Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBZWB:2023:2526

Rechtbank Zeeland-West-Brabant
13-04-2023
17-04-2023
AWB- 23_2017 VV en AWB 23_2018
Bestuursprocesrecht, Omgevingsrecht
Voorlopige voorziening+bodemzaak

Verlenen omgevingsvergunning voor het realiseren van een tijdelijke basisschool

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummers: BRE 23/2017 VV en 23/2018 WABOA


uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 april 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [woonplaats verzoeker] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S.J.A. Rollé),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, het college.

Als derde-partij neemt aan de zaken deel: gemeente Oosterhout (de vergunninghouder).

Inleiding

1 In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een tijdelijke basisschool. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van verzoeker daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

1.1

Met het besluit van 20 maart 2023 (bestreden besluit) op het bezwaar van verzoeker is het college bij dat besluit gebleven.

1.2

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 maart 2023 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen met zijn gemachtigde. Namens het college zijn [naam vertegenwoordiger] en [naam deskundige] (verkeerskundige) verschenen. Namens de vergunninghouder is [naam ingenieur] verschenen. Namens de basisschool zijn [naam directeur] (locatiedirecteur) en [naam adviseur] (beleidsadviseur) verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2 De voorzieningenrechter beoordeelt de verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een tijdelijke basisschool. Hij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van verzoeker.

3 De voorzieningenrechter verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

4 Feiten en omstandigheden

De vergunninghouder heeft op 29 juli 2022 een aanvraag ingediend voor realiseren van een tijdelijke basisschool.

Het college heeft op 21 oktober 2022 de omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van de tijdelijke basisschool.

Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 4 november 2022. Vier anderen omwonenden hebben tevens bezwaar gemaakt.

Op 14 oktober 2022 heeft [naam onderzoeksbureau] een verkeersonderzoek uitgevoerd.

De Adviescommissie Algemene wet bestuursrecht Oosterhout (hierna: de commissie) heeft het college geadviseerd om het besluit in heroverweging te herroepen of gewijzigd in stand te laten. Uit het uitgevoerde onderzoek door [naam onderzoeksbureau] volgt, volgens de commissie, niet in hoeverre is voldaan aan de Nota Parkeernormen 2019 en daarnaast zijn de aanbevelingen die zijn gedaan door [naam onderzoeksbureau] niet als voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning. Ten slotte is gebleken dat ten onrechte geen berekening is gemaakt van de stikstofuitstoot in de bouwfase.

Op 24 februari 2023 heeft [naam onderzoeksbureau] en een stiktofdepositie-onderzoek uitgevoerd en op 7 maart 2023 heeft [naam onderzoeksbureau] een aanvullend verkeersonderzoek uitgevoerd

Het college heeft met het bestreden besluit het advies van de commissie overgenomen en heeft onder aanvulling van een motivering het besluit van 21 oktober 2022 in heroverweging in stand gelaten.

5 Standpunt verzoeker

Verzoeker heeft betoogd dat de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend met artikel 4, elfde lid, bij bijlage II bij het Bor, omdat het bouwwerk niet tijdelijk zal worden geplaatst, maar permanent. Verzoeker verwijst naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling).1

Verzoeker stelt zich daarnaast op het standpunt dat onvoldoende parkeergelegenheid in de omgeving van de basisschool aanwezig is. De parkeerdrukmeting is niet op de juiste tijd uitgevoerd, de school is namelijk uit om 14:30 uur. Daarnaast is het niet realistisch dat ouders en werknemers zo ver van de school zullen parkeren.

Ten slotte is verzoeker van mening dat de verlening van de omgevingsvergunning zal leiden tot verkeersonveilige situaties. Er is ter plaatse onvoldoende doorstroming van het autoverkeer. Door het plaatsen van de hekken zullen de kinderen op hun fiets stappen rondom de auto’s. Er zal veel drukte plaatsvinden rondom de beoogde hoofdingang. Er vind een cumulatie van problemen plaats voor de verkeerveiligheid door de verdubbeling van het aantal leerlingen.

6 Kortsluiten

De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.

7 Spoedeisend belang

Uit artikel 8:81, eerste lid, va de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) volgt dat de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen (onomkeerbaarheid).

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker een voldoende spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening, omdat op 27 maart 2023 de bouwhekken zijn geplaatst. De vertegenwoordiger van vergunninghouder heeft ter zitting verklaard dat op 10 april 2023 gestart zal worden met de grondwerkzaamheden.

8 Juridisch kader

Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning ingevolge artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12. Het tweede lid voegt daar aan toe: In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarbij dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald.

Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.

Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en in de bij de algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.

Artikel 4, aanhef en elfde lid, bij bijlage II bij het Bor luidt: Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking: ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ gelden op het perceel de enkelbestemmingen ‘Maatschappelijk’ en ‘Groen’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ met de gebiedsaanduiding ‘grondwaterbeschermingsgebied’.

Artikel 26.2 van de planregels luidt als volgt:

Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen. Hiervoor gelden de volgende regels:

a. In he geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto’s te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

b. In het geval van de functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren en auto’s te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

c. Indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daartoe aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen.

d. Voor het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid en/of de ruimte voor laden en lossen dient te worden voldaan aan het parkeerbeleid van de gemeente Oosterhout, zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.

e. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder c dienen in stand te worden gehouden.

Ten tijde van de aanvraag gold de Nota Parkeernormen 2019. In de Nota Parkeernormen is ten aanzien van het gebruik van openbare parkeervoorzieningen opgenomen onder 3.2.3 dat het essentieel is dat deze parkeerplaatsen ook daadwerkelijk beschikbaar en toegankelijk zijn voor alle doelgroepen waarvoor ze zijn bedoeld en dat deze zich binnen de acceptabele loopafstand bevinden. Daarnaast mag de bezetting van de betreffende parkeerplaatsen, inclusief het boogde gebruik van de door de intiatiefnemer te realiseren functies, niet hoger uitkomen dan 85%. Dit percentage houdt rekening met de gewenste leegstand van parkeerplaatsen zodat onnodig zoekgedrag wordt voorkomen en geen stagnatie van wachtende auto’s om te parkeren optreedt. Anders gezegd: zonder rekening te houden met deze zogenaamde ‘frictieleegstand’ neemt de zoektijd naar een parkeerplaats sterk toe, de bereikbaarheid van een locatie af en wordt verkeersoverlast voor de omgeving veroorzaakt, hetgeen ongewenst is.

Artikel 4, elfde lid, bijlage II Bor

9.1

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de omgevingsvergunning kon worden verleend met toepassing van artikel 4, elfde lid, van bijlage II bij het Bor. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van vergunninghouder verklaard dat zij de intentie hebben om de modulaire bebouwing langer dan tien jaren te laten staan. Vanwege de spoedeisendheid en flexibele mogelijkheid om het gebouw te kunnen verkleinen bij krimp van het aantal leerlingen is gekozen voor verlening van een tijdelijke omgevingsvergunning. Volgens vaste rechtspraak is vereist dat het feitelijk mogelijk en aannemelijk moet zijn dat de vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd.2 Voor verlening van de omgevingsvergunning met toepassing van artikel 4, elfde lid, van bijlage II bij het Bor is niet dusdanig van belang of het bouwwerk na tien jaar daadwerkelijk zal worden verwijderd. Vaststaat dat een modulaire bebouwing zal worden geplaatst. De bebouwing zal gemakkelijk te plaatsen en te verwijderen zijn. De uitspraak waar verzoeker naar verwijst, brengt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel.

Parkeer- en verkeersonderzoeken

10.1

Door [naam onderzoeksbureau] zijn tweemaal verkeersonderzoeken uitgevoerd. [naam onderzoeksbureau] heeft in haar rapport van 14 oktober 2022 de verkeersveiligheid en de parkeersituatie getoetst aan de Nota Parkeernormen 2019 en (samengevat) geconcludeerd dat de toekomstige parkeerbehoefte op de locatie passend is en dat de toename van 89 motorvoertuigen per werkdag niet zal leiden tot problemen voor de verkeersdoorstroming. [naam onderzoeksbureau] heeft daarnaast diverse aanbevelingen gedaan ten behoeve van het parkeren en de verkeersdoorstroming. Zij beveelt aan om een hekje te plaatsen bij de hoofdentree, markeringen te plaatsen op de weg, een volwaardige fietsenstalling te realiseren en ouders en werknemers te stimuleren om zo weinig als mogelijk met de auto naar de basisschool te komen.

10.2

[naam onderzoeksbureau] heeft in haar rapport van 7 maart 2023 de verkeersveiligheid en de parkeersituatie getoetst aan de Nota Parkeernormen 2022 en (samengevat) geconcludeerd dat de parkeerbehoefte in de omgeving passend is. De maximale bezettingsgraad van 85% uit de Nota Parkeernormen 2022 wordt overschreden tot 87%, maar dat is zeer lichte overschrijding van slechts twee keer voor een kwartier per weekdag. Daarnaast is [naam onderzoeksbureau] van mening dat voldoende fietsparkeerplaatsen worden gerealiseerd. Ten aanzien van de verkeersgeneratie concludeert [naam onderzoeksbureau] dat de verkeergeneratie toeneemt met (afgerond) 80 motorvoertuigen per werkdag en dit naar verwachting geen problemen zal opleveren voor de doostroming. Daarnaast heeft [naam onderzoeksbureau] nogmaals de bovengenoemde aanbevelingen gedaan.

10.3

Het college heeft in het bestreden besluit overwogen dat het te vrijblijvend is om de aanbevolen maatregelen te treffen, indien deze niet worden vastgelegd en zal de aanbevelingen deels overnemen en de tekening waarop de maatregelen staan ingetekend bij het bestreden aan de omgevingsvergunning toevoegen. Het gaat om de drie voorschriften waarbij concrete maatregelen worden genomen ten behoeve van de verkeersveiligheid. Het college heeft met deze overweging in het bestreden besluit beoogt diverse voorschriften te verbinden aan de omgevingsvergunning.

Nota Parkeernormen 2019

11.1

Op grond van artikel 26.2, onder d, van de planregels dient te worden voldaan aan het parkeerbeleid zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor de omgevingsvergunning. Ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning gold de Nota Parkeernormen 2019. In het rapport van 7 maart 2023 is ten onrechte getoetst aan de Nota Parkeernomen 2022.

11.2

Ter zitting heeft de verkeersdeskundige erkend dat is getoetst aan de verkeerde parkeernota, maar dat het toetsen aan de Nota Parkeernormen 2019 niet zou hebben geleid tot een andere uitkomst, omdat de parkeernota’s op de relevante punten overeenkomen. De voorzieningenrechter is om die reden van oordeel dat aan het rapport van [naam onderzoeksbureau] op dit punt niet dusdanig ernstige gebreken kleven dat het college het rapport niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen.

Parkeergelegenheid

12 Uit het rapport van [naam onderzoeksbureau] volgt dat rondom de basisschool wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. De parkeerbehoefte die de bouw en het gebruik van de basisschool met zich mee brengt sluit aan op de beschikbare parkeergelegenheid. Dat verzoeker van mening is dat er meer parkeerplaatsen nodig zouden zijn, maakt niet dat het college in redelijkheid is kunnen komen tot de conclusie dat het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Het enkel in twijfel trekken van het rapport van [naam onderzoeksbureau] is daarvoor onvoldoende. Verzoeker heeft zijn standpunt niet met objectieve of verifieerbare gegevens onderbouwd. Het betoog van verzoeker dat de parkeermeting niet op het juiste tijdstip is uitgevoerd, volgt de voorzieningenrechter niet. Ter zitting heeft de bestuurder van basisschool [naam basisschool] verklaard dat de lestijden duren tot 14:00 uur. De parkeermeting is dus op de juiste tijd afgenomen.

Verkeersveiligheid

13 Daarnaast volgt uit het rapport van [naam onderzoeksbureau] dat zij voorzien dat het plan niet zal leiden tot potentieel conflicterende verkeerstromen. De omliggende straten zijn erftoegangswegen en zijn bedoeld voor het vertrekken en aankomen uit de wijk. De inrichting van de straat is geschikt voor een basisschool. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om te veronderstellen dat het toenemen van het aantal kinderen op de basisschool en daarmee het toenemen van het aantal verkeersbewegingen zal leiden tot verkeersonveilige situaties. Verzoeker heeft zijn standpunt wederom niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd.

Frictieleegstand

14 Op grond van artikel 26.2, onder d, van de planregels dient te worden voldaan aan het parkeerbeleid. De Nota Parkeernomen 2019 is middels deze weg als algemeen verbindend voorschrift verbonden aan het bestemmingsplan. Op grond van de Nota Parkeernormen 2019 mag de bezetting van de openbare parkeerplaatsen inclusief het beoogde gebruik van de door de initiatiefnemer te realiseren functies, niet hoger uitkomen dan 85%, dit heet de zogenoemde frictieleegstand. Uit het rapport van [naam onderzoeksbureau] volgt dat de bezetting uitkomt op 87%. Er wordt dus niet voldaan een de Nota Parkeernormen 2019 en deze regel biedt geen ruimte om hiervan af te wijken. Het college heeft de parkeernota ten onrechte als beleidsregel gehanteerd. Het bestreden besluit is op dit punt in gebreke.

Vergunningvoorschriften

15 Het college heeft in het bestreden besluit overwogen om drie van de aanbevolen maatregelen als voorschrift aan de vergunning te verbinden. Het college heeft geen nieuwe omgevingsvergunning opgesteld met daarin de vergunningvoorschriften. Hiermee blijft in het ongewisse welke aanbevolen maatregelen het college als voorschrift aan de omgevingsvergunning heeft verbonden en op welke wijze deze voorschriften zijn omschreven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit rechtsonzekerheid oplevert en daarmee tevens op dit punt in gebreke is.

Afwijzing voorlopige voorziening

16 Ter zitting heeft de vergunninghouder verklaart dat het de planning is om de basisschool na de zomervakantie in gebruik te nemen. De rechtbank voorziet dat het college binnen afzienbare tijd, en in ieder geval voor de ingebruikname van het gebouw, de gebreken aan het bestreden besluit kan repareren en schorst daarom de verleende omgevingsvergunning niet.

Conclusie en gevolgen

17.1

Het beroep is gegrond. Dit betekent dat het college niet in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. De voorzieningenrechter vernietigt daarom het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. In afwachting daarvan is geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen, omdat de voorzieningenrechter voorziet dat het college voor ingebruikname van de basisschool een nieuw besluit kan nemen.

17.2

Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan verzoeker vergoeden. De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoeker gemaakte proceskosten in de bodemzaak. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De voorzieningenrechter zal deze kosten bepalen op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt het college op binnen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;

- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;

- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan verzoeker moet vergoeden.

- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan verzoeker.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 13 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier

voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

1 ABRvS 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:936.

2 Zie bijvoorbeeld: ABRvS 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3276 en ABRvS 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1112.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.