Inleiding
1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van de door eiser op 18 juni 2021 aangevraagde omgevingsvergunning.
1.2
Het college heeft deze aanvraag bij besluit van 5 november 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 maart 2022 op het bezwaar van eiser heeft het college de afwijzing met een nadere motivering gehandhaafd. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden de op 18 juni 2021 aangevraagde omgevingsvergunning voor de aanpassing aan het balkon van het appartement aan de [adres] 62 te [woonplaats] heeft geweigerd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden. Eiser is sinds maart 2011 eigenaar en bewoner van het appartement op het perceel aan de [adres] 62 te [woonplaats] . Het college heeft eiser bij besluit van 13 oktober 2016 een omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding van het balkon van het appartement, namelijk door toepassing van een in artikel 7.4.2 van de planvoorschriften opgenomen afwijkingsmogelijkheid. Eiser heeft op 29 april 2021 over het balkon een overkapping in de vorm van een beglazing met dakconstructie laten aanbrengen. Eiser heeft voorafgaand aan de plaatsing van de beglazing geen omgevingsvergunning aangevraagd. Eiser heeft op 18 juni 2021 alsnog een omgevingsvergunning aangevraagd. Op verzoek van eiser heeft het college de beoordeling van de aanvraag opgeschort tot 3 november 2021. Het college heeft bij besluit van 5 november 2021 de aangevraagde omgevingsvergunning geweigerd, omdat de bouwactiviteit in strijd is met de redelijke eisen van welstand en er geen afwijking van het bestemmingsplan mogelijk is. In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit tot weigering van de omgevingsvergunning gehandhaafd.
Heeft het college op goede gronden de op 18 juni 2021 aangevraagde omgevingsvergunning geweigerd?
6. Eiser voert aan dat er geen omgevingsvergunning is vereist, omdat wordt voldaan aan artikel 3, achtste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Indien er wel een omgevingsvergunning vereist is, had het college deze op grond van de binnen- of buitenplanse afwijkingsbevoegdheid dienen te verlenen. Eiser doet een beroep op afwijking van het bestemmingsplan op grond van artikel 7.4.2 van de planvoorschriften, artikel 7.1.1 in samenhang met artikel 7.5.1 van de planvoorschriften of artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor. Eiser betwist dat de beglazing een ernstige aantasting van het concept van het gebouw met zich brengt, hij betwist het welstandsadvies en verzoekt de rechtbank een deskundige te benoemen voor de welstandsbeoordeling.
6.1
Het gebouw, waarvan het appartement van eiser onderdeel uitmaakt, valt onder bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” (bestemmingsplan) en heeft als bestemming “wonen” 1 middels gestapelde woningen. Rondom het gebouw geldt, op basis van het bestemmingsplan, de bestemming “Groen”2. De voor de bestemming “Groen” aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en voorzieningen ten dienste van de verblijfsfunctie. Tussen partijen is niet in geschil dat de in 2016 vergunde uitbreiding van het balkon is uitgevoerd boven de bestemming “Groen”. Deze bestemming is ook van belang voor de beglazing waarop de aangevraagde omgevingsvergunning ziet.
6.2
Omdat de welstandsbeoordeling van artikel 2.10, eerste lid, sub d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een zelfstandige weigeringsgrond is, zal de rechtbank deze eerst beoordelen.
6.3
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) is het college niet aan een welstandsadvies gebonden en ligt de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf. Het college mag op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. De rechtbank is niet gebleken dat het advies in strijd is met de welstandsnota. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd. Vaststaat dat eiser geen tegenadvies heeft ingebracht.
De rechtbank dient te beoordelen of de door eiser aangevoerde gronden voldoende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop opleveren3. Eiser is daar naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd, omdat de inhoudelijke betwisting van de motivering van het oordeel van de Omgevingscommissie enkel is terug te voeren tot de persoonlijke mening van eiser. Deze is niet geobjectiveerd. Het door het college aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde advies van de Omgevingscommissie geeft de verschillen in situatie met en zonder de beglazing weer. In het advies is onder meer bepalend dat door de toevoeging van het glas er geen sprake meer is van ondergeschiktheid ten aanzien van het gemetselde kader. Daarmee wordt afbreuk gedaan aan de essentie van het ontwerp. De rechtbank kan dit volgen en ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht geen reden om hier anders over te oordelen. De enkele verwijzing naar het advies uit 2016, is hiertoe onvoldoende en bovendien gaat het nu om een andere situatie. Dat kort voorafgaand aan het nemen van het besluit van 5 november 2021 de architect alsnog heeft ingestemd met de beglazing brengt de rechtbank evenmin tot een ander oordeel. Uit de bevestiging van 19 oktober 2021 blijkt dat de architect enkel uit coulance instemt met een tijdelijke aanpassing. De rechtbank hecht aan deze tijdelijke toestemming, in het kader van de beoordeling van de welstand, niet de waarde toe die eiser hieraan hecht.
De rechtbank heeft op grond van artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een discretionaire bevoegdheid om een deskundige te benoemen. Gelet op hetgeen eerder in deze overweging is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige voor het instellen van een onderzoek naar de welstandsaspecten4. De beroepsgrond slaagt niet.
6.4
Omdat de gronden tegen de welstandsbeoordeling niet slagen en dit gegeven ook van belang is voor de overige door eiser aangevoerde gronden – ook bij een (binnen- of buitenplanse) afwijking van het bestemmingsplan dient aan de welstandseisen te worden voldaan – kunnen de overige beroepsgronden verder onbesproken blijven.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 december 2022 door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, sub a en c:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (…),
Artikel 2.10, eerste lid, sub d:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, (…) in strijd is met redelijke eisen van welstand, (…);