Verdachte wordt verdacht van het opzettelijk niet verstrekken van inlichtingen aan de Belastingdienst over vermeend buitenlands vermogen, terwijl hij daartoe wel was verplicht. Verdachte wordt vrijgesproken, omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte op de hoogte was van het verzoek van de Belastingdienst om inlichtingen te verstrekken en dat verdachte opzettelijk niet aan dat verzoek heeft voldaan.
vonnis van de meervoudige kamer van 8 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
,
geboren op [geboortedag] 1954 [geboorteplaats] ,
wonende [ adres 1]
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is bij verstek inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 juli 2022, waarbij de officier van justitie, mr. V.E. Broeders haar standpunt kenbaar heeft gemaakt. Tijdens de zitting is het onderzoek ter terechtzitting onderbroken tot de zitting van 8 september 2022, op welke zitting het onderzoek ter terechtzitting is gesloten.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen.
Verdachte wordt verweten – kort en feitelijk weergegeven – dat hij per aangetekende brief is verzocht om voor 6 maart 2020 informatie aan de [naam] te verstrekken over zijn buitenlandse vermogen en dat hij opzettelijk niet aan dat verzoek heeft voldaan, terwijl hij daartoe wel verplicht was. Dit kan tot gevolg hebben dat er te weinig belasting is geheven.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft opzettelijk niet voldaan aan het herhaalde verzoek van de [naam] om informatie en bescheiden over buitenlands vermogen ten behoeve van de belastingheffing te verstrekken. De officier van justitie heeft haar standpunt verwoord in een op zitting overgelegd schriftelijk requisitoir.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte is niet op zitting verschenen en heeft ook zijn standpunt niet anderszins naar voren gebracht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak
Verdachte wordt verweten – kort gezegd – dat hem per aangetekende brief is verzocht om voor 6 maart 2020 informatie aan de [naam] te verstrekken over buitenlands vermogen en dat hij opzettelijk niet aan dat verzoek heeft voldaan.
In het dossier is echter geen bewijs aanwezig dat de aangetekende brief van de [naam] verdachte heeft bereikt.
Uit het dossier blijkt dat door de [naam] vanaf 14 december 2018 brieven zijn verzonden naar het adres [adres 2] , waar verdachte volgens de systemen van de [naam] sinds 1 april 2003 woonde. Een aangetekende brief van 26 juli 2019 is blijkens het dossier niet afgeleverd op voornoemd adres en door verdachte niet afgehaald, waardoor deze retour is gekomen.
Medewerkers van de [naam] zijn op 19 en 20 februari 2020 driemaal op het voornoemde adres aan de deur geweest om verdachte de finale brief van 20 februari 2020 te overhandigen. In deze finale brief wordt verdachte verzocht voor 6 maart 2020 de gevraagde inlichtingen en bescheiden te verstrekken. Uit de ambtsedige verklaring van de medewerkers van de [naam] blijkt dat zij geen gehoor kregen; in de woning geen activiteiten waarnamen en dat zich in de brievenbus poststukken bevonden die aan verdachte waren geadresseerd. Op 20 februari 2020 hebben zij vervolgens de brief getekend en gesloten in de bijbehorende brievenbus gedeponeerd. Hierop is geen enkele reactie van verdachte gekomen.
Het is de verantwoordelijkheid van verdachte om zich zodanig in de Gemeentelijke Basis Administratie in te schrijven dat hij vindbaar is voor overheidsinstanties. In beginsel komt een niet juiste registratie in het GBA en de gevolgen daarvan dan ook voor zijn risico. Uit het dossier blijkt echter dat de [naam] op geen enkele wijze contact heeft gehad met verdachte. Daardoor kan ook niet worden vastgesteld dat verdachte op de hoogte was van het verzoek van de [naam] om inlichtingen te verstrekken. Gelet daarop kan de rechtbank ook niet vaststellen dat verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan dat verzoek.
Bij deze stand van zaken dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken.
5 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E. Goedegebuur, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. drs. P.E.C. Vossenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A.M. Balemans en mr. M. van Meer, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 september 2022.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op tijdstippen in de periode van 6 maart 2020 tot en met heden,
in Heerlen en/of Breda en/of elders in Nederland, (telkens) alsdegene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot a. het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, en/of b. het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, (andere) gegevensdragers of de inhoud daarvan, opzettelijk a. die inlichtingen, gegevens of aanwijzingen niet, onjuist of onvolledig heeft verstrekt en/of b. die boeken, bescheiden, (andere) gegevensdragers of de inhoud daarvan niet voor raadpleging beschikbaar heeft gesteld, terwijl datfeit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers is aan verdachte per aangetekende brief verzocht om voor 6 maart 2020 informatie aan de [naam] te verstrekken over zijn/haar buitenlandse vermogen, aan welk verzoek verdachte niet beeft voldaan.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd. (art. 68 lid 1 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen, art. 68 lid 1 ahf/ond b Algemene wet inzake rijksbelastingen, art. 69 lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen).
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: