Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBZWB:2022:7263

Rechtbank Zeeland-West-Brabant
01-12-2022
07-12-2022
AWB- 22_2745
Omgevingsrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

GEMWT

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats [plaatsnaam 2]

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 22/2745 GEMWT


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam 1] , eiser

(gemachtigde: mr. drs. L.R.H. Koolhof),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam 2] (het college).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam derde partij 1] en [naam derde partij 2] , uit [plaatsnaam 1] (de derde-partij).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college om de begunstigingstermijn van een last onder dwangsom op te schorten die aan de derde-partij is opgelegd.


[naam derde partij 2] exploiteerde een obstacle run op [adres] 3: een perceel dat door de gemeente [plaatsnaam 2] wordt verhuurd aan [naam derde partij 1] 3.

Op 6 februari 2021 heeft eiser het college verzocht om handhavend op te treden ten aanzien van de obstacle run.

Naar aanleiding van dit handhavingsverzoek heeft het college op 25 maart 2021 een controle uitgevoerd. Het college heeft geconstateerd dat over de gehele rechterzijde van het perceel klimtoestellen aanwezig waren.

Met het besluit van 7 juni 2021 heeft het college het handhavingsverzoek van de derde-partij afgewezen. Op [adres] 3 rust de bestemming ‘maatschappelijk’. Het college is van mening dat de obstacle run onder die bestemming kan worden gebracht omdat [naam derde partij 2] een maatschappelijk doel voor ogen heeft en vergelijkbaar is met een vereniging. De klimtoestellen zijn sport- en speeltoestellen die passen in het bestemmingsplan Buitengebied Noord (bestemmingsplan) en mogen daarom vergunningsvrij worden opgericht en gebruikt.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

Het college heeft zich laten adviseren door de Adviescommissie bezwaarschriften (de commissie). Op 21 september 2021 heeft een digitale hoorzitting plaatsgevonden. De commissie heeft geadviseerd tot gegrondverklaring van het bezwaar en het alsnog toewijzen van het handhavingsverzoek. Volgens de commissie valt de obstacle run niet onder de bestemming ‘maatschappelijk’. De bestemmingen ‘sport’ en ‘dagrecreatie’ zijn wel passend.

Met het bestreden besluit van 23 februari 2022 heeft het college het bezwaar van eiser gegrond verklaard en het handhavingsverzoek alsnog toegewezen, in die zin dat er een last onder dwangsom is opgelegd tot het beëindigen van de obstacle run en het verwijderen van de sport- en speeltoestellen op [adres] 3. De activiteiten van [naam derde partij 2] vallen onder de bestemming ‘sport’ of ‘dagrecreatie’ en zijn daarmee in strijd met het bestemmingsplan.

Het college heeft [naam derde partij 2] gelast om binnen drie maanden na verzending van het besluit de obstaclerun van het perceel te verwijderen en verwijderd te houden en heeft daar een dwangsom aan verbonden van € 1.500,- ineens.

Op 4 april 2022 heeft de derde-partij beroep ingesteld en een voorlopige voorziening gevraagd in de vorm van schorsing van de last onder dwangsom. Naar aanleiding daarvan heeft het college op 21 april 2022 de begunstigingstermijn opgeschort tot zes weken na de uitspraak van de rechter in beroep, met als toelichting dat een traject wordt ingezet om te onderzoeken of een alternatieve oplossing kan worden gevonden die op tevredenheid van alle betrokkenen kan rekenen.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 21 april 2022 en heeft de voorzieningenrechter verzocht om het besluit te schorsen tot zes weken na de uitspraak van de rechtbank in het beroep van de derde-partij tegen de last onder dwangsom (zaaknummer 22/1957 GEMWT).

De voorzieningenrechter heeft het verzoek van eiser toegewezen en bepaald dat de begunstigingstermijn tot twee weken na verzending van haar uitspraak opgeschort blijft zodat de derde-partij tijd heeft om aan de last onder dwangsom te voldoen. De voorzieningenrechter heeft daarnaast bepaald dat de begunstigingstermijn opgeschort blijft tot twee weken na een uitspraak van de voorzieningenrechter, wanneer de derde-partij binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een verzoek om voorlopige voorziening indient bij de rechtbank tot schorsing van de last onder dwangsom van

23 februari 2022.1De derde-partij heeft geen voorlopige voorziening verzocht.

Op 22 juni 2022 heeft het college aan [naam derde partij 2] een last onder dwangsom opgelegd voor het gebruik van de obstacle run.

De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de derde-partij, vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] , en als gemachtigde van het college

mr. S. Gangabisoensingh.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij de (verdere) behandeling van zijn beroep. Heeft eiser procesbelang, dan beoordeelt de rechtbank of het college op goede gronden de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom heeft opgeschort. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesbelang

1. De derde-partij heeft betoogd dat eiser geen procesbelang (meer) heeft bij dit beroep. Eiser heeft betoogd dat hij wel een procesbelang heeft, voornamelijk vanwege zijn verzoek om vergoeding van de proceskosten.

1.1.

Voor procesbelang is vereist dat eiser een reëel en actueel belang heeft bij zijn beroep. De rechtbank is van oordeel dat eiser een procesbelang heeft. Het bestreden besluit is geschorst tot zes weken na de uitspraak in de zaak 22/1957 GEMWT, waarop de rechtbank ook vandaag beslist. Dat betekent dat het bestreden besluit zal herleven als de rechtbank het bestreden besluit in deze uitspraak niet vernietigt. Omdat eiser een belang heeft bij de vernietiging van het bestreden besluit, heeft hij om die reden een procesbelang. Het verzoek om een proceskostenvergoeding levert in dit geval geen procesbelang op, omdat het in dit geval alleen gaat om de proceskosten in beroep. De rechtbank kan ook zonder inhoudelijke beoordeling deze proceskostenvergoeding toekennen.

Opschorting begunstigingstermijn

2. Eiser betoogt dat het college de bevoegdheid tot het opschorten van de begunstigingstermijn uitsluitend heeft gebruikt om tijdelijk alsnog niet tot handhaving over te hoeven gaan, om te onderzoeken of een alternatieve oplossing gevonden kan worden. Hiermee treedt het college buiten haar bevoegdheid, want de wet biedt die mogelijkheid niet. Volgens eiser moet in aanmerking worden genomen dat de gemeente [plaatsnaam 2] zelf eigenaar is van het perceel en daarom belanghebbend en vooringenomen is, omdat de op het terrein aanwezige commerciële sportactiviteiten inkomsten genereren voor de met haar (in)direct gelieerde stichting. Bovendien treedt de gemeente [plaatsnaam 2] door dit besluit nog langer in concurrentie met andere commerciële sportactiviteiten in [plaatsnaam 2] die geen gebruik mogen maken van locaties met de bestemming ‘maatschappelijk’ en daarmee worden gedwongen om gebruik te maken van duurdere locaties. Het college werkt toe naar een onbepaalde periode van buitenwettelijk gedogen, waarin eiser hinder zal blijven ondervinden van de reeds als illegaal vastgestelde activiteiten.

2.1.

Het college kan op verzoek van de overtreder de looptijd van de last onder dwangsom opschorten voor een bepaalde termijn wanneer het voor de overtreder tijdelijk of blijvend niet mogelijk is om aan zijn verplichtingen te voldoen.2

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat daartegen handhavend kan optreden in de regel van die bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het dat niet doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat in verband daarmee van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Verder geldt als uitgangspunt dat een begunstigingstermijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. Deze hoeft niet te worden gekoppeld aan de termijn die nodig is om de overtreding te legaliseren.3

2.2.

De voorzieningenrechter heeft op 6 juli 2022 overwogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat het heeft kunnen besluiten tot verlenging van de begunstigingstermijn tot zes weken na de uitspraak in het tegen de last onder dwangsom ingestelde beroep. De reden voor opschorting van de begunstigingstermijn kan niet worden gevonden in de intentie om te onderzoeken of er een alternatieve oplossing mogelijk is. Binnen de gegeven begunstigingstermijnen heeft [naam derde partij 2] ruimschoots voldoende gelegenheid gekregen de overtreding te beëindigen, terwijl niet aannemelijk is gemaakt dat het strijdige gebruik van het perceel niet binnen korte termijn kan worden beëindigd. Verder heeft de voorzieningenrechter overwogen dat op geen enkele wijze blijkt dat rekening is gehouden met de belangen van verzoeker en andere omwonenden. Ook is niet gemotiveerd waarom de belangen van [naam derde partij 1] en [naam derde partij 2] en het algemeen belang bij opschorting van de begunstigingstermijn zwaarder wegen dan het belang van de omwonenden en het algemeen belang bij handhaving. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.4

2.3.

De rechtbank schaart zich achter deze overwegingen van de voorzieningenrechter. In beroep hebben partijen ook niets daartegen aangevoerd. De rechtbank neemt bovengenoemde overwegingen van de voorzieningenrechter daarom over. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.

Proceskosten

3. Aansluitend op de zitting bij de voorzieningenrechter heeft eiser een machtiging overgelegd. De gemachtigde, zoon van eiser, stelt beroepsmatig rechtsbijstand te hebben verleend aan eiser. Eiser heeft verzocht om het college te veroordelen in zijn proceskosten. Het college stelt zich op het standpunt dat de familierelatie tussen eiser en gemachtigde in de weg staat aan een proceskostenvergoeding.

3.1.

De rechtbank is van oordeel dat de gemachtigde beroepsmatige rechtsbijstand heeft verleend waardoor eiser in aanmerking komt voor een vergoeding van de kosten. Dat tussen eiser en gemachtigde een familierelatie bestaat hoeft niet te betekenen dat de gemachtigde geen beroepsmatige rechtsbijstand heeft verleend. Dit is anders wanneer de gemachtigde tot het huishouden van eiser behoort, maar daar is hier geen sprake van.5 Op de zitting heeft de gemachtigde toegelicht dat hij de gemaakte kosten daadwerkelijk aan zijn vader gefactureerd heeft. De gemachtigde moet voldoende kundig zijn om zijn bijstand aan te merken als beroepsmatig verleende rechtsbijstand.6 De rechtbank stelt daarover vast dat de gemachtigde een meestertitel heeft en dus een rechtenstudie heeft afgerond. De gemachtigde heeft op de zitting toegelicht dat hij twaalf jaar advocaat is geweest en nu werkzaam is voor [naam bedrijf] , volgens de website en de Kamer van Koophandel is dat een organisatie die juridische ondersteuning biedt bij (grote) bouwprojecten. De gemachtigde heeft op de zitting toegelicht dat hij daarbij ook wel eens procedures voert bij gerechten.

3.2.

Voor wat betreft de vraag welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen is de rechtbank van oordeel dat het college alleen veroordeeld kan worden in de kosten die zijn gemaakt voor het verschijnen op de zitting. Uit het beroepschrift, noch uit andere stukken, blijkt namelijk dat hij verdere rechtsbijstand heeft verleend.

Conclusie en gevolgen

4. Zoals onder 2.3 is overwogen, is het beroep gegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd.

4.1.

Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

4.2.

Zoals onder 3.1 is overwogen, zal de rechtbank het college veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten voor de zitting. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank stelt de kosten vast op € 759,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting).

Beslissing

De rechtbank:

  • -

    verklaart het beroep gegrond;

  • -

    vernietigt het bestreden besluit van 21 april 2022;

  • -

    draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;

  • -

    veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.B. van Onzenoort, rechter, in aanwezigheid van

mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 1 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:46

Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.


Artikel 5:34

1. Het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd, kan op verzoek van de overtreder de last opheffen, de looptijd ervan opschorten voor een bepaalde termijn of de dwangsom verminderen ingeval van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijk onmogelijkheid voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen.

2. Het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd, kan op verzoek van de overtreder de last opheffen indien de beschikking een jaar van kracht is geweest zonder dat de dwangsom is verbeurd.

1 Rechtbank Zeeland-West-Brabant 6 juli 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3720.

2 Art. 5:34 Awb

3 ABRvS 6 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ0748 en ABRvS 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2306.

4 Artt. 3:2 en 3:46 Awb

5 ABRvS 7 november 2012, LJN BY2474.

6 ABRvS 17 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:406.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.