4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Inleiding
Op vrijdag 3 maart 2017 om 23.06 uur kwam bij de politie Zeeland-West-Brabant een melding binnen dat er een schietpartij had plaatsgevonden in het café [naam café] aan de [adres café] te Oostburg, gemeente Sluis (hierna: het café).1 Naar aanleiding van deze melding zijn er meerdere eenheden ter plaatse gegaan. In het café werd achter de bar een mannelijk persoon aangetroffen. Er was reeds gestart met reanimatie, maar door een omstander werd geen hartslag meer gevoeld. Hij lag op de grond met zijn hoofd in de richting van de deur aan de voorzijde van het café.2 Het ter plaatse gekomen ambulancepersoneel gaf na een korte behandeling aan dat de man was overleden.3 Om de precieze doodsoorzaak te onderzoeken is er door het Nederlands Forensisch Instituut sectie verricht. Bij sectie werden als gevolg van bij leven opgelopen schotverwondingen zeven huidperforaties gevonden overeenkomende met drie inschoten en één doorschotverwonding waarbij één inschotverwonding in de linkerlies gepaard ging met een doorschot hetgeen drie perforaties heeft opgeleverd. Volgens de patholoog is het slachtoffer overleden als gevolg van verwikkelingen van meermalen bij leven opgelopen schotverwondingen.4
Naar aanleiding van dit incident werd op 4 maart 2017 door een Team Grootschalige Opsporing een onderzoek gestart. De personen die tijdens het onderzoek in beeld zijn gekomen en thans nog als verdachten worden aangemerkt zijn [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Voordat de rechtbank de onderscheiden feiten zal bespreken, zal eerst worden ingegaan op de betrouwbaarheid van de verklaringen van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] .
Betrouwbaarheid van de verklaringen
De verdediging heeft aangevoerd dat (onder meer) de verklaringen van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] niet voor het bewijs gebezigd mogen worden. De verklaringen worden tegengesproken door andere verklaringen en door het forensisch bewijs.
De rechtbank oordeelt als volgt. Door [naam 1] en [naam 2] zijn bij de politie en de rechter-commissaris verklaringen afgelegd. Het zijn onafhankelijke getuigen en de rechtbank acht hun verklaringen betrouwbaar. In de kern zijn de verklaringen consistent en vinden deze over en weer steun in elkaar. Daarnaast wordt de betrouwbaarheid versterkt doordat zij hun eerste verklaringen, tegelijkertijd en ten overstaan van verschillende verbalisanten, vrijwel direct na het feit hebben afgelegd. Dat op onderdelen in de verklaringen wisselingen zijn te ontdekken of dat een enkel onderdeel van de verklaring niet (geheel) overeenkomt met forensisch bewijs, maakt het vorenstaande niet anders. [naam 1] en [naam 2] zijn immers in hun werkomgeving onverwacht getuige geweest van een zeer ernstig feit waarbij het slachtoffer is komen te overlijden. De rechtbank acht het dan ook zeer wel aannemelijk dat [naam 1] en [naam 2] bij het afleggen van hun eerste verklaringen enigszins in shock waren, waardoor zij in latere verklaringen logischerwijs zich meer specifieke details wisten te herinneren.
Ten aanzien van de verklaring van [naam 3] stelt de rechtbank vast dat de verdediging die verklaring onbetrouwbaar acht, voor zover [naam 3] verklaart over wat volgens hem in het café is gebeurd. De rechtbank gebruikt de verklaring van [naam 3] echter niet als bewijs voor de gebeurtenissen in het café. De rechtbank gebruikt de verklaring uitsluitend voor de situatie buiten het café, nog voordat de ruzie begon, en ten aanzien van dat deel van de verklaring heeft de verdediging geen verweer gevoerd. Het door de verdediging gevoerde verweer zal dan ook niet verder besproken worden.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de stukken in het dossier uit van de navolgende feiten en omstandigheden. Zij beperkt zich tot die gebeurtenissen die relevant zijn voor hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, namelijk de schietpartij in het café. Vervolgens zal de rechtbank aandacht besteden aan de voorgeschiedenis van de relatie tussen [medeverdachte 1] , de neef van verdachte, en het slachtoffer.
- De schietpartij in het café
Op enig moment op 3 maart 2017 hebben [medeverdachte 1] , zijn broertje [naam 4] , verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] besloten om met de auto naar het café in Oostburg te gaan. De vijf jongens zijn vervolgens bij het café aangekomen. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij die avond een keer alleen naar buiten is gegaan. Daar stonden ook [naam 3] en het latere slachtoffer.5 [naam 3] heeft verklaard dat het latere slachtoffer een tas bij zich had. [medeverdachte 1] kwam bij hen staan en was heel nieuwsgierig naar wat er in die tas zat. [medeverdachte 1] en het latere slachtoffer kregen daar woorden over.6 [naam 1] , eigenaresse van het café, heeft verklaard dat zij merkte dat [medeverdachte 1] en het slachtoffer ruzie kregen doordat zij elkaar uitdaagden. Zij zag dat zij elkaar kopstoten gaven. Dit gebeurde allemaal bij de voordeur. [medeverdachte 1] roept dan op een zeker moment in de richting van verdachte die achterin het café bij de gokkasten stond: ‘Ami Ami je moet hem schieten’. Hij zei dit wel een paar keer.7 [naam 2] , medewerker van het café, heeft verklaard dat hij zag dat er buiten gevochten werd, dat ze (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] en het slachtoffer) een woordenwisseling hadden. Hij zag dat [medeverdachte 1] de deur open deed en naar binnen riep: ‘Ami, schiet schiet’.8Nadat [medeverdachte 1] dit geroepen had, bleef hij vechten met het latere slachtoffer. Dit speelde zich af rond de toegangsdeur van het café. [naam 2] zag dat verdachte naar de toegangsdeur rende. Toen verdachte bij de toegangsdeur aangekomen was trok hij een wapen. Dat was een zwart pistool. Verdachte hield het wapen in zijn rechterhand.9 Op een gegeven moment hoorde [naam 2] een schot. Volgens [naam 2] was er niemand geraakt, omdat ze (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] en het slachtoffer) bleven vechten. Verdachte bleef tijdens het gevecht rond de vechtende personen staan. Al vechtend zijn het slachtoffer en [medeverdachte 1] binnengekomen en zijn tot achter de bar geraakt. [naam 2] heeft getracht het slachtoffer en [medeverdachte 1] uit elkaar te halen. Verdachte stond er ook bij. Toen hoorde [naam 2] vier à vijf schoten. Hij zag dat verdachte schoot met het pistool dat [naam 2] al eerder bij hem had gezien. [naam 2] zag dat verdachte gericht schoot in de richting van het slachtoffer.10 [naam 2] heeft verder verklaard dat het schieten gericht was op de buik van het slachtoffer van erg dichtbij. Er zat volgens [naam 2] misschien twintig centimeter tussen het wapen en het lichaam van het slachtoffer.11
Verdachte verklaarde dat hij met zijn linkerhand het bovenste gedeelte van het wapen naar achter haalde om het wapen te laden. Hij heeft daarna geschoten. Hij stond toen op anderhalf of twee meter afstand van het slachtoffer.12
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij, nadat hij knallen hoorde, zijn jas heeft gepakt en is weggegaan.13 Een aantal omstanders heeft vijf personen naar buiten zien vluchten.14 [medeverdachte 2] was als eerste weer terug bij de auto. De andere jongens, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [naam 4] en zijn neef (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) sprongen ook in de auto en zeiden dat hij weg moest rijden. In de auto was er paniek.15 Ook verdachte en [medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij, na het schietincident, bij [medeverdachte 2] in de auto zijn gestapt.16
- Voorgeschiedenis relatie slachtoffer en medeverdachte [medeverdachte 1]
Een broer van het slachtoffer, [benadeelde partij 1] , heeft tegenover de politie verklaard dat hij wist dat zijn broer, het slachtoffer, een conflict had met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] had namelijk ruzie met iemand die [naam 6] heet en het slachtoffer heeft het opgenomen voor [naam 6] .17 [naam 6] heeft verklaard dat hij wiet kocht bij [naam 4] . Hij verklaarde verder dat hij niets meer met [naam 4] en [medeverdachte 1] te maken wilde hebben, nadat hij van het slachtoffer had gehoord dat [medeverdachte 1] mensen zou hebben neergestoken en bestolen. Hij is toen gestopt met wiet kopen bij [naam 4] en [medeverdachte 1] en hij denkt dat ze daarom boos waren op het slachtoffer.18 Getuige [naam 7] heeft verklaard dat hij, elke keer als [medeverdachte 1] hoorde dat het slachtoffer in de buurt was, [medeverdachte 1] hoorde zeggen dat hij het slachtoffer wilde pakken, dat [medeverdachte 1] hem af zou maken en dat het slachtoffer niet in de buurt van [medeverdachte 1] moest komen.19 [naam 7] had gehoord dat dat te maken had met [naam 6] , die eerst zijn wiet haalde bij [medeverdachte 1] , maar later niet meer bij hem kocht. Nadat [medeverdachte 1] [naam 6] samen met het slachtoffer had gezien, ging [medeverdachte 1] volgens [naam 7] ervan uit dat het slachtoffer een klant van [medeverdachte 1] had afgepakt.20 Verder heeft [naam 7] verklaard dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] op het slachtoffer af wilde sturen om hem pijn te doen of af te maken.21 [medeverdachte 3] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] hem € 500,- heeft geboden om het slachtoffer neer te schieten.22
Moord of doodslag?
Op grond van voormelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte meerdere malen heeft geschoten, dat hij tijdens het schieten op korte afstand stond van het slachtoffer en dat hij ook gericht op het slachtoffer heeft geschoten. Het slachtoffer is ten gevolge van de verwondingen die hij door het schieten heeft opgelopen ter plaatse overleden. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat verdachte het opzet had op de dood van het slachtoffer.
Vervolgens moet beoordeeld worden of sprake was van voorbedachte raad. Uit het dossier blijkt dat er een lang(er) lopende ruzie tussen [medeverdachte 1] en het slachtoffer bestond en ook dat zij elkaar mogelijk beconcurreerden bij de verkoop van wiet. Echter, uit het dossier blijkt niet dat [medeverdachte 1] en/of verdachte doelbewust een plan hebben gemaakt om het slachtoffer van het leven te beroven en dat zij op 3 maart 2017 aan dat plan, al dan niet gezamenlijk, uitvoering hebben gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt derhalve het wettig bewijs voor voorbedachte raad. Verdachte zal dan ook van het primair tenlastegelegde, te weten moord, vrijgesproken worden. Op grond van de voormelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat wel sprake is van doodslag.
Medeplegen
Relevant is voorts, gelet op het door de verdediging gevoerde verweer, of sprake is geweest van medeplegen. Zoals door de Hoge Raad in zijn overzichtsarrest van 2 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3474) is overwogen is voor een bewezenverklaring van medeplegen vereist dat sprake moet zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit.
De rechtbank neemt hierbij de volgende gedragingen in aanmerking:
- [medeverdachte 1] had reeds voor het schietincident een conflict met het slachtoffer. Verschillende getuigen hebben verklaard dat [medeverdachte 1] een prijs op het hoofd van het slachtoffer heeft gezet;
- verdachte en [medeverdachte 1] zijn samen naar het café gegaan;
- [medeverdachte 1] raakte in conflict met het slachtoffer, waaruit een vechtpartij ontstond;
- [medeverdachte 1] riep vervolgens: ‘schiet, schiet Ami’ naar zijn neef, waaruit de rechtbank afleidt dat hij geweten moet hebben dat verdachte over een vuurwapen beschikte;
- nádat deze opdracht is gegeven, is [medeverdachte 1] met het slachtoffer blijven vechten, zelfs nadat er reeds een schot door verdachte werd gelost;
- vervolgens schiet verdachte nogmaals, meerdere keren op het slachtoffer;
- verdachte en [medeverdachte 1] zijn hierna samen het café uitgevlucht en in dezelfde auto gestapt.
Gelet op de voorgaande, onder de bewijsmiddelen opgenomen en hiervoor nogmaals vermelde, gedragingen van verdachte en [medeverdachte 1] voor, tijdens en kort na het plaatsvinden van het meermalen schieten in en door het lichaam van het slachtoffer, de daarbij gevolgde werkwijze, een en ander in onderling verband bezien, hebben verdachte en [medeverdachte 1] met betrekking tot het feit zodanig hecht en intensief samengewerkt dat zij allebei afzonderlijk als dader van het feit kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft hierbij mede gelet op de omstandigheid dat noch verdachte noch [medeverdachte 1] zich op enigerlei wijze hebben gedistantieerd van voornoemde gedragingen. Verdachte was als schutter de feitelijke dader van het delict. [medeverdachte 1] was de opdrachtgever van verdachte en hij is de intellectuele dader geweest. Zijn bijdrage aan het door verdachte gepleegde delict is daarmee naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht geweest, dat hij als medepleger van het delict is aan te merken.
Ten aanzien van feit 2
Na het schietincident werd door het Team Forensische Opsporing uitvoerig technisch onderzoek verricht. In het café werden diverse verschoten hulzen aangetroffen.23 Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen dan met andere vuurwapens van het zelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.24 De onderzochte hulzen zijn vermoedelijk verschoten met een (semi-) automatisch werkend pistool van het kaliber 7.65mm browning.25 De verschoten hulzen moeten worden gekwalificeerd als munitiedelen die zijn geschikt om te worden herladen, derhalve is sprake van munitie die geschikt is voor vuurwapens van de categorie III en derhalve munitie in de zin van categorie III van de Wet wapens en munitie.26
Gelet op de bewezenverklaring van feit 1 in samenhang met de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat ook feit 2 wettig en overtuigend kan worden bewezen. Nu het medeplegen van de doodslag uit de onder feit 1 gebezigde bewijsmiddelen volgt, brengt dat mee dat uit die bewijsmiddelen tevens volgt dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad. Gelet op de door [medeverdachte 1] aan verdachte gegeven opdracht om te schieten, heeft er bij [medeverdachte 1] een bewustheid bestaan ten opzichte van het vuurwapen en de munitie en kon hij er over beschikken. [medeverdachte 1] is als medepleger van dit delict aan te merken. De rechtbank komt derhalve ook hier tot een bewezenverklaring.