5.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft een beroep gedaan op noodweerexces. Volgens hem deed [slachtoffer] nadat verdachte voor de tweede keer had aangebeld, direct de deur open en haalde uit met een hamer die hij in zijn hand had. Verdachte ging in de beweging mee naar achter, maar werd geraakt op zijn lip. Door die aanval raakte verdachte helemaal in paniek, pakte hij een schroevendraaier uit de achterzak van zijn broek en stak hij [slachtoffer] meermalen met die schroevendraaier. Hij heeft met alle kracht geslagen, want [slachtoffer] liet niet los. Bij de laatste steek liet hij los en kon verdachte wegrennen. De schroevendraaier zou verdachte altijd bij zich hebben om in geval van een lekke band de wieldoppen van zijn auto te kunnen verwijderen.
Tijdens de videoreconstructie die op verzoek van verdachte is gehouden, doet verdachte voor dat hij direct na de eerste uithaal/klap door [slachtoffer] heeft gestoken.
In geval van een beroep op noodweer(exces) moet de rechtbank beoordelen welke betekenis toekomt aan de inhoud en indringendheid van de door of namens verdachte aangevoerde argumenten. Bij de beoordeling daarvan kunnen nauwkeurige en consistente feitelijke vaststellingen van belang zijn, maar de last tot het aannemelijk maken mag niet uitsluitend bij verdachte worden gelegd.
Het door verdachte gevoerde verweer dat er sprake is van noodweerexces, heeft als uitgangspunt de verklaringen van verdachte. Ook de videoreconstructie is als zodanig te beschouwen. Dat is immers niets anders dan een door verdachte uitgebeelde verklaring van wat er gebeurd zou zijn. De rechtbank zal hierna ingaan op de inhoud en de wijze waarop die verklaringen zijn afgelegd, de consistentie daarvan en op de feiten en omstandigheden uit het dossier.
De door verdachte afgelegde verklaringen
Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over het gebeuren.
Tijdens het eerste verhoor op 25 december 2021 ontkent verdachte de bewuste avond weg te zijn geweest. Hij is toen niet in [plaats] geweest.
Tijdens zijn tweede verhoor op 27 december 2021, waarbij zijn raadsman aanwezig was, bekent verdachte in [plaats] te zijn geweest. Nadat [slachtoffer] open had gedaan, had hij gevraagd of hij [vrouw van slachtoffer] kon spreken. [slachtoffer] ging even naar binnen en wilde verdachte vervolgens met zijn vuist slaan. Verdachte was toen snel weggegaan. Hij heeft niets te maken met de dood van [slachtoffer] . Hij had niet gevochten. Hij had geen letsel.
Op 28 december, tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris, zegt verdachte de waarheid te hebben gesproken bij de politie en daaraan niets te willen toevoegen. De huidige raadsman van verdachte heeft toen, na ontvangst van het raadkamerdossier, een noodweerscenario naar voren gebracht waarin door hem wordt gesteld dat [slachtoffer] een hamer in zijn hand zou hebben gehad en daarmee zou hebben geslagen. Daarop zou door verdachte zijn gereageerd.
Pas na dit verhoor komt verdachte in zijn verhoor van 3 januari 2022 met de verklaring zoals hiervoor in aanvang weergegeven, die in de lijn ligt van het noodweerscenario dat de raadsman van verdachte naar voren heeft gebracht. Tijdens de videoreconstructie geeft verdachte aan dat [slachtoffer] hem zelfs meerdere keren zou hebben aangevallen.
De door verdachte afgelegde verklaringen zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook wisselend en geenszins consistent.
Uit het procesdossier blijkende feiten en omstandigheden
* Volgens verdachte heeft [vrouw van slachtoffer] die nacht met hem contact gezocht.
Uit de weergave van de app-gesprekken blijkt echter naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte degene is die contact zoekt. Hij wilde langs komen. Zij wilde dat niet.
* Verdachte verklaart dat toen [slachtoffer] hem in de deuropening vastpakte, [slachtoffer] hem naar binnen wilde trekken.
Dit is echter naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de verklaring van [getuige 2] dat volgens zeggen van verdachte deze naar binnen wilde, maar dat [slachtoffer] hem niet binnen liet en dat ze ruzie hadden gemaakt. Uit de verklaring van [vrouw van slachtoffer] leidt de rechtbank ook af dat verdachte er op bleef aandringen dat hij met haar wilde spreken. Zij hoort hem dat twee keer zeggen en ook dat [slachtoffer] zegt dat hij weg moet gaan en dat ze verdachte hoort zeggen “motherfucker”. De rechtbank acht het, gelet op wat eraan vooraf is gegaan, ook veel waarschijnlijker dat verdachte naar binnen wilde en dat [slachtoffer] dat juist wilde voorkomen. Door aan te blijven dringen om naar binnen te mogen, heeft verdachte zelf een situatie gecreëerd die kon uitmonden in een handgemeen.
* Verdachte zou volgens zijn verklaring ter zitting de tweede keer maar kort hebben aangebeld. [slachtoffer] zou toen, zo kan worden opgemaakt uit zijn weergave tijdens de videoreconstructie, direct de deur hebben open gedaan en direct hebben uitgehaald met de hamer.
Deze gang van zaken past naar het oordeel van de rechtbank niet bij wat verdachte zelf eerder heeft verklaard namelijk dat er door hem, nadat de deur was open gedaan, is gevraagd of hij [vrouw van slachtoffer] kon spreken. Dat er een gesprek heeft plaatsgevonden blijkt ook uit de verklaring van [vrouw van slachtoffer] over wat zij hoorde dat er gezegd werd.
In de weergave van verdachte zou het bovendien zo zijn dat [slachtoffer] min of meer achter de deur heeft staan wachten, om direct open te doen toen verdachte aanbelde. Dat acht de rechtbank onwaarschijnlijk. Niet alleen op grond van de verklaring van [vrouw van slachtoffer] dat [slachtoffer] pas na de tweede keer aanbellen naar beneden ging, maar ook omdat er voor [slachtoffer] geen reden was om te verwachten dat verdachte een tweede keer zou aanbellen.
Al deze omstandigheden duiden naar het oordeel van de rechtbank niet op een directe aanval door [slachtoffer] toen de deur werd geopend.
* Verdachte verklaart pas in zijn derde verhoor dat hij met een hamer is geslagen. In zijn tweede verhoor verklaart hij alleen dat er geslagen is.
Dit laatste past naar het oordeel van de rechtbank bij de verklaring van [getuige 2] dat verdachte, toen hij terug kwam in de auto, heeft verklaard dat er geslagen was, maar dat hij niet heeft gezegd dat er met een voorwerp was geslagen. Het komt de rechtbank voor dat wanneer er zou zijn geslagen met een hamer zo groot als uit het dossier blijkt, dit wel een aspect zou zijn geweest om te vertellen tegen [getuige 2] .
* Verdachte heeft verklaard met een schroevendraaier te hebben gestoken.
Echter de deskundige van het NFI komt tot de bevinding dat het zeer veel waarschijnlijker is dat er is gestoken met één of meer scherprandige voorwerpen, zoals een mes, dan met een al dan niet platte maar in ieder geval scherpe schroevendraaier. De rechtbank acht het ook ongeloofwaardig dat je vanwege een lekke band die je maanden geleden hebt gehad, steeds bij het weggaan een schroevendraaier bij je steekt, in plaats van die gewoon blijvend in je auto te leggen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat er met een scherprandig voorwerp, zoals een mes, is gestoken en dat verdachte in strijd met de waarheid heeft verklaard.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank de door verdachte afgelegde verklaringen ongeloofwaardig. Het door hem geschetste scenario past ook niet in de door de rechtbank hiervoor weergeven feiten en omstandigheden, waaruit een andere gang van zaken naar voren komt. Niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] met een hamer verdachte heeft geslagen. Het is zeer wel mogelijk dat [slachtoffer] de hamer pas heeft gepakt nadat verdachte hem had gestoken. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een noodweersituatie waarin verdachte zich moest verdedigen en dus ook niet van noodweerexces. Het beroep op noodweerexces wordt verworpen.
Omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit, is verdachte strafbaar.