RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
zaaknummer: BRE 22/3589 VV
uitspraak van 19 augustus 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[namen verzoekers], te [woonplaats verzoekers], verzoekers,
gemachtigde: mr. L. Prinsen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder]., te [vestigingsplaats vergunninghouder].
Procesverloop
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 10 juni 2022 (bestreden besluit) waarbij derde partij onder oplegging van een dwangsom is gelast uiterlijk 1 december 2022 vier ontbrekende parkeerplaatsen aan de noordzijde én de 12 ontbrekende parkeerplaatsen aan de zuidzijde van het pand [adres pand] te [plaats pand] te realiseren, één en ander conform de omgevingsvergunning van 6 mei 2015 of door de 16 ontbrekende parkeerplaatsen te realiseren door middel van een voor goedkeuring vatbaar alternatief.
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.
Overwegingen
1. Op 30 november 2021 heeft een omwonende het college verzocht om handhaving van de op 6 mei 2015 verleende omgevingsvergunning voor de verbouw van het [pand] tot 24 appartementen aan de [adres pand] in [plaats pand] vanwege niet gerealiseerde parkeerplaatsen.
Dit heeft geleid tot het bestreden besluit, waarin het college heeft overwogen dat de omgevingsvergunning onherroepelijk is, dat de wijze waarop het parkeren dient te worden gerealiseerd onderdeel uitmaakt van de onherroepelijk vergunning, dat dit niet is gebeurd en dat daardoor sprake is van overtreding van artikel 2.1 lid 1 onder a en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 2.3 aanhef en sub b van de Wabo.
2. Verzoekers zijn bewoners van de appartementen. Zij hebben aangevoerd dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Ze hebben ernstige bezwaren tegen het realiseren van parkeerplaatsen in de kloostertuin omdat daardoor de monumentale waarden van het gemeentelijke monument worden aangetast, hun woon- en leefklimaat en de verkeersveiligheid in het geding komen en de groenvoorziening verloren gaat. Dit klemt vooral nu het college zich op het standpunt stelt dat de beoogde parkeerplaatsen als voorziening voor de bewoners van [pand] worden gerealiseerd, maar de bewoners zelf menen dat geen sprake is van een parkeerprobleem, aldus verzoekers.
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen en voorts een bouwstop op te leggen voor de realisatie van 16 parkeerplaatsen aan [adres pand] te [plaats pand].
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat schorsing van het bestreden besluit niet betekent dat de 16 parkeerplaatsen niet zullen worden aangelegd. Derde partij is immers ook op grond van de onherroepelijke omgevingsvergunning gehouden om deze parkeerplaatsen te realiseren. Om dit laatste te voorkomen hebben verzoekers kennelijk verzocht om een bouwstop op te leggen, maar de voorzieningenrechter beschikt niet over de bevoegdheid daartoe. Het treffen van een voorziening met de strekking dat derde partij zich dient te onthouden van het aanleggen van de 16 parkeerplaatsen is te verstrekkend. Te meer omdat verzoekers daarmee beogen om de onherroepelijke rechtskracht van de omgevingsvergunning van 6 mei 2015 aan te tasten.
5. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 19 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier R.P. Broeders, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: