Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBZWB:2022:2624

Rechtbank Zeeland-West-Brabant
20-05-2022
25-05-2022
AWB- 21_2296
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2023:4254, Bekrachtiging/bevestiging
Bestuursrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

WABOA

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 21/2296 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. R. Zwamborn,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kapelle, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:

[naam derde-partij] , te [plaatsnaam]

gemachtigde: mr. C.G. Huijsmans.

Procesverloop

In het besluit van 28 januari 2021 (primaire besluit) heeft het college twee omgevingsvergunningen verleend aan derde partij voor het bouwen van een schuur alsmede voor het legaliseren van de uitbreiding van een woning aan de [adres] 64 te [plaatsnaam] .

In het besluit van 28 april 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 8 april 2022.

Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] namens het college. Derde partij is met zijn gemachtigde verschenen.

Overwegingen

Feiten

1. Op 11 januari 2018 heeft derde partij een vergunningaanvraag ingediend voor het uitbreiden van een woning en het bouwen van een schuur. Het college heeft deze omgevingsvergunning verleend. Eiseres woont op het aangrenzende perceel en heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is door het college ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep door eiseres is op 3 juli 2019 gegrond verklaard.

Op 27 september 2019 heeft het college opnieuw een omgevingsvergunning aan derde partij verleend. Het hiertegen ingestelde beroep door eiseres is op 3 september 2020 gegrond verklaard. Vervolgens heeft derde partij hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft het hoger beroep gegrond verklaard.

Op 26 oktober 2020 heeft derde partij twee vergunningaanvragen ingediend, één voor het legaliseren van de uitbreiding van de woning en één voor het bouwen van een schuur. Het college heeft deze omgevingsvergunningen verleend. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

Bij de behandeling van het bezwaarschrift heeft een hoorzitting voor de Commissie bezwaarschriften plaatsgevonden.

Bij bestreden besluit heeft het college het bezwaarschrift van eiseres onder verwijzing naar en overneming van het advies van de commissie ongegrond verklaard.

Wettelijk kader

2. De op deze zaken betrekking hebbende, relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.

Omgevingsvergunning voor de schuur

3. Ter zitting heeft derde partij aan de rechtbank en partijen medegedeeld dat de omgevingsvergunning voor het bouwen van de schuur op één meter afstand van de erfgrens wordt ingetrokken. De beroepsgronden met betrekking tot de schuur behoeven dan ook geen bespreking.

Omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de woning

4. Niet in geschil is dat het bouwplan voor uitbreiding van de woning in strijd is met artikel 21.2.1, aanhef en onder n, van de planregels van het bestemmingsplan. Op grond van deze bepaling mag de totale oppervlakte van aan-, uit- en bijgebouwen buiten het bouwvlak ten hoogste 50% van het bouwperceel bedragen. In dit geval betekent dat niet meer dan 60 m2. Het college heeft berekend dat de totale oppervlakte aan legale aan-, uit- en bijgebouwen als gevolg van het bouwplan 205 m2 bedraagt, waardoor niet aan deze bepaling wordt voldaan. Bij het bestreden besluit heeft het college dan ook met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚ van de Wabo, in samenhang met artikel 4, eerste lid, van bijlage II bij het Bor een omgevingsvergunning verleend voor afwijking van het bestemmingsplan.

Het college kan slechts van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2˚, van de Wabo gebruik maken indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast geldt dat het college beleidsruimte heeft bij de beoordeling van een vergunningaanvraag.

5. Eiseres voert aan dat de kruimelregeling ten onrechte is toegepast vanwege artikel 5, eerste lid, van bijlage II van het Bor. Het aantal woningen op het perceel moet namelijk gelijk blijven, wat hier niet het geval is. Na de verbouwing zijn ten minste twee zelfstandige woningen op het perceel gerealiseerd. Daarnaast is sinds de verbouwing regelmatig sprake (geweest) van dubbele bewoning, aldus eiseres.

5.1

Zoals de AbRS heeft overwogen, dient de vraag of sprake is van een zelfstandige woning beoordeeld te worden aan de hand van de feitelijke situatie. Dit is het geval als de betreffende ruimte door de inrichting en de aanwezige (woon)voorzieningen als zelfstandige woning kan worden gebruikt.1 De rechtbank overweegt dat uit de bouwtekeningen met de bestaande illegale situatie volgt dat op de begane grond een meterkast, badkamer, keuken, woonkamer en slaapkamer is gesitueerd en op de eerste verdieping een badkamer, pantry en slaapkamer. Verder is op de eerste verdieping een studio gerealiseerd met een badkamer, pantry en slaapkamer. De studio heeft een eigen toegangsdeur en is niet toegankelijk vanuit de woning. Uit de bouwtekeningen volgt dat met de nieuwe situatie is beoogd om in de aanbouw een badkamer, keuken, woonkamer, slaapkamer en woonkamer te realiseren. Uit deze tekeningen blijkt dat in het bestaande gedeelte van de woning de bestaande ruimten worden aangepast. Zo zal op de begane grond de keuken veranderen in een pantry en op de eerste verdieping en de studio zullen de pantry’s veranderen in een kast.

5.2

Naar aanleiding van de door eiseres overgelegde Funda-verkoopbrochure van de woning, acht de rechtbank niet aannemelijk dat derde partij of een rechtsopvolger de woning gaat gebruiken om één huishouden in te vestigen. De rechtbank overweegt daartoe dat de omgevingsvergunning is aangevraagd ter legalisering van de bestaande situatie. De voorzieningen in de woning maken deze geschikt voor de huisvesting van meerdere huishoudens. Van belang is dat de studio en aanbouw zijn voorzien van een aparte toegangsdeur. Een interne verbinding van de woning naar de aanbouw, die niet kan worden afgesloten, maakt die aanbouw niet ongeschikt als zelfstandige woning.

5.3

De rechtbank kan zich niet vinden in het betoog van derde partij dat, gelet op het oordeel van de rechtbank in 2019, vast staat dat de omgevingsvergunning niet ziet op het toevoegen van een tweede woning op het perceel. Materieel gaat het dan wel om dezelfde aanbouw, maar formeel is het een nieuwe vergunningaanvraag. Eiseres heeft in deze procedure foto’s en de Funda-verkoopbrochure ingebracht die maken dat de rechtbank, anders dan voorheen, van oordeel is dat een tweede woning is toegevoegd.

5.4

Voor zover het college zich op het standpunt heeft gesteld dat het een kwestie van handhavend optreden is als er meer huishoudens in de woning verblijven, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de AbRS2 moet bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming van het perceel kan worden gebruikt, doch mede of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Er is strijd met de op het perceel rustende bestemming indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. Het concrete, beoogde gebruik van het bouwwerk vormt op voorhand een reden om een omgevingsvergunning te weigeren indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat dit gebruik uitsluitend of mede betrekking heeft op andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. Dat betekent dat het college niet gevolgd kan worden in zijn standpunt dat volstaan kan worden met handhavend optreden als mocht blijken dat het bouwwerk na voltooiing door meer huishoudens gebruikt wordt.

5.5

De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen met toepassing van de kruimelgevallenregeling.

Conclusie

6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij een omgevingsvergunning is verleend voor de uitbreiding van de woning.

De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand laten of zelf in de zaak voorzien. Ook zal de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe passen, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen, rekening houdend met deze uitspraak.

7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

8. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting).

Beslissing

De rechtbank:

  • -

    verklaart het beroep gegrond;

  • -

    vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij een omgevingsvergunning is verleend voor de uitbreiding van de woning;

  • -

    draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,00 aan eiseres te vergoeden;

  • -

    veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van

€ 1.518,00.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.C. van Spreuwel, griffier, op 20 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

M.H.C. van Spreuwel, griffier T. Peters, rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1:

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Artikel 2.10:

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;

b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;

c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;

d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.

2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12:

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.

Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor)

Artikel 1:

1. In deze bijlage wordt verstaan onder:

- bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

Artikel 4:

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2.

Artikel 5:

1. Bij de toepassing van de artikelen 2, 3 en 4 blijft het aantal woningen gelijk. Deze eis is niet van toepassing op de gevallen, bedoeld in:

a. de artikelen 2, onderdelen 3 en 22, en 3, onderdeel 1, voor zover het betreft huisvesting in verband met mantelzorg,

b. artikel 4, onderdeel 1, voor zover het betreft huisvesting in verband met mantelzorg,

c. artikel 4, onderdelen 9 en 11.

Bestemmingsplan

Op grond van het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ (2010) geldt ter plaatse van het perceel de bestemming ‘Wonen’

Artikel 21.2.1: “Bouwregels voor de bestemming”

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;

b. aan-, uit- en bijgebouwen worden op het bouwperceel gebouwd;

c. per bouwperceel is ten hoogste één woning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan, tenzij anders is aangegeven;

d. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd': aaneengebouwd bouwen;

e. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld': gestapeld bouwen;

f. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen': twee-aaneen bouwen;

g. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand': vrijstaand bouwen;

h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' is de tekening in bijlage 3 van de regels maatgevend voor de verticale geleding van de voorgevel ten behoeve van het beschermd dorpsgezicht;

i. van een hoofdgebouw bedraagt de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste:

1. ter plaatse van gronden met de bouwaanduiding 'vrijstaand' 3 meter;

2. ter plaatse van gronden met de bouwaanduiding 'twee-aaneen' tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen 3 meter;

j. de afstand van gebouwen onderling, niet aaneengebouwd, bedraagt ten minste 1 meter;

k. ter plaatse van gronden met de bouwaanduiding 'vrijstaand' bedraagt de afstand van aan-, uit- en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens aan ten minste één zijde ten minste 3 meter, uitsluitend als de breedte van het bouwperceel aan de wegzijde ten minste 25 meter bedraagt;

l. van aan-, uit- en bijgebouwen ligt de voorgevel ten minste 1 m naar achteren ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw;

m. de afstand tussen de voorgevel van een aan-, uit- en bijgebouwen dat als garage wordt gebouwd en de naar de weg gekeerde perceelsgrens bedraagt ten minste 5 meter;

n. de totale oppervlakte van aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak bedraagt en hoogste 50% van het bouwperceel en bedraagt per perceel niet meer dan voor:

1. percelen kleiner dan 450 m2 45 m2;

2. percelen vanaf 450 m2 60 m2 ;

3. percelen vanaf 800 m2 75 m2 .

Artikel 28.2: “Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten”

a. voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:

1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.

b. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

Artikel 30: “Algemene afwijkingsregels”

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds kan worden afgeweken - afwijken van de bouwregels voor:

d. de bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

1 Bijvoorbeeld in de uitspraken van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1109, 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1128 en 8 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV3254.

2 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1591.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.