1
[naam verzoeker 1], te [woonplaats verzoeker 1], verzoeker sub 1;
2. [naam verzoeker 2]te [woonplaats verzoeker 2], verzoekster sub 2;
3. [naam verzoeker 3]gevestigd te [vestigingsplaats verzoeker 3], verzoekster sub 3,
gemachtigde: mr. H.A. Wiggers
1 de burgemeester van de gemeente Schouwen-Duiveland, verweerder sub 1;
2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duivelandverweerder sub 2.
Procesverloop
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerders van 26 januari 2023, verzonden 27 januari 2023 (bestreden besluit) inzake de afwijzing van het verzoek om opheffing van – voor zover hier van belang – de gebruiksstop met betrekking tot het perceel [adres perceel] te [plaats perceel].
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.
1. Bij besluit van 5 juli 2021 hebben verweerders een last onder dwangsom opgelegd tot het staken en gestaakt houden van het gebruik van het pand [adres perceel] te [plaats perceel] als logiesgebouw.
Tegen deze lastgeving hebben verzoekers een bezwaarschrift ingediend. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 18 augustus 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4207, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om schorsing van de last onder dwangsom afgewezen.
Op het bezwaarschrift tegen de last onder dwangsom is tot op heden niet beslist.
Verzoekers hebben op 23 december 2022 verzocht om opheffing van – voor zover hier van belang – de gebruiksstop met betrekking tot het perceel [adres perceel] te [plaats perceel].
Bij het bestreden besluit hebben verweerders dit verzoek afgewezen.
2. Verzoekers hebben aangevoerd dat zij beschikken over de vereiste vergunningen en hebben de voorzieningenrechter verzocht om de voorlopige voorziening te treffen dat zowel het pand [adres perceel] als het pand met voorheen het adres [adres pand 2], behorende bij [adres perceel], als pension geëxploiteerd mogen worden.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.1
Dit betekent dat de voorzieningenrechter dient te beoordelen of verzoekers in zodanige omstandigheden verkeren dat niet van hen kan worden verlangd dat zij de uitkomst van de bezwaarprocedure afwachten.
3.2
In reactie op de vraag om het spoedeisend karakter van het verzoek om voorlopige voorziening nader te onderbouwen, waarbij specifiek is gewezen op de jurisprudentie over financiële belangen, hebben verzoekers aangegeven dat zij beschikken over alle vereiste vergunningen om het pand aan de [adres perceel] als pension te exploiteren. Het toeristenseizoen is net begonnen en er is al een groot aantal boekingen voor de maanden april, mei en volgende maanden ingekomen, aldus verzoekers. De hoorzitting bij de gemeente is gepland op 24 april 2023. Daarna dient de bezwarencommissie advies uit te brengen aan verweerders over de bezwaren van verzoekers. Zij hebben aan de hand van de in de Awb geregelde procedure berekend dat uiterlijk op 13 juli 2023 moet zijn beslist op het ingediende bezwaarschrift. Dit houdt volgens verzoekers verlies van vrijwel het gehele seizoen 2023 in. Daar komt bij dat de handhavingsprocedure ook zeer belastend is voor de gasten omdat de toezichthouders de gasten opwachten of kloppen op het raam van de kamer waarin zij verblijven.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekers geen baat hebben bij schorsing van het bestreden besluit, maar aangewezen zijn op het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekers hebben weliswaar gesteld dat zij beschikken over alle vereiste vergunningen, maar verweerders hebben dit betwist. In dit licht is hun verzoek om te bepalen dat zowel het pand [adres perceel] als het pand met voorheen het adres [adres pand 2] als pension geëxploiteerd mogen worden verstrekkend. Daarvoor zou niettemin aanleiding kunnen zijn indien van verzoekers niet gevergd kan worden dat zij de beslissing op hun bezwaar tegen de weigering om de last onder dwangsom in te trekken niet kunnen afwachten. Daarom is aan verzoekers gevraagd om het door hun gestelde spoedeisend belang nader te onderbouwen. Daarbij is aangegeven dat volgens vaste rechtspraak een financieel belang op zichzelf geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen omdat eventuele schade kan worden verhaald indien achteraf blijkt dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Dit ligt anders wanneer aannemelijk is gemaakt dat een financiële noodsituatie dreigt. In hun reactie hebben verzoekers gesteld dat zij schade zullen lijden, maar zij hebben niet gesteld dat zij over onvoldoende financiële middelen zullen kunnen beschikken om de beslissing op hun bezwaar af te wachten. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat verzoekers ook geen bankafschriften en/of een verklaring van een accountant hebben overgelegd, acht de voorzieningenrechter het bestaan van een financiële noodsituatie niet aannemelijk.
5. Dit leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat geen sprake is van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen zal daarom afgewezen worden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 21 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier R.P. Broeders, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.