Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBZWB:2022:5188

Rechtbank Zeeland-West-Brabant
08-09-2022
08-09-2022
83-185120-21
Strafrecht
Op tegenspraak

Veroordeling voor het opzettelijk niet verstrekken van bescheiden over buitenlands vermogen aan de Belastingdienst, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven. Informatieverplichting. Inspanningsverplichting. Verdachte heeft zich onvoldoende ingespannen om aan haar informatieplicht te voldoen. Verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur.

Rechtspraak.nl
NLF 2022/1913
Viditax (FutD) 2022091403
FutD 2022-2659

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

parketnummer: 83/185120-21

vonnis van de meervoudige kamer van 8 september 2022

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1963 [geboorteplaats] ,

wonende [adres] ,

raadsman mr. J. de Back, advocaat te Heerlen.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 juli 2022, waarbij de officier van justitie, mr. V.E. Broeders, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tijdens de zitting is het onderzoek ter terechtzitting onderbroken tot de zitting van 8 september 2022, op welke zitting het onderzoek ter terechtzitting is gesloten.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte is verzocht om voor 6 maart 2020 informatie aan de [naam] te verstrekken over haar buitenlandse vermogen. Verdachte heeft aan dit verzoek opzettelijk niet voldaan, terwijl zij daartoe wel verplicht was. Dit kan tot gevolg hebben dat er te weinig belasting is geheven.

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft opzettelijk niet voldaan aan het herhaalde verzoek van de [naam] om informatie en bescheiden over buitenlands vermogen ten behoeve van de belastingheffing te verstrekken. De officier van justitie heeft haar standpunten verwoord in een op zitting overgelegd schriftelijk requisitoir.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank verdachte dient vrij te spreken. Volgens de verdediging staat vast dat verdachte niet alle gevraagde inlichtingen en stukken heeft verstrekt, maar zij is van mening dat de opzet van verdachte daarop niet kan worden bewezen. Verdachte heeft geprobeerd om de bankafschriften bij de bank op te vragen, maar dit koste veel geld en zij was niet in staat om dit te betalen. Dit heeft zij de [naam] ook medegedeeld. Daarnaast heeft zij verklaard wat zij nog wist. De rest is zij vergeten.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1

De bewijsmiddelen

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen opgenomen in bijlage II achter dit vonnis. De bewijsmiddelen dienen op deze plaats als ingelast te worden beschouwd.

4.3.2

De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs

Feiten en omstandigheden

De rechtbank stelt op grond van de in wettige bewijsmiddelen opgenomen redengevende feiten en omstandigheden het volgende vast.

Verdachte is per brief van de [naam] van 29 januari 2019 verzocht om informatie over haar buitenlandse vermogen aan de [naam] te verstrekken. Deze informatie is van belang voor een juiste belastingheffing. De [naam] heeft op 21 maart 2019 een door verdachte ingevulde Verklaring verificatie buitenlands vermogen ontvangen. Hierop heeft verdachte ingevuld dat het geld op haar Zwitserse spaarrekening spaargeld betrof en dat zij zich niet meer kon herinneren wanneer het spaargeld op de rekening is gestort en om welk bedrag het ging. Ook geeft zij aan dat zij (een kopie van de) afschriften per e-mail heeft gevraagd aan de bank, maar dat dat duizenden euro’s zou kosten en dat heeft zij niet. De [naam] heeft verdachte per brief van 10 april 2019 laten weten dat de verklaring vermogen in het buitenland niet compleet was en heeft verdachte verzocht om bankafschriften en vermogensoverzichten bij [bank] over de jaren 2005 tot en met 2017 op te vragen en toe te sturen. Bij finale brief van 17 februari 2020 is verdachte verzocht om voor 6 maart 2020 bescheiden te verstrekken over haar buitenlandse vermogen, zoals onder andere bankafschriften, een bewijs van opening, een bewijs van sluiting en vermogensoverzichten. Deze brief is door verdachte voor ontvangst getekend. Zij heeft aan het finale verzoek van de [naam] niet voldaan.

De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat verdachte – kortgezegd – wel inlichtingen heeft verstrekt over haar buitenlandse vermogen, zodat zij van dit onderdeel van de tenlastelegging (sub a) dient te worden vrijgesproken.

Volgens de verdediging heeft verdachte getracht om bankafschriften bij de bank op te vragen, waardoor het opzet van verdachte op het niet of onvolledig verstrekken van bescheiden (sub b) ontbreekt. De rechtbank volgt dit standpunt van de verdediging niet.

Op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) bestond voor verdachte de verplichting om de gevraagde bescheiden met betrekking tot haar buitenlandse vermogen aan de [naam] te verstrekken. In artikel 49 Awr is bepaald dat de gegevens en inlichtingen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud dienen te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze - zulks ter keuze van de inspecteur - en binnen een door de inspecteur te stellen termijn.

Deze verplichting tot informatieverstrekking heeft ook te gelden indien verdachte niet de beschikking heeft over stukken met betrekking tot haar buitenlandse bankrekening. Het kan niet zo zijn dat een belastingplichtige onder de informatieplicht uit komt, door simpelweg geen deugdelijke administratie te voeren. Deze verplichting geldt daarom ook onverkort in geval verdachte over onvoldoende financiële middelen zou beschikken om bankafschriften op te vragen. Uit de informatieverplichting die geldt voor verdachte volgt dat zij een inspanningsverplichting heeft om aan het informatieverzoek van de [naam] te voldoen.

Verdachte was ervan op de hoogte dat de [naam] onder andere bankafschriften van de Zwitserse bankrekening van haar wilde ontvangen. Uit het dossier blijkt dat verdachte daartoe e-mailberichten heeft verzonden aan een e-mailadres van [bank] dat zij, zo heeft zij verklaard, op internet had gevonden. Door haar berichten door te sturen, heeft zij de [naam] ook dit e-mailadres gegeven, waarna de [naam] een e-mail heeft verzonden naar dit adres. De [naam] heeft in respons daarop een foutmelding ontvangen inhoudende dat het bericht niet was afgeleverd. Het is gebruikelijk dat dergelijke automatisch gegenereerde foutmeldingen worden ontvangen, indien een e-mailadres niet (meer) bestaat of fout is geschreven. Gelet daarop kan worden aangenomen dat het e-mailbericht van de [naam] de bank niet heeft bereikt. Aangezien verdachte naar hetzelfde e-mailadres heeft gemaild, kan worden aangenomen dat ook zij bericht heeft ontvangen dat haar e-mailberichten niet zijn afgeleverd. Verdachte heeft vervolgens niet getracht om op een andere wijze de bankafschriften en gevraagde documenten van de bank te ontvangen, bijvoorbeeld door telefonisch contact op te nemen met de bank, te schrijven of naar de bank in Zwitserland toe te gaan. Door het enkel versturen van e-mail aan een foutief e-mailadres heeft verdachte niet aan haar inspanningsverplichting voldaan.

De inspanningsverplichting die voortvloeit uit de informatieverplichting geldt eveneens in het geval verdachte inderdaad niet over de financiële middelen zou beschikken om de gevraagde stukken te verkrijgen. Het verstrekken van een foutief e-mailadres van de bank aan de [naam] is in dat geval onvoldoende om aan die verplichting te voldoen.

Tot slot staat vast dat verdachte evenmin andere bescheiden dan bankafschriften heeft overgelegd met betrekking tot de Zwitserse bankrekening, zoals een bewijs van opening, bewijs van sluiting of vermogensoverzichten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich dan ook onvoldoende ingespannen om aan haar informatieplicht te voldoen. Door haar handelswijze heeft zij opzettelijk niet voldaan aan het gedane verzoek. Door het nalaten van verdachte om desgevraagd boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan voor raadpleging aan de [naam] ter beschikking te stellen, is controle van de [naam] op de door verdachte verschuldigde belasting over buitenlands vermogen onmogelijk gemaakt. Daardoor heeft de [naam] niet juist kunnen vaststellen of verdachte belasting verschuldigd is, en zo ja, wat dan de hoogte is van de verschuldigde belasting. De gedragingen van verdachte zijn daarnaast naar hun aard en in het algemeen geschikt om teweeg te brengen dat onvoldoende belasting wordt geheven.

Conclusie

De rechtbank acht het feit bewezen zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.

4.4

De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

in de periode van 6 maart 2020 tot en met heden, in Rotterdam en Breda,
als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot
a. het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, en
b. het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, (andere) gegevensdragers of de inhoud daarvan,
opzettelijk
b. die boeken, bescheiden, (andere) gegevensdragers of de inhoud daarvan niet voor raadpleging beschikbaar heeft gesteld,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
immers is aan verdachte per aangetekende brief verzocht om voor 6 maart 2020 informatie aan de [naam] te verstrekken over haar buitenlandse vermogen, aan welk verzoek verdachte niet heeft voldaan.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke geldboete van € 2.500,- met een proeftijd van drie jaar met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde dat verdachte binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis de door de [naam] gevraagde informatie en bescheiden dient te verstrekken.

6.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte, dat sprake is van een oud feit en dat de redelijke termijn is overschreden. Vanwege de inkomenssituatie van verdachte acht de verdediging een werkstraf passender en zij heeft verzocht deze voorwaardelijk op te leggen.

6.3

Het oordeel van de rechtbank

Ernst van het feit

Alle belastingplichtigen zijn in Nederland verplicht om aan de inspecteur van de [naam] gegevens, inlichtingen en bescheiden te verstrekken die voor de belastingheffing van belang kunnen zijn. Voor een goede werking van het belastingstelsel is het essentieel dat aan de [naam] informatie en bescheiden worden verstrekt door de belastingplichtige. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk niet voor raadpleging ter beschikking stellen van bescheiden over haar buitenlandse vermogen terwijl de [naam] daar om had verzocht. Hierdoor is het voor de [naam] onmogelijk om een juiste en tijdige belastingaanslag op te leggen en, indien aan de orde, belasting te innen. Een juiste vaststelling van de belastingplicht vormt een pijler van het belastingstelsel en tevens van een gelijke behandeling van alle belastingplichtigen. De rechtbank neemt verdachte dit feit dan ook kwalijk.

In economische strafzaken dient de op te leggen straf in verhouding te staan tot de ernst van het gepleegde feit. In veel gevallen is de hoogte van de ontdoken belasting, de schade voor de schatkist, in belangrijke mate maatgevend voor de op te leggen straf. De rechtbank kan in deze zaak echter bij de bepaling van de strafmaat geen rekening houden met de omvang van het eventuele fiscale nadeel, aangezien dit niet kan worden berekend, omdat verdachte geen opgaaf heeft gedaan van buitenlands vermogen. De rechtbank acht in beginsel het opleggen van een geldboete een passende strafrechtelijke reactie op het bewezen verklaarde handelen van verdachte.

Bij de strafoplegging zal de rechtbank rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, als ook met haar draagkracht. Gelet daarop acht de rechtbank een geldboete niet passend, maar zal zij, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, verdachte een taakstraf opleggen. De verdediging heeft verzocht deze taakstraf voorwaardelijk op te leggen, maar daartoe ziet de rechtbank gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan geen ruimte.

De rechtbank stelt vast dat het vonnis in deze zaak niet binnen de redelijke termijn van twee jaar volgt. Op grond van de zeer lichte overschrijding zal zij het bij de enkele constatering houden dat de redelijke termijn is geschonden. De rechtbank houdt bij de hoogte van de op te leggen straf ook rekening met het blanco strafblad van verdachte.

Alles overziend acht de rechtbank een taakstraf van 60 uur passend en geboden.

De rechtbank ziet geen grond om aan verdachte de door de officier van justitie verzochte bijzondere voorwaarde op te leggen, inhoudende de verplichting om alsnog inlichtingen en bescheiden aan de [naam] te verstrekken over buitenlands vermogen. Op grond van artikel 14c Wetboek van Strafrecht is dit wettelijk gezien niet mogelijk. In het bijzonder overweegt de rechtbank tot slot dat zij ervan uitgaat dat de [naam] vervolgprocedures zal inzetten om te bewerkstelligen dat zij de gevraagde inlichtingen en bescheiden alsnog van verdachte zal ontvangen.

7 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68, 69, 72 en 96 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Opzettelijk een der feiten begaan, omschreven in artikel 68, eerste lid, onderdeel b van de Algemene wet inzake de rijksbelastingen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 60 uren;

- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.E. Goedegebuur, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. drs. P.E.C. Vossenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A.M. Balemans en mr. M. van Meer, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 september 2022.

Bijlage I

De tenlastelegging

zij op tijdstippen in de periode van 6 maart 2020 tot en met heden, in Rotterdam en/of Breda en/of elders in Nederland,
(telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot
a. het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, en/of
b. het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, (andere) gegevensdragers of de inhoud daarvan,
opzettelijk
a. die inlichtingen, gegevens of aanwijzingen niet, onjuist of onvolledig heeft verstrekt en/of
b. die boeken, bescheiden, (andere) gegevensdragers of de inhoud daarvan niet voor raadpleging beschikbaar heeft gesteld,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
immers is aan verdachte per aangetekende brief verzocht om voor 6 maart 2020 informatie aan de [naam] te verstrekken over zijn/haar buitenlandse vermogen, aan welk verzoek verdachte niet heeft voldaan.

De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
(art. 68 lid 1 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen, art. 68 lid 1 ahf/ond b Algemene wet inzake rijksbelastingen, art. 69 lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen).

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.