Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank beoordeelt het besluit van het college om de omgevingsvergunning voor de inrit te verlenen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
1. In de Algemene plaatselijke verordening (Apv) van de gemeente Halderberge is bepaald dat voor het maken van een inrit een omgevingsvergunning nodig is.1 De omgevingsvergunning kan alleen worden geweigerd op de gronden die in de Apv zijn opgenomen.2 De vergunning wordt volgens de Apv, voor zover hier relevant, geweigerd als dat nodig is ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg.3 Het college heeft in beleidsregels neergelegd dat de vergunning onder meer kan worden geweigerd als de inrit komt te liggen op of bij een kruising of splitsing van wegen, of op een plaats waar de aanliggende rijbaan van de weg zodanig smal is dat de inrit wegens te beperkte manoeuvreerruimte met een personenauto niet direct kan worden ingereden (hoog opdraaien).4
2. Eiser betoogt dat de vergunde inrit niet verkeersveilig is. Hij heeft VAGN V.o.f. onderzoek laten doen naar de verkeersveiligheid in de nieuwe situatie. Die concludeert dat de inrit ook regelmatig als uitrit wordt gebruikt (door automobilisten en fietsers) en dat dit voor gevaarlijke situaties zorgt. De inrit ligt daarnaast op nog geen 5 meter van een kruising, waar weinig tot geen zicht op is. De verkeerskundige van het college heeft voorts aan de hand van het softwareprogramma ‘autoturn’ geconcludeerd dat een rechtsafslaand voertuig niet hoog hoeft op te draaien om de inrit te gebruiken. Volgens eiser is de praktijk anders en moeten automobilisten wél hoog opdraaien om de inrit te betreden. De inrit wordt in de praktijk ook vaak gebruikt door grote vrachtwagens en voertuigen met aanhanger.
Het gebruik van de inrit als uitrit
3. Partijen zijn het erover eens dat het gebruik van de inrit als uitrit, niet verkeersveilig is. Daarom heeft het college een eerder aangevraagde vergunning voor een in- en uitrit niet verleend. In deze procedure is een vergunning voor enkel een inrit aan de orde. Dat deze inrit in de praktijk soms ten onrechte ook als uitrit wordt gebruikt en dat dit een onveilige verkeerssituatie oplevert, zegt niets over de rechtmatigheid van de vergunning voor de inrit. Eiser heeft inmiddels een handhavingsverzoek gedaan en dat is naar het oordeel van de rechtbank ook de plaats om het feitelijk gebruik van de inrit te bespreken.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende gemotiveerd dat de nabije kruising geen gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid rondom de inrit. In de memo van de verkeerskundige staat dat er voldoende zicht is op het verkeer rondom de inrit. Eiser en vergunninghouder hebben op zitting een tegengesteld standpunt ingenomen over de drukte bij de inrit: volgens eiser is het er erg druk en volgens de vergunninghouder is dat niet zo. De deskundige van VAGN heeft geconcludeerd dat het rustig is op de betreffende wegen en dat de rijsnelheid niet buitensporig is. Deze deskundige concludeert ook overigens niet dat de inrit een verkeersonveilige situatie in het leven roept.
3.2.
Uit zowel het rapport van VAGN als de memo van de verkeerskundige blijkt dat het inrijden over de inrit mogelijk is zonder dat de linkerrijbaan van de doorgaande weg wordt gebruikt. Eiser wijst erop dat automobilisten dit gemakshalve toch doen maar zelfs als dat zo zou zijn, heeft dat volgens de deskundigen en het college geen gevolgen voor de verkeersveiligheid. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
Groot verkeer en fietsers
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende meegewogen of een te groot snelheidsverschil of verhoogde kans op een onjuiste waarneming gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid of doorstroming. Uit zowel de memo van de verkeerskundige van het college als uit het rapport van de deskundige van VAGN blijkt dat de inrit voor wat betreft rijsnelheid en doorstroming geen risico’s voor de verkeersveiligheid oplevert.
3.4.
Gezien hetgeen in 3 tot en met 3.3 is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom de inrit niet voor een verkeersonveilige situatie op de weg zorgt. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser betoogt dat er andere oplossingen voor het probleem van de vergunninghouder mogelijk zijn, die voor hem minder nadelen opleveren. Met name wijst eiser erop dat de vergunninghouder het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein kan terugbrengen van 19 naar 14 plaatsen, zodat er extra manoeuvreerruimte op zijn eigen terrein ontstaat. Via een verbrede in- en uitrit op de oorspronkelijke plaats kan het verkeer dan van en naar de winkel van de vergunninghouder komen.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de alternatieve oplossing van eiser niet realiseerbaar is. De oude in- en uitrit was te smal en twee auto’s konden elkaar daar niet passeren. De eerdere in- en uitrit kan niet worden verbreed omdat daarvoor gebruik moet worden gemaakt van een buurperceel. De eigenaar van dat perceel is niet bereid zijn perceel of een deel daarvan aan vergunninghouder ter beschikking te stellen. Dat die eigenaar een familielid is van de vergunninghouder doet daar niet aan af. De beroepsgrond slaagt niet.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.2
a. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
(…)
e. een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen,
Artikel 2.18
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Algemene plaatselijke verordening gemeente Halderberge
Artikel 1:8 Weigeringsgronden
1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu.
2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.
Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:
a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;
b. als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
c. door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
d. er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen of de bruikbaarheid van de weg.
e. het maken of veranderen van een uitweg in strijd is met een geldend bestemmingsplan
(…)
Beleidsregels uitwegen gemeente Halderberge
Artikel 4 Voorkomen gevaar
Een uitwegvergunning kan ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg worden geweigerd indien de uitweg komt te liggen:
Op of bij een kruising of splitsing van wegen;
(…)
e. Op een plaats waar de aanliggende rijbaan van de weg zodanig smal is dat de uitweg wegens te beperkte manoeuvreerruimte met een personenauto niet direct kan worden ingereden.
(…)
j. Aan een weg, waarbij verwacht wordt dat de uitweg een negatieve invloed zal hebben op de verkeersveiligheid of doorstroming als gevolg van een te groot snelheidsverschil of verhoogde kans op een onjuiste waarneming.
Artikel 10
Een uitwegvergunning voor een tweede uitweg van een huisperceel wordt in principe geweigerd, tenzij:
a. aanvrager de noodzaak van een tweede uitweg aantoont (bijvoorbeeld bij een mantelzorgwoning voor de duur dat de mantelzorg wordt verleend), dan wel
b. de tweede uitweg in een andere straat is gesitueerd en voldoet aan de toetsingscriteria.