Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBZWB:2022:347

Rechtbank Zeeland-West-Brabant
25-01-2022
31-01-2022
AWB- 21_1676
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2024:2423, Bekrachtiging/bevestiging
Bestuursrecht
Eerste aanleg - meervoudig

ACTMIL

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 21/1676 ACTMIL

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , te [plaatsnaam] , eisers,

gemachtigde: mr. D.P.W.H. Cremers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:

[naam derde-partij 1] en [naam derde-partij 2], [naam derde-partij 3] en [naam derde-partij 4] te [plaatsnaam] (hierna gezamenlijk: [naam derde-partij 5] )

gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

In het besluit van 13 mei 2020 (primaire besluit) heeft het college het verzoek van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] om handhavend op te treden afgewezen.

In het besluit van 26 februari 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] ongegrond verklaard.

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 9 december 2021, gelijktijdig met de beroepen in de zaken 21/1689 en 21/1662.

Hierbij waren aanwezig [naam eiser 1] met mr. D.P.W.H. Cremers, mr. L.P.F. Warnier namens het college en [naam vertegenwoordiger 1] namens [naam derde-partij 5] met [naam vertegenwoordiger 2] .

Overwegingen

Feiten

1. [naam derde-partij 5] is gevestigd aan de [adres] te [plaatsnaam] . Zij is eigenaar van de percelen [perceelnummer 1] , [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] en exploiteert daar een straalbedrijf. De inrichting houdt zich bezig met oppervlaktebehandelingen van metalen zoals cabinestralen, metalliseren, poedercoaten, natlakken, glasparelstralen en thermisch reinigen.

De percelen van [naam derde-partij 5] zijn gelegen in het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ (hierna: het bestemmingsplan). Op de percelen rust de enkelbestemming bedrijventerrein met de functieaanduiding milieucategorie 3.2 voor de percelen [perceelnummer 1] en [perceelnummer 3] en milieucategorie 4.1 voor perceel [perceelnummer 2] .

Straalactiviteiten vallen onder milieucategorie 4.1. [naam derde-partij 5] heeft op perceel [perceelnummer 3] twee straalcabines geplaatst. Een straalcabine is op het perceel aanwezig sinds 2003 (hierna straalcabine 2003) en een straalcabine is sinds 2011 aanwezig (hierna straalcabine 2011). Op perceel [perceelnummer 2] bevinden zich een straalcabine en een straalmachine.

Op 30 augustus 2019 hebben [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam betrokkenen] het college verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruik van een straalcabine op het noordelijk deel van het terrein van [naam derde-partij 5] .

Bij brief van 13 november 2019 heeft het college vastgesteld dat [naam derde-partij 5] een straalcabine in werking had op een locatie waarvoor milieucategorie 3.2 geldt. Het college heeft [naam derde-partij 5] in de gelegenheid gesteld de overtreding te beëindigen door een omgevingsvergunning aan te vragen of de straalactiviteiten te beëindigen.

Op 30 januari 2020 heeft [naam derde-partij 5] een omgevingsvergunning aangevraagd voor legalisering van één van de straalcabines.

In het besluit van 16 maart 2020 heeft het college de omgevingsvergunning aan [naam derde-partij 5] verleend.

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] hebben het college op 16 april 2020 opnieuw verzocht om handhavend op te treden tegen illegale straalcabine(s) op het noordelijk deel van het terrein van [naam derde-partij 5] .

In het primaire besluit heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen. [naam eiser 1] en [naam eiser 2] hebben daartegen bezwaar gemaakt.

Het college heeft het bezwaar van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] ongegrond verklaard. Het college stelt in het bestreden besluit dat één van de straalcabines met de omgevingsvergunning van 16 maart 2020 gelegaliseerd is en dat bij besluit van 17 februari 2003 reeds een omgevingsvergunning voor de andere straalcabine verleend is. Nu geen sprake is van een overtreding, kan niet handhavend opgetreden worden. Verder wijst het college er op dat hij geen aanleiding ziet om aan te nemen dat [naam derde-partij 5] niet voldoet aan de vereisten voor wat betreft de emissieconcentratie (als bedoeld in artikel 4.50 lid 1 Activiteitenbesluit Milieubeheer jo 4.61 Activiteitenregeling Milieubeheer). Ook heeft het college niet geconstateerd dat [naam derde-partij 5] de geluidsnormen overschrijdt doordat de straalactiviteiten met open deuren plaatsvinden.

Geschil

2. De vraag die de rechtbank moet beoordelen luidt of het college in redelijkheid de weigering om handhavend op te treden in het bestreden besluit heeft gehandhaafd.

Standpunt eisers

3. [naam eiser 1] en [naam eiser 2] voeren aan dat zij het college hebben gevraagd om openheid te verstrekken over het precieze aantal straalcabines en de locatie daarvan. [naam eiser 1] en [naam eiser 2] betwisten dat het college voor straalcabine 2003 een omgevingsvergunning heeft verleend. Ten onrechte gaat het college niet in op het verzoek om handhavend op te treden tegen stof- en geluidsoverlast.

Wettelijk kader

4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling

5.1

Het is vaste rechtspraak dat in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om handhavend op te treden in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken.1 Het college is van mening dat geen sprake is van overtreding van een wettelijk voorschrift.

Straalcabine 2011

5.2

De rechtbank stelt vast dat het college op 16 maart 2020 aan [naam derde-partij 5] een omgevingsvergunning heeft verleend ter legalisering van één van de straalcabines op perceel [perceelnummer 3] . [naam eiser 1] en [naam eiser 2] hebben het college een maand later, op 16 april 2020, verzocht om handhavend op te treden. Nu op die datum reeds een omgevingsvergunning was verleend voor de in 2011 geplaatste straalcabine, is in zoverre geen sprake van een overtreding en kon het college niet handhavend optreden ten aanzien van deze straalcabine. De omstandigheid dat die omgevingsvergunning nog niet onherroepelijk is omdat daartegen beroep is ingesteld, maakt het voorgaande niet anders. Er was immers een omgevingsvergunning verleend op het moment dat [naam eiser 1] en [naam eiser 2] om handhaving verzochten. Overigens heeft de rechtbank het beroep van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] tegen deze omgevingsvergunning bij uitspraak van vandaag ongegrond verklaard.

Voor zover [naam eiser 1] en [naam eiser 2] hebben bedoeld hun beroepsgrond ook te richten tegen de aanwezigheid van straalcabine 2011, slaagt deze niet.

Straalcabine 2003

5.3

Het college voert aan dat de aanvraag van 10 september 2001 ook op het gebruik van de straalcabine uit 2003 zag en verwijst naar de constructietekening bij de aanvraag en de beoordeling van deze aanvraag door de afdeling Milieubeheer.

5.4

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] betwisten dat voor straalcabine 2003 een omgevingsvergunning is verleend. [naam derde-partij 5] was op het moment van de aanvraag nog geen eigenaar van perceel [perceelnummer 3] . De aanvraag heeft bovendien betrekking op het perceel met nummer [perceelnummer 1] . Tot slot wordt in de omgevingsvergunning van 17 februari 2013 niet gerept over een straalcabine.

5.5

De rechtbank overweegt dat het college bij het beoordelen van de aanvraag moet uitgaan van de inrichting met de activiteiten zoals aangevraagd. De aanvraag van 10 september 2001 vermeldt dat de bouwwerkzaamheden het veranderen en / of vergroten van een opslagloods, straalcabine betreffen. Het besluit van 17 februari 2003 vermeldt dat wordt beslist op de aanvraag van 10 september 2001 en dat daarbij onder meer 9 tekeningen horen. De ‘plattegrond nieuw’ en de ‘plattegrond bestaand’, die [naam derde-partij 5] op 27 november 2021 aan de rechtbank heeft gestuurd, zijn gewaarmerkt en horen bij het besluit. Op de ‘plattegrond nieuw’ staat in hal F2 met nummer 8 een ‘straalinrichting glansparel’ ingetekend. Deze staat niet op de ‘plattegrond oud’. Ter zitting heeft [naam derde-partij 5] bevestigd dat dat straalcabine 2003 is. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat uit de aanvraag, het besluit en de daarbij behorende tekeningen duidelijk blijkt dat de omgevingsvergunning is aangevraagd en verleend voor straalcabine 2003. Op de aanvraag staat weliswaar alleen perceel [perceelnummer 1] vermeld, maar dat kan worden verklaard dat het hoofdgebouw/kantoor van [naam derde-partij 5] op dit perceel is gevestigd. Uit de hiervoor genoemde ‘plattegrond bestaand’ en ‘plattegrond nieuw’ en de bijbehorende maatvoering volgt dat de aanvraag betrekking had op perceel [perceelnummer 3] . De aangevraagde activiteiten passen feitelijk ook niet op perceel [perceelnummer 1] . Het feit dat [naam derde-partij 5] niet op de aanvraag heeft vermeld dat deze (ook) betrekking had op perceel [perceelnummer 3] , leidt daarom niet tot een ander oordeel.

5.6

De rechtbank is verder van oordeel dat uit het feit dat ‘straalkabine D’ zowel op de ‘plattegrond bestaand’ als op de ‘plattegrond nieuw’ is ingetekend, blijkt dat de aanvraag van [naam derde-partij 5] geen betrekking had op die straalcabine.

5.7

Volgens vaste rechtspraak wordt degene die verzoekt om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk in beginsel verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op het door hem ingediende verzoek. Dit is anders indien aannemelijk wordt gemaakt dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. 2Ter zitting is duidelijk geworden dat [naam derde-partij 5] ten tijde van de aanvraag al wel beschikte over een koopovereenkomst, maar dat met de levering van de grond werd gewacht op de uitkomst van de bodemsanering. Voorts merkt de rechtbank op dat deze vergunning uit 2003 onherroepelijk is. De omstandigheid dat [naam derde-partij 5] op het moment dat de omgevingsvergunning werd aangevraagd nog geen eigenaar was van perceel [perceelnummer 3] (en dit perceel wellicht daarom niet heeft vermeld op de aanvraag) kan dus niet leiden tot het oordeel dat deze vergunning niet of ten onrechte is verleend.

5.8

Tot slot hebben [naam eiser 1] en [naam eiser 2] er op gewezen dat in de omgevingsvergunning van 17 februari 2003 niet expliciet is opgenomen dat in afwijking van het bestemmingsplan gebouwd mocht worden. Als het al zo zou zijn dat het college dat ten onrechte heeft verzuimd, geldt dat de omgevingsvergunning rechtens onaantastbaar is en dat met de omgevingsvergunning straalcabine 2003 is vergund. Deze stelling van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] kan daarom niet leiden tot de conclusie dat het college ten opzichte van straalcabine 2003 handhavend moet optreden.

5.9

Nu voor straalcabine 2003 op 17 februari 2003 een omgevingsvergunning is verleend, is geen sprake van een overtreding en kon het college ook niet handhavend optreden ten aanzien van deze straalcabine. De beroepsgrond slaagt niet.

Geluids- en stofoverlast

5.10

In de uitspraak van heden in de zaken in de zaken 21/1689 en 21/1669 heeft de rechtbank geoordeeld dat het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor straalcabine 2011 zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Uit het rapport van DPA Cauberg Huygen en geluidmetingen door de OMWB in 2020 blijkt dat de geluidsuitstraling de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer niet overschrijdt. Uit het rapport van [naam gemachtigde] Advies blijkt voorts dat geen sprake is van emissie naar buiten wanneer de straalcabine in werking is. [naam derde-partij 5] heeft ter zitting bevestigd dat de in het rapport van [naam gemachtigde] genoemde afzuiginstallatie daadwerkelijk bij de straalcabine is geplaatst. Ook heeft [naam derde-partij 5] de werking van de afzuiginstallatie toegelicht. Er is sprake van onderdruk in de cabine tijdens het stralen. Daarom kan er niet gestraald worden als de deur van de cabine open staat. Nu de deur van de cabine gesloten is/moet zijn tijdens het stralen, komt er geen stof in de bedrijfshal en dus ook niet in de buitenlucht volgens [naam derde-partij 5] . De rechtbank ziet geen aanleiding om aan (de juistheid van) deze uitleg van [naam derde-partij 5] te twijfelen. [naam eiser 1] en [naam eiser 2] hebben daar niets tegenover gesteld. Ter zitting hebben zij bovendien bevestigd dat zij sinds de pandemie ook aanmerkelijk minder overlast ervaren. In deze zaak is daarmee niet komen vast te staan dat sprake is van een overtreding door [naam derde-partij 5] . Zoals hiervoor is overwogen, heeft het college dan geen bevoegdheid om handhavend op te treden.

De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

6.1

Het beroep is ongegrond.

6.2

Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.J.M. Stoof, voorzitter en mr. G.M.J. Kok en mr.drs. E.J. Govaers, leden, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 25 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.

P.H.M. Verdonschot, griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

In artikel 5:1, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift een overtreding is.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo geldt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:

1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,

2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

1 ECLI:NL:RVS:2020:2640

2 ECLI:NL:RVS:2018:2717

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.