RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
zaaknummer / rolnummer: C/02/401626 / HA ZA 22-498
Vonnis van 7 december 2022
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat),
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaten mr. B.S. ten Kate en mr. S.M.L. Aaldering te Arnhem,
1 [gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. E.H.E.J. Wijnen te Tilburg,
2. DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat)
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. M.F. Hiddema te Arnhem.
Partijen zullen hierna de Staat en [gedaagde] worden genoemd.
2 De feiten
In de hoofdzaak en in het incident
2.1.
Bij Koninklijk Besluit van 30 november 2021, nr. 2021002349, gepubliceerd in de Staatscourant van 20 januari 2022, (nr. 487) (verder: het KB), is goed gevonden en verstaan dat voor de reconstructie van de Rijksweg A27 Houten – knooppunt Hooipolder (deeltraject 1), vanaf de kruising A27 – Bergsche Maas bij de Keizersveerbrug tot 200 meter ten zuiden van de kruising A27 – Lange Broekstraat/Donge, voor de reconstructie van de Rijksweg A59, vanaf 160 meter oostelijk van de kruising A59 – Raadhuisstraat tot de kruising A59 – Statendamweg, alsmede voor de aanleg van een nieuwe verbindingsweg tussen de aansluiting Oosterhout bij de kruising A59 – Statendamweg en de Eendrachtsweg bij Raamsdonksveer, met bijkomende werken, in de gemeenten Oosterhout en Geertruidenberg, ten algemene nutte en ten name van de Staat worden onteigend de in het KB (ter onteigening aangewezen onroerende zaken, aangeduid op de grondplantekeningen zoals die ter inzage hebben gelegen.
2.2.
In het KB zijn onder meer de volgende onroerende zaken ter onteigening aangewezen:
- -
[grondplannummer 1] : een deel van 386 m² van het perceel kadastraal bekend gemeente Raamsdonk [kadastraal nummer 1] , totaal groot 19.300 m², kadastraal omschreven als “Wegen”;
- -
[grondplannummer 2] : een deel van 301 m² van het perceel kadastraal bekend gemeente Raamsdonk [kadastraal nummer 2] , totaal groot 9.912 m², kadastraal omschreven als “Bedrijvigheid (kas) Erf – tuin”.
Het KB wijst de Staat aan als eigenaar van de te onteigenen gronden met [grondplannummer 1] . Ook in de openbare registers van het Kadaster is de Staat als eigenaar daarvan vermeld.
Het KB wijst [gedaagde] aan als eigenaar van de te onteigenen gronden met [grondplannummer 2] . Ook in de openbare registers van het Kadaster is [gedaagde] als eigenaar daarvan vermeld.
2.3.
Op 21 november 2022 heeft de vervroegde plaatsopneming van de percelen plaatsgevonden in de procedure met rekestnummer: C/02/400354 / HA RK 220162.
3 Het geschil en de beoordeling daarvan
3.1.
De Staat vordert – zakelijk weergegeven – bij vervroeging uit te spreken de onteigening ten name van de Staat en ten algemenen nutte van de te onteigenen gronden genoemd in rechtsoverweging 2.2., het bedrag van (het voorschot op) de schadeloosstelling te bepalen en de benoemde deskundigen op te dragen de schadeloosstelling te begroten.
3.2.
Gelet op de stellingen van de Staat dienen de vorderingen te worden gelezen als volgt. De Staat vordert jegens de Staat vervroegde onteigening van het perceelsgedeelte met [grondplannummer 1] , kadastraal bekend gemeente Raamsdonk [kadastraal nummer 1] (hierna: [perceelgedeelte 1] ). Jegens [gedaagde] vordert de Staat vervroegde onteigening van het perceelsgedeelte met [grondplannummer 2] , kadastraal bekend gemeente Raamsdonk [kadastraal nummer 2] (hierna: [perceelsgedeelte 2] ).
3.3.
In de onderhavige procedure is, omdat de Staat bij één dagvaarding twee voor afzonderlijke berechting vatbare vorderingen tot vervroegde onteigening instelt, één jegens zichzelf als eigenaar van het [perceelgedeelte 1] en één jegens [gedaagde] als eigenaar van het [perceelsgedeelte 2] , sprake van subjectieve cumulatie. Deze samenvoeging ontneemt aan de desbetreffende afzonderlijke zaken niet hun zelfstandigheid (HR 20-02-2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7414). Dit houdt in dat [gedaagde] geen partij is in de procedure die gevoerd wordt tussen de Staat als eiser en de Staat als gedaagde met betrekking tot de onteigening van [perceelgedeelte 1] en dat de Staat als gedaagde geen partij is in de door de Staat als eiser jegens [gedaagde] ingestelde vordering tot onteigening van het [perceelsgedeelte 2] .
3.4.
De rechtbank heeft het beroep door [gedaagde] op niet-ontvankelijkheid van de Staat en het beroep op onbevoegdheid van de onteigeningskamer van deze rechtbank aangemerkt als vorderingen in het incident.
3.5.
[gedaagde] vordert – zakelijk weergegeven – niet-ontvankelijk verklaring van de Staat in zijn vordering. Indien en voor zover de Staat in zijn vordering tot vervroegde onteigening van het [perceelgedeelte 1] mocht worden ontvangen vordert [gedaagde] onbevoegd verklaring van de rechtbank en verwijzing van de zaak naar de handelskamer, althans de bevoegde kamer van de rechtbank. De Staat heeft tegen deze vorderingen verweer gevoerd.
3.6.
Nu [gedaagde] geen partij is in deze procedure, de rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 3.3., kan hij niet worden ontvangen in zijn in deze procedure ingestelde incidentele vorderingen. De rechtbank zal [gedaagde] niet-ontvankelijk verklaren.
3.7.
De rechtbank zal, ondanks het feit dat [gedaagde] de in het ongelijk gestelde partij is, hem niet in de proceskosten veroordelen. Uitgangspunt van de Onteigeningswet (Ow) is, behoudens de in artikel 50 Ow genoemde uitzonderingen en wanneer er sprake is van misbruik van procesrecht, dat de onteigenende partij de proceskosten draagt. Daarvan is in de onderhavige procedure geen sprake. Aangezien [gedaagde] geen partij is in deze procedure ontbreekt de grondslag om de Staat in de proceskosten van [gedaagde] te veroordelen. De proceskosten van [gedaagde] moeten derhalve voor zijn rekening blijven.
3.8.
De Staat verzet zich niet tegen de gevorderde onteigening van [perceelgedeelte 1] en aanvaardt de bij dagvaarding aangeboden schadeloosstelling van nihil.
3.9.
Nu de Staat zich niet tegen de gevorderde onteigening verzet en gelet op het feit dat de stellingen van de Staat het gevorderde kunnen dragen en de in de Onteigeningswet voorgeschreven formaliteiten en termijnen zijn nageleefd, kan de vordering tot (vervroegde) onteigening worden toegewezen.
3.10.
De rechtbank zal, nu de Staat de bij dagvaarding aangeboden schadeloosstelling van nihil aanvaardt en partijen daaromtrent mitsdien overeenstemming hebben bereikt, de schadeloosstelling vaststellen op nihil.
3.11.
De rechtbank zal de Staat als onteigenende partij, ex artikel 50 Ow, veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de Staat als gedaagde partij in redelijkheid begroot op € 1.239,00 waarvan een bedrag van € 676,00 ter zake van griffierecht en een bedrag van € 563,00 voor salaris advocaat.
3.12.
[gedaagde] vordert de Staat niet ontvankelijk te verklaren. [gedaagde] legt daaraan ten grondslag dat de Staat met betrekking tot [perceelsgedeelte 2] tevens tegen de Staat procedeert die van dat perceel geen eigenaar is. De Staat heeft geen recht en belang bij een vordering tegen zichzelf.
3.13.
Aangezien er sprake is van twee afzonderlijke procedures, de rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 3.3., procedeert de Staat, anders dan [gedaagde] veronderstelt, niet tegen de Staat met betrekking tot het [perceelsgedeelte 2] De vordering van [gedaagde] zal derhalve worden afgewezen.
3.14.
De rechtbank zal de Staat als onteigenende partij veroordelen in de proceskosten van [gedaagde] in redelijkheid begroot op € 563,00.
3.15.
De Staat stelt dat hij, ondanks pogingen daartoe, er niet in is geslaagd om in der minne tot overeenstemming te komen over de overdracht van [perceelsgedeelte 2] . De Staat biedt [gedaagde] een bedrag aan van € 17.545,00 voor de overdracht daarvan in eigendom, vrij van lasten en rechten. De Staat is bereid om als voorschot 100% van de aangeboden schadeloosstelling te betalen zodat het stellen van zekerheid als bedoeld in artikel 54i Ow overbodig is.
3.16.
[gedaagde] concludeert, indien en voor zover de vordering van de Staat tot vervroegde onteigening wordt toegewezen, tot bepaling van het voorschot op de schadeloosstelling op 100% van het aangeboden bedrag en voorts veroordeling van de Staat tot betaling van de volledige schadeloosstelling ingevolge artikel 40 Ow, met veroordeling van de Staat in de proceskosten zowel in het geval de vorderingen van de Staat worden toegewezen als wanneer deze worden afgewezen.
3.17.
[gedaagde] stelt dat de Staat niet heeft voldaan aan artikel 17 Ow en heeft met
een beroep op artikel 24 Ow laatste volzin pleidooi verzocht. De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de rol van 21 december 2022 voor dagbepaling pleidooi.
3.18.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.
4 De beslissing
Met betrekking tot [perceelgedeelte 1]
4.1.
verklaart [gedaagde] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van de Staat en tot onbevoegd verklaring van de rechtbank en verwijzing naar de handelskamer van de rechtbank,
4.2.
spreekt vervroegd uit ten name van de Staat en ten algemenen nutte de onteigening, vrij van alle lasten en rechten, van de onroerende zaak die is aangeduid op de grondplantekening met [grondplannummer 1] , welke grondplantekening ingevolge de wet ter inzage heeft gelegen en in het Koninklijk Besluit van 30 november 2021 (nr. 2021002349, Staatscourant 20 januari 2022, nr. 487) nader aangeduid als:
- [grondplannummer 1] : een deel van 386 m² van het perceel, kadastraal bekend gemeente Raamsdonk, [kadastraal nummer 1] groot 19.300 m², kadastraal omschreven als “Wegen” en zoals afgebeeld op de aan dit vonnis gehechte kaartweergave met coördinaten,
4.3.
stelt de schadeloosstelling vast op nihil,
4.4.
veroordeelt de Staat in de proceskosten van de Staat als gedaagde partij begroot op € 1.239,00,
Met betrekking tot [perceelsgedeelte 2]
4.5.
wijst de vordering af,
4.6.
veroordeelt de Staat in de proceskosten van [gedaagde] begroot op € 563,00,
4.7.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 21 december 2022 voor dagbepaling pleidooi,
4.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Lende-Mulder Smit, mr. Kool en mr. Van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022.