uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2022 in de zaken tussen
1. [naam eiser 1]te [woonplaats] ,
2. [naam eiser 2]te [woonplaats] ,
3. [naam eiser 3]te [woonplaats] ,
4. [naam eiser 4]te [woonplaats]
5. [naam eiser 5]te [woonplaats] ,
gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde: [naam eiser 1] ,
Overwegingen
1. Op 13 april 2020 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor een ponton voor een drijvend terras bij het schip [naam schip] aan de [adres] te [woonplaats] . De aanvraag ziet op de activiteiten (ver)bouwen van een bouwwerk en het handelen in strijd met regels van de ruimtelijke ordening.
Op 28 mei 2020 (primaire besluit) heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2 van de Wabo en artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.
Op 5 juni 2020 hebben eisers het college verzocht om handhavend op te treden omdat voor de terrassen op het ponton geen terrasvergunning op grond van artikel 13 van de APV is verleend. Dit verzoek om handhaving is afgewezen, de bezwaren hiertegen zijn bij besluit van 30 april 2020 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder procedurenummer AWB 21/2604 GEMWT.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Eisers voeren aan dat zij zouden willen bereiken dat het ponton qua grootte past binnen het bestemmingsplan. Er is nu een veel grotere ponton vergund, waardoor er meer bezoekers op de terrassen kunnen worden toegelaten. Eisers vrezen overlast en hinder. Eisers willen duidelijke afspraken met de horecaondernemers maken, waarbij de gemeente als toezichthouder kan functioneren.
Het ponton is voorzien van grote parasols en tentconstructies. Het was de bedoeling van vergunninghouder om een ponton met opbouwen te realiseren. Het college had de aanvraag niet mogen splitsen in een ponton en opbouw.
Er is sprake van strijd met redelijke eisen van welstand. Onduidelijk is welke bouwplan is voorgelegd aan de Omgevingscommissie Tilburg.
Het college had in moeten gaan op de alternatieve locaties voor het ponton. Het college heeft een motiveringsplicht.
Het bestemmingsplan laat een ponton in deze omvang niet toe. Het college heeft niet goed gemotiveerd dat er sprake is van goede ruimtelijke ordening. Het college had in moeten gaan op de vraag of het ponton ruimtelijk aanvaardbaar is.
Ten aanzien van hinder en overlast baseert het college zich op het akoestisch onderzoek bij de totstandkoming van het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] . Echter, hier wordt juist afgeweken van het bestemmingsplan. Er wordt een grotere ponton toegestaan, dat meer bezoekers kan herbergen. Er had dus akoestisch onderzoek voor dat grotere aantal bezoekers moeten worden uitgevoerd.
Eisers stellen dat openings- en sluitingstijden normaliter worden geregeld in de terrasvergunning. Die is in dit geval niet verleend. Er zit een discrepantie in de regelgeving, die niet wordt gedicht door het Activiteitenbesluit of een vergunning op grond van de Drank- en horecawet/Alcoholwet. De openings- en sluitingstijden hadden in de omgevingsvergunning verleend moeten worden. Tot slot stellen eisers dat er in strijd met de Dienstenwet en Dienstenrichtlijn is gehandeld.
3. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4. De rechtbank zal beoordelen of het college op goede gronden een omgevingsvergunning voor de bouw van een ponton ten behoeve van een drijvend terras heeft kunnen verlenen. Zij zal dit doen aan de hand van de door eisers aangedragen beroepsgronden.
Voorop wordt gesteld dat het college dient te beslissen op de aanvraag. Deze is leidend. Dat er volgens eisers alternatieve locaties zijn, waar meer ruimte zou zijn voor de terraspontons, doet hierbij niet ter zake.
Gesplitste besluitvorming
5. Volgens eisers heeft het college ten onrechte de besluitvorming gesplitst in een vergunning voor het ponton en een vergunning voor de opbouw.
Het college wijst er op dat vergunninghouder op 13 april 2020 een aanvraag heeft ingediend voor het bouwen van een ponton ten behoeve van een drijvend terras. Van enige opbouw was op dat moment geen sprake. Eerst op 31 december 2020 is een aanvraag ingediend voor het plaatsen van parasols op het terrasponton.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van onlosmakelijke activiteiten binnen één project. De activiteiten kunnen naast elkaar worden verleend. Bovendien zijn eisers niet in hun belangen geschaad, nu zij ook tegen de verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van parasols rechtsmiddelen hebben ingediend.
Redelijke eisen van welstand
6.1
Volgens eisers is het bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand verleend. Het college stelt dat het bouwplan op 22 april 2020 is voorgelegd aan de Omgevingscommissie Tilburg . De Omgevingscommissie heeft het college het volgende geadviseerd: ‘in navolging van de reeds verleende ligplaatsvergunning brengt de commissie en positief advies uit. De meerpalen leveren een meerwaarde in het uiteindelijke beeld. De commissie gaat er vanuit dat het gepresenteerde beeld (met meerpalen) zal worden waargemaakt’.
6.2
Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
6.3
De rechtbank stelt vast dat de Omgevingscommissie Tilburg een positief advies heeft gegeven en heeft aangegeven dat de meerpalen een meerwaarde leveren in het uiteindelijke beeld. Eisers hebben dit niet bestreden met een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Verder is de rechtbank niet gebleken van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het college het welstandsadvies niet aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag mocht leggen.
Strijd met het bestemmingsplan
7.1
Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] . Een deel van het drijvend terras is gelegen buiten het daarvoor bedoelde functie-aanduidingsvlak ‘horeca tot en met categorie 2’. Voor zover het drijvend terras is gelegen buiten dat functie-aanduidingsvlak, is het plan in strijd met artikel 5.1 van het bestemmingsplan. Verder geldt dat voor zover buiten het functie-aanduidingsvlak horeca wordt gebouwd, het ponton in strijd is met artikel 5.2.4 lid a van het bestemmingplan, aangezien er niet wordt gebouwd ten behoeve van de in artikel 5.1 genoemde functies.
Het college heeft ter zitting toegelicht dat totaal 62,70 m2 van het ponton wordt gerealiseerd buiten het functie-aanduidingsvlak. Dit is 13,87 % van het totale oppervlakte van het ponton.
7.2
Het bestemmingsplan bevat géén regels om binnenplans af te wijken van het bestemmingsplan, nu de overschrijding meer bedraagt dan 10%. De omgevingsvergunning kan volgens het college worden verleend gelet op het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2 van de Wabo. De aanvraag past volgens het college binnen de lijst met ‘planologische gebruiksactiviteiten’ uit artikel 4, eerste lid van bijlage II bij het Bor. Voorwaarde is dat bouwplan niet in strijd mag zijn met goede ruimtelijke ordening. In dat kader hebben eisers aangevoerd dat zij geluidsoverlast vrezen en dat er ten onrechte geen regels omtrent openings- en sluitingstijden zijn opgesteld.
7.3
Bij het bestemmingsplan is een akoestisch rapport opgenomen, opgesteld door [naam akoestisch bureau] . Dit bureau heeft de geluidsaspecten van een drietal terrassen in de [straatnaam 1] in het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] onderzocht, waaronder het terras aan de [adres] , bij het schip [naam schip] . Er is een rekenmodel opgesteld om de geluidsuitstraling van het stemgeluid van personen op de terrassen naar de omgeving te bepalen.
Bij de berekeningen is uitgegaan van uitgegaan van de nachtperiode (23.00—7.00 uur) omdat deze periode de strengste beoordeling kent. Er is bij het terras aan de [adres] uitgegaan van een maximale bezetting van 127 personen. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van de ‘Handleiding meten en rekenen industrielawaai’. In het rapport is aangegeven dat de geluidsniveaus de grenswaarden overschrijden voor woningen in gemengd gebied, maar vergelijkbaar zijn met de maximale geluidsniveaus ten gevolge van voorbijrijdend verkeer. Door de op dit moment reeds toegestane activiteiten voor de locatie aan de [straatnaam 1] (waaronder bestaande horeca) zullen verder vergelijkbare maximale geluidsniveaus optreden bij woningen. Verder is de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op met name de hoek [straatnaam 1] / [straatnaam 2] dermate hoog in de nachtperiode ter plaatse van de maatgevende woningen aan de [straatnaam 1] dat het geluid ten gevolge van de terrassen aan de [straatnaam 1] in de nachtperiode niet tot een relevante toename leidt. Hierdoor wordt volgens [naam akoestisch bureau] de inpasbaarheid van het gewenste voornemen mogelijk geacht zonder het akoestisch leefklimaat ter plaatse van de omliggende geluidsgevoelige bestemmingen tekort te doen.
7.4
Naar het oordeel van de rechtbank is reeds bij de totstandkoming van het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ afdoende onderzocht dat uitbreiding van het terras bij de [adres] aanvaardbaar is, mits er maximaal 127 bezoekers tegelijkertijd op dit terras aanwezig zijn. Het had op de weg van eisers gelegen om destijds tegen de vaststelling van het bestemmingsplan rechtsmiddelen aan te wenden, indien zij van mening zouden zijn dat het akoestisch onderzoek verricht door [naam akoestisch bureau] niet correct zou zijn uitgevoerd. Eisers hebben zelf geen akoestisch onderzoek overgelegd, op grond waarvan zou moeten worden uitgegaan van andere akoestische normen dan opgenomen in het akoestisch rapport van [naam akoestisch bureau] .
In het bestreden besluit heeft het college expliciet als voorwaarde aan de vergunning verbonden dat op het terrasponton gelegen bij [naam schip] / [naam vergunninghouder] maximaal 127 personen tegelijkertijd aanwezig ogen zijn. Gelet hierop wordt naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de eisen die in het akoestisch rapport van [naam akoestisch bureau] zijn gesteld. Indien het maximaal aantal toegestane personen wordt overschreden, is het mogelijk daarop te handhaven.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om te veronderstellen dat de gestelde geluidsoverlast met zich brengt dat verlening van de omgevingsvergunning in strijd zou zijn met de goede ruimtelijke ordening.
Regels omtrent openings- en sluitingstijden
7.5
Eisers vrezen dat er doordat de Terrasregels 2018 niet zouden gelden, er sprake zou zijn van een terras waar geen regels zouden gelden met betrekking tot openings- en sluitingstijden.
In de zaak met procedurenummer AWB 21/2604 GEMWT heeft de rechtbank bij uitspraak van heden geoordeeld dat een terrasvergunning op grond van artikel 13 van de Algemene plaatselijke verordening Tilburg (APV) niet nodig is. Openings- en sluitingstijden van de terrassen zijn geregeld in artikel 32 van de APV. Verder zijn er in het Activiteitenbesluit normen opgenomen ten aanzien van het aspect geluid. De rechtbank verwijst verder naar hetgeen zij heeft overwogen in rechtsoverweging 6.1 t/m 6.3 in de zaak met procedurenummer AWB 21/2604 GEMWT.
De omstandigheid dat er aan het bestreden besluit geen voorwaarden zijn opgenomen omtrent openings- en sluitingstijden maakt niet dat het besluit zou zijn genomen in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
7.6
Het college heeft op juiste gronden gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het gebruik van het terrasponton leidt tot onevenredige toename van (geluids)overlast. Het betreft een stedelijke omgeving met veel horeca, waardoor altijd met enige overlast rekening moet worden gehouden. Bovendien wordt het gebruik beperkt tot 127 gasten op het terrasponton. Onder deze omstandigheden heeft het college de belangen van de ondernemer zwaarder kunnen laten wegen dan de belangen van eisers.
8.1
Eisers hebben betoogd dat er maximaal twee pontons in de [straatnaam 1] aanwezig mogen zijn. Het gaat om een schaars recht, waarbij een beperkt aantal beschikbare vergunningen kan worden verleend. De vergunningen dienen volgens eisers een beperkt geldigheidsduur te hebben. Eisers beroepen zich in dit kader op de Dienstenrichtlijn.
8.2
Het college wijst erop dat de betreffende omgevingsvergunning voor het ponton niet is te beschouwen als een schaars recht. Bovendien staat de relativiteit aan vernietiging op deze grond in de weg, nu eisers (hoogst waarschijnlijk) geen ondernemers zijn die zelf horecaonderneming met terras op een ponton ter plaatse willen openen.
8.3
De rechtbank stelt voorop dat eisers geen concurrentiebelangen hebben of zelf het voornemen hebben om ter plaatste een terras te exploiteren. Hun belang is gelegen in het behoud van een goed woon- en leefklimaat als omwonenden van de terraspontons. De regels uit de Dienstenrichtlijn waarop eisers zich beroepen strekken niet tot bescherming van dat belang.
In artikel 8:69a van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht1 heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad.
Nu de regels uit de Dienstenrichtlijn niet strekken tot bescherming van het belang van eisers bij een goed woon- en leefklimaat, staat het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste in de weg aan vernietiging van het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een ponton vanwege deze beroepsgrond. De rechtbank zal deze beroepsgrond daarom niet inhoudelijk behandelen.
9. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage – wettelijk kader
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
In artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) staat: Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, komt ingevolge artikel 4, eerste lid, van de bijlage in aanmerking: een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
-
niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
-
de oppervlakte niet meer dan 150 m2.
Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan]
Ter plaatse van de [adres] te [woonplaats] geldt het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] . Aan het perceel is de bestemming ‘Water -waterstaatkundige doeleinden’ met (deels) de functie-aanduiding ‘horeca tot en met categorie 2’ toegekend. Het bouwplan is deels gesitueerd op de bestemming ‘Water – waterstaatkundige doeleinden’ waarvoor deze functie-aanduiding niet geldt.
Op grond van artikel 5.1.2. zijn ter plaatse van de aanduiding horeca (h), tot en met de categorie zoals op de verbeelding is weergegeven, de voor ‘Water – Waterstaatkundige doeleinden’ aangewezen gronden mede bestemd voor de daarbij weergegeven functies.
Op grond van artikel 5.2.4, geldt voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende regels:
a. op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten behoeve van de op grond van 5.1 toegelaten functies;
b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 15 m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven;
c. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen.