Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college 20 juli 2021 (bestreden besluit in 21/3575) inzake de afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van illegale bijgebouwen op de percelen [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats 4] .
Eiser heeft ook beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 22 juli 2021 (bestreden besluit in 21/3576) inzake de aan derde partij [naam derde-partij 1] verleende omgevingsvergunning voor het legaliseren van twee bergingen op het perceel [adres 1] te [woonplaats 4] .
Eiser heeft daarnaast beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 22 juli 2021 (bestreden besluit in 21/3577) inzake de aan derde partij [naam derde-partij 3] verleende omgevingsvergunning voor het legaliseren van een tuinhuisje op het perceel [adres 2] te [woonplaats 4] .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 2 augustus 2022. Eiser is in persoon verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] . Derde partijen [naam derde-partij 3] en [naam derde-partij 1] zijn niet verschenen.
Aan het eind van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst omdat een gebrek is geconstateerd en namens het college ter zitting is verklaard dat zij het gebrek willen herstellen. Dit gebrek betreft het ontbreken van een omgevingsvergunning als bedoeld in 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), voor het bijgebouw op het perceel [adres 1] dat op minder dan 1 meter afstand staat van het openbaar toegankelijk gebied. Het college heeft te kennen gegeven dat uiterlijk 27 september 2022 uitsluitsel zal worden gegeven over de vraag of de vereiste omgevings-vergunning alsnog kan worden verleend en zo nee, wat dit betekent voor de beslissing op het desbetreffende handhavingsverzoek van eiser. Voorts hebben partijen verklaard dat zij het niet nodig vinden dat de zaken daarna opnieuw op zitting behandeld worden. Zij hebben de rechtbank toestemming verleend om het onderzoek te sluiten zonder nadere zitting.
Bij brief van 27 september 2022 heeft het college te kennen gegeven dat concreet zicht is op legalisatie van het illegaal gebouwde bijgebouw op het perceel [adres 1] omdat derde partij [naam derde-partij 1] op 5 augustus 2022 een daarop gerichte omgevingsvergunning heeft aangevraagd en zich geen weigeringsgronden voordoen. Gelet hierop is er geen reden om de afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden te herzien, aldus het college.
Bij brief van 25 oktober 2022 heeft eiser een publicatie van het Gemeenteblad van de gemeente Veere, nr. 472547, overgelegd. In deze publicatie is vermeld dat bij besluit van 17 oktober 2022 de aanvraag omgevingsvergunning voor het legaliseren van de blokhut op het perceel [adres 1] te [woonplaats 4] buiten behandeling is gesteld.
Op 15 november 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en bepaald dat binnen zes weken uitspraak zal worden gedaan.
Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is eigenaar van een vakantiewoning op het perceel [adres 3] te [woonplaats 4] . Hij heeft, voor het eerst in 2019 maar daarna ook nog op 9 april 2020 en 3 juli 2020, verzocht om handhavend op te treden tegen illegale bijgebouwen op de aangrenzende percelen [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats 4] . Dit handhavingsverzoek heeft geleid tot inspecties door gemeentelijke toezichthouders. Blijkens het desbetreffende rapport waren op het perceel [adres 1] twee illegale gebouwen aanwezig, met een totale oppervlakte van 30,23 m2:
- een blokhut met veranda en zadeldak met de afmetingen 5,47 x 3,20 x 2,90 meter;
- een blokhut met plat dak met de afmetingen 4,20 x 3,03 x 2,50 meter.
Op het perceel [adres 2] is een tuinhuis met een oppervlakte van 26,63 m2 aangetroffen. De afmetingen zijn 7,12 x 3,74 x 2,47 meter (plat dak).
Naar aanleiding van deze constateringen heeft het college met afzonderlijke brieven van 17 november 2020 het voornemen kenbaar gemaakt om derde partijen lasten onder dwangsom op te leggen teneinde de overtredingen te doen beëindigen. Daarbij is aangegeven dat derde partijen het opleggen van een last onder dwangsom kunnen voorkomen door uiterlijk 30 november 2020 een aanvraag in te dienen voor een omgevingsvergunning ter legalisering van de illegale gebouwen.
Derde partijen hebben op 29 december 2020 resp. 21 januari 2021 aanvragen om een omgevingsvergunning ingediend voor het legaliseren van de door hen illegaal geplaatste bijgebouwen.
Bij afzonderlijke besluiten van 19 februari 2021 resp. 22 februari 2021 heeft het college aan derde partijen de gevraagde omgevingsvergunningen verleend. Het betreft omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het afwijken van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”. Daarbij is toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 1, sub 2° van de Wabo in samenhang met artikel 4, eerste lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Tegen beide omgevingsvergunningen heeft eiser op 17 maart 2021 een bezwaarschrift ingediend. Eiser wijst er op dat de gemeente Veere in 2006 heeft besloten om geen medewerking te verlenen aan het bouwen van vrijstaande bergingen bij de recreatiewoningen in [naam wijk] en dat in de planregels is bepaald dat het realiseren van losse bijgebouwen daar niet is toegestaan.
Bij het primaire besluit inzake 21/3575 d.d. 18 maart 2021 heeft het college het handhavingsverzoek van eiser afgewezen omdat op 19 februari 2021 resp. 22 februari 2021 aan derde partijen omgevingsvergunningen zijn verleend ter legalisatie van de illegale bijgebouwen.
Tegen dit besluit heeft eiser op 30 maart 2021 afzonderlijke bezwaarschriften ingediend.
Bij de bestreden besluiten van 20 juli 2021 resp. 22 juli 2021 heeft het college de bezwaarschriften ongegrond verklaard.
2. Eiser kan zich niet vinden in de motivering van het college om medewerking te verlenen aan het legaliseren van de bijgebouwen. De communicatie stond volgens hem in deze procedures op een laag pitje.
3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” hebben de percelen van partijen de bestemming “Recreatie – Verblijfsrecreatie” met de nadere gebiedsaanduiding “zone – recreatiewoningen”.
Artikel 7.1, aanhef en onder a, van de planregels bepaalt dat de als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor verblijfsrecreatie in de vorm van recreatiewoningen.
Ingevolge artikel 7.2.2, onder k, van de planregels is op het zomerhuizenterrein [naam wijk] (kaartblad 1) het realiseren van losse bijgebouwen niet toegestaan.
Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van Bijlage II van het Bor bepaalt dat een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits, voor zover hier van belang, een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied in acht genomen wordt.
De bestreden besluiten inzake de omgevingsvergunningen voor de bijgebouwen.
4. De rechtbank overweegt dat de bijgebouwen niet vergunningvrij zijn omdat ingevolge artikel 2, derde lid, sub g, onder 3°, van Bijlage II bij het Bor een bijbehorend bouwwerk niet is toegestaan aan of bij een bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf door één huishouden. Artikel 3, van Bijlage II bij het Bor is niet van toepassing omdat de aanvragen in strijd zijn met artikel 7.2.2, onder k, van de planregels.
4.1
Eiser heeft gesteld dat de aanvraag omgevingsvergunning voor het perceel [adres 1] ook in strijd is met artikel 7.2.2, onder g, van de planregels omdat de toegelaten maximale bebouwde oppervlakte van het perceel wordt overschreden. Dit maximum is bepaald op 100 m2. Ter zitting heeft het college aangegeven dat volgens de bouwtekeningen de recreatiewoning en de twee bijgebouwen tezamen een oppervlakte van 94,2 m2 hebben. Volgens eiser behoort het terras ook tot de bebouwde oppervlakte, maar de rechtbank kan dit niet volgen omdat het terras niet overkapt is.
4.2
De rechtbank stelt voorop dat de hiervoor geconstateerde strijd met het bestemmingsplan - het betreft losse bijgebouwen - kan worden weggenomen door het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Hierdoor worden de belemmeringen voor toepassing van artikel 3, eerste lid, van Bijlage II van het Bor weggenomen en is een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo niet nodig. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2869 (rechtsoverweging 5.1).
4.3
Eiser heeft betwist dat artikel 3, eerste lid, van Bijlage II van toepassing is. Volgens hem wordt niet voldaan aan het bepaalde onder sub b: de blokhut met het zadeldak op [adres 1] staat niet op een afstand van meer dan 1 m van het openbaar toegankelijk gebied. Volgens eiser grenst dit gebouw direct aan de openbare toegangsweg die leidt naar zijn woning op [adres 3] . In het bestreden besluit inzake 21/3576 (m.b.t. [adres 1] ) heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3, eerste lid, onder b, van Bijlage II van het Bor in dit geval niet relevant is. Ter zitting heeft het college onderkend dat dit standpunt onjuist is. Met toepassing van artikel 4 van Bijlage II van het Bor kan worden afgeweken van het bestemmingsplan maar niet van (artikel 3 van Bijlage II van) het Bor. Met de zogeheten kruimelregeling kunnen de bestemmingsplantechnische belemmeringen voor toepassing van artikel 3, eerste lid, van Bijlage II van het Bor worden weggenomen, maar vervolgens moet wel voldaan worden aan de in dat artikel gestelde eisen.
4.4
Dit betekent dat de blokhut met het zadeldak op het perceel [adres 1] nog niet gelegaliseerd is omdat de vereiste omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo ontbreekt. Het beroep inzake 21/3576 zal gegrond verklaard worden en het bestreden besluit zal in zoverre vernietigd worden. Ter zitting heeft het college verklaard dat hij het gebrek wil herstellen, maar - zoals in het procesverloop is weergegeven - de alsnog ingediende aanvraag omgevingsvergunning voor het legaliseren van de bouw van de blokhut op het perceel [adres 1] is buiten behandeling gesteld. Het college heeft niet meer gereageerd op deze door eiser aangeleverde gegevens. Het is de rechtbank dus niet bekend waarom die aanvraag buiten behandeling is gesteld. Evenmin is bekend of derde partij [naam derde-partij 1] de blokhut heeft verwijderd.
5. De blokhut met plat dak op het perceel [adres 1] en het tuinhuisje op het perceel [adres 2] voldoen wel aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 3, eerste lid, van Bijlage II van het Bor. Hierna zal de rechtbank beoordelen of het college in redelijkheid toepassing heeft kunnen geven aan artikel 4, eerste lid, van Bijlage II van het Bor.
5.1
Partijen verschillen van mening over wat er in de bestemmingsplanprocedure door het toenmalige college van de gemeente Veere is besloten met betrekking tot afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van vrijstaande bijgebouwen. De rechtbank stelt echter vast dat dit niet heeft geleid tot (geschreven) beleid. Naar het college heeft verklaard zijn er altijd alleen maar ad hoc beslissingen genomen en is elke aanvraag op zijn merites beoordeeld.
5.2
De beide aanvragen van derde partijen hebben geleid tot een belangenafweging die in het nadeel van eiser is uitgepakt. Blijkens de bestreden besluiten staan de bijgebouwen niet prominent in het zicht, hebben ze een beperkte hoogte en hebben ze geen onevenredige gevolgen voor de bezonning op het perceel van eiser.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat verweerder, bij afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan de belangen van derde partijen. Hierbij is in aanmerking genomen dat eiser voornamelijk formele bezwaren naar voren heeft gebracht. Gelet hierop zal zowel het beroep inzake 21/3576 voor zover betrekking hebbend op de blokhut met plat dak op het perceel [adres 1] als het beroep inzake 21/3577, betrekking hebbend op het tuinhuisje op het perceel [adres 2] , ongegrond verklaard worden.
6. Resumerend leidt het vorenstaande de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiser inzake 21/3576 gegrond is voor zover gericht tegen de legalisering van de blokhut met het zadeldak op [adres 1] en dat het bestreden besluit inzake 21/3576 in zoverre moet worden vernietigd. De beroepen zullen ongegrond verklaard worden voor zover zij betrekking hebben op de andere bijgebouwen.