3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ontvankelijk en gegrond is.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Het bestreden besluit is voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn voor het indienen van een beroepschrift vangt daarom aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a van de Awb ter inzage is gelegd1. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken2.
4.3.
Eiseressen hebben zich op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.4.1.
Eiseressen hebben er ter onderbouwing van hun standpunt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is op gewezen dat gedeputeerde staten hebben verzuimd om tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het bestreden besluit daarvan mededeling te doen aan eiseressen3.
4.4.2.
Ter zitting hebben gedeputeerde staten aangevoerd dat blijkens het verzendadministratiesysteem intern de opdracht is gegeven om het bestreden besluit via e-mail aan eiseressen te sturen en dat één van de andere indieners van een zienswijze het bestreden besluit daadwerkelijk per e-mail toegestuurd heeft gekregen.
4.4.3.
Voor zover gedeputeerde staten hiermee bedoeld hebben te stellen dat het bestreden besluit wel aan eiseressen is verzonden, is de rechtbank van oordeel dat gedeputeerde staten er niet in zijn geslaagd dat aannemelijk te maken. Dat intern een opdracht tot verzending is gegeven en het feit dat een andere indiener van een zienswijze het bestreden besluit wel heeft ontvangen, zijn daarvoor onvoldoende.
4.4.4.
Gedeputeerde staten en ook [naam derde partij 1] hebben zich daarnaast op het standpunt gesteld dat het verzuim om van het bestreden besluit mededeling te doen aan eiseressen, onverlet laat dat het op de weg van eiseressen had gelegen om actief te informeren naar de stand van zaken. Doordat eiseressen dat hebben nagelaten is er volgens gedeputeerde staten en [naam derde partij 1] geen sprake van een situatie waarin redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiseressen in verzuim waren. Gedeputeerde staten en [naam derde partij 1] hebben er daarbij nog op gewezen dat eiseressen gelet op de geldende beslistermijn konden verwachten dat er een besluit genomen zou worden. Dat besluit is bovendien ook op de juiste wijze (digitaal) bekendgemaakt. Er stond dan ook niets in de weg stond aan kennisname van het bestreden besluit door eiseressen. Dat eiseressen de publicatie over het hoofd hebben gezien, dient voor hun rekening en risico te komen. Gedeputeerde staten en [naam derde partij 1] hebben daarbij gewezen op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 februari 2012 (Afdeling, ECLI:NL:RVS:2012:BV6543).
4.4.5.
Zoals de Afdeling in deze uitspraak heeft geoordeeld, mag de indiener van een zienswijze er in beginsel gerechtvaardigd op vertrouwen dat hij persoonlijk een kennisgeving van het besluit ontvangt. In de omstandigheden van het geval dat ter beoordeling voorlag, zag de Afdeling aanleiding de termijnoverschrijding desondanks niet verschoonbaar te achten. In het feit dat er voor het nemen van een besluit een (niet fatale) beslistermijn gold, hadden de eisers in die zaak volgens de Afdeling aanleiding moeten zien om binnen een redelijke termijn na het verstrijken van de beslistermijn bij het bestuursorgaan te informeren naar de voortgang van de procedure.
4.4.6.
De rechtbank ziet in die uitspraak geen aanleiding om ook in de zaak die nu ter beoordeling voorligt te oordelen dat eiseressen in verzuim waren, omdat zij hebben nagelaten actief naar de stand van zaken te informeren. De rechtbank overweegt daarbij dat wanneer van indieners van een zienswijze in zijn algemeenheid zou worden verlangd dat zij na het verstrijken van een niet fatale beslistermijn actief informeren naar de stand van zaken, het uitgangspunt dat zij er gerechtvaardigd op kunnen vertrouwen dat zij persoonlijk een kennisgeving van het besluit ontvangen geweld zou worden aangedaan. Daar komt in dit geval bij dat de beslistermijn twee maal opgeschort is geweest: éénmaal gedurende ruim drie maanden wegens een verzoek om aanvullende gegevens van gedeputeerde staten en éénmaal gedurende ruim negen maanden op verzoek van [naam derde partij 1] Hoewel gedeputeerde staten en [naam derde partij 1] terecht hebben opgemerkt dat de beslistermijn na de terinzagelegging van het ontwerpbesluit niet meer opgeschort is geweest, draagt het eerder herhaaldelijk opschorten van de termijn niet bij aan de duidelijkheid over het einde van de beslistermijn. Ook het feit dat gedeputeerde staten, zoals eiseressen ter zitting onbetwist hebben gesteld, derden niet actief informeren over eventuele opschortingen van de beslistermijn draagt niet bij aan de duidelijkheid over het einde daarvan. Eiseressen konden dus niet weten of na de terinzagelegging van het ontwerp de beslistermijn niet opnieuw opgeschort was, tenzij zij ook dáár zelf actief navraag naar zouden doen. In dit geval was geenszins ondenkbaar dat de beslistermijn opnieuw was opgeschort, gelet op de toenmalige ontwikkelingen in de rechtspraak ten aanzien van de PAS. Onder deze omstandigheden kon niet van eiseressen worden verlangd dat zij binnen een redelijke termijn na het verstrijken van de beslistermijn zelf actief navraag deden naar de stand van zaken, maar mochten zij erop vertrouwen dat het besluit aan hen als indieners van een zienswijze zou worden toegestuurd. Dat het besluit wel digitaal bekend is gemaakt in het provinciaal blad doet aan dat gerechtvaardigde vertrouwen niets af.
Onverwijld beroep ingesteld?
4.5.1.
Op grond van vaste rechtspraak is er sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, als een betrokkene binnen twee weken nadat hij van het besluit op de hoogte is geraakt, alsnog beroep instelt. Dit uitgangspunt is tussen partijen overigens ook niet in geschil. Dat brengt mee dat moet worden vastgesteld wanneer eiseressen bekend zijn geworden met het bestaan van het besluit. Niet nodig is dat eiseressen kennis hebben kunnen nemen van de exacte inhoud van het besluit.
4.5.2.
Het beroep is op 30 maart 2020 ingediend.
4.5.3.
Eiseressen hebben desgevraagd verklaard dat zij op 18 maart 2020 bekend zijn geraakt met het bestaan van het bestreden besluit. Op die datum hebben zij voor het eerst kennis genomen van het ontwerpbesluit voor een revisievergunning van [naam derde partij 1] In dat ontwerp is verwezen naar het bestreden besluit. Het ontwerpbesluit voor de revisievergunning is aan hen toegestuurd door een derde, te weten mevrouw [naam vrouw] . Ter onderbouwing daarvan hebben eiseressen gewezen op een e-mail van 18 maart 2020 van [naam vrouw] .
4.5.4.
Gedeputeerde staten en [naam derde partij 1] . hebben erop gewezen dat gedeputeerde staten het bestreden besluit al op 20 augustus 2019 aan [naam vrouw] hebben toegestuurd, na een daartoe strekkend verzoek van [naam vrouw] . Daarnaast is het ontwerpbesluit van de revisievergunning al op 27 februari 2020 ter inzage gelegd. Dat zou volgens gedeputeerde staten kunnen betekenen dat eiseressen al eerder op de hoogte konden zijn van het bestreden besluit. In dat geval hebben eiseressen het beroep niet onverwijld ingediend.
4.5.5.
De stelling dat eiseressen op een eerder tijdstip op de hoogte kónden zijn van het bestreden besluit, betekent niet dat eiseressen daadwerkelijk eerder dan 18 maart 2020 op de hoogte waren van het bestreden besluit. Gedeputeerde staten en [naam derde partij 1] zijn er niet in geslaagd dat aannemelijk te maken. De enkele stelling dat het moeilijk te geloven is dat [naam vrouw] niet eerder contact heeft gehad met eiseressen over het bestreden besluit, is daarvoor onvoldoende.
4.5.6.
Gelet op het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat eiseressen niet eerder dan op 18 maart 2020 bekend zijn geworden met het bestaan van het bestreden besluit. Nu eiseressen binnen twee weken na die datum beroep hebben ingesteld tegen het bestreden besluit is de termijnoverschrijding naar het oordeel van de rechtbank verschoonbaar.
Conclusie ten aanzien van ontvankelijkheid beroep
4.6.
Het beroep is naar het oordeel van de rechtbank ontvankelijk.
Inhoudelijke beoordeling beroep.
5. Bij het bestreden besluit hebben gedeputeerde staten aan [naam derde partij 1] op grond van artikel 2.7 van de Wnb en met toepassing van de PAS een vergunning verleend. Aan de vergunningverlening ligt ten grondslag dat volgens gedeputeerde staten op grond van de passende beoordeling van de PAS kan worden geconcludeerd dat er geen afname van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in Natura-2000 gebieden of een significant verstorend effect is op de soorten waarvoor deze gebieden zijn aangewezen.
5.1.
Eiseressen hebben in beroep -samengevat- gesteld dat de vergunning niet kon worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor de PAS is gemaakt, omdat de passende beoordeling en de PAS niet voldoen aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn.
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt. De Afdeling heeft in de uitspraken van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2019:1604, geoordeeld dat de passende beoordeling die aan de PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien. Dit betekent dat gedeputeerde staten de vergunning niet konden verlenen onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor de PAS is gemaakt. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 2.8 van de Wnb.