Overwegingen
2. Deze uitspraak is een vervolg op de onder overweging 1.2 aangegeven tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank namelijk niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.1
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het bestreden besluit in strijd is met de in artikel 12.5.4, sub e, van de planvoorschriften opgenomen verplichting om een goedgekeurd erfbeplantingsplan aan de verleende omgevingsvergunning ten grondslag te leggen. De rechtbank heeft het college in de tussenuitspraak in de gelegenheid gesteld om alsnog zorg te dragen voor een goedgekeurd. Het college heeft op 22 december 2022 bij de rechtbank een aanvullende motivering ingediend met daarbij een door het college op 20 december 2022 goedgekeurd beplantingsplan (interne memo) en toelichting.
4.1
Volgens de interne memo ziet het beplantingsplan op een jong ontginningslandschap, gelegen tegen het landgoed de [plaatsnaam 2] . Dit landschap kenmerkt zich door een logische opbouw en een regelmatige, relatief grootschalige verkaveling. De vierkante erven zijn sober en functioneel ingericht. Het landschap is open en de toevoeging van geïsoleerde en een stevige erfbeplanting zorgt voor afwisseling in het landschap. Uitgangspunt bij de landschappelijke inpassing is het formele rechtlijnige karakter van het landschap. Erfbeplanting dient beperkt te blijven tot een enkele bomenrij of beplantingssingels langs de zijdelingse perceelgrenzen, waarbij geldt dat ook kleine bosopstanden ingezet mogen worden. Het college beoordeelt de voorgenomen nieuwe aanplant (de erfgrens wordt met hagen ingeplant) als hoofdzakelijk kleine beplanting die bijdraagt aan de landschappelijke inpassing. Volgens het college zorgt de toepassing van de hagen – en het behoud van de bestaande bomen en beplanting – voor een kleine versterking van het landschap.
4.2
Eiser hebben via een zienswijze gereageerd op de aanvullende motivering van het college. Eisers geven, in reactie hierop, aan dat het college het gebrek in het bestreden besluit niet heeft hersteld. Eisers betwisten dat het behoud van de bestaande bomen en beplanting ook bijdraagt aan de versterking van de landschappelijke inpassing. De kwaliteitswinst zou dan moeten volgen uit de beoogde haag en overige beplanting, maar het door vergunninghouder ingediende ontwerp komt niet overeen met de huidige feitelijke situatie. Zo is er recent een schutting geplaatst tussen de erven [adres] 3a-01 en [adres] 3a, terwijl de erfpachtvoorwaarden bepalen dat het dichte schuttingen en/of hekwerk hoger dan 1,40 meter niet is toegestaan. De door het college goedgekeurde beplanting van de erfgrens met hagen is hier niet mee in lijn. Het ontwerp betreft ook maar een klein deel van het volledige erf van [adres] 3a-01 en [adres] 3a en in het ontwerp worden de namen van plantenfamilies door elkaar gebruikt, waardoor het erfbeplantingsplan niet bruikbaar is en niet goedgekeurd had mogen worden. Eisers betwisten verder dat er rekening is gehouden met voldoende parkeerplaatsen.
4.3
Artikel 12.5.4, sub e, van de planvoorschriften bepaalt ten eerste dat door de woningsplitsing een gedegen landschappelijke inpassing moet plaatsvinden door erfbeplanting (met de voor het landschap kenmerkende soorten). Het artikel stelt als tweede voorwaarde dat de kwaliteitswinst (voor de landschappelijke inpassing) moet blijken uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan. Het college heeft bij de toepassing van dit artikel beoordelingsruimte. Naar het oordeel van de rechtbank is nu aan beide voorwaarden voldaan. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de landschappelijke inpassing gaat plaatsvinden aan de hand van erfbeplanting, die de al bestaande bomen en beplanting aanvult en hier ook bij aansluit. Bovendien heeft het college het erfbeplantingsplan en de toelichting van vergunninghouder goedgekeurd en mede aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Tot slot waardeert het college de voorgenomen beplanting als een kleine versterking van het al bestaande landschap. Daarmee is dus ook sprake van kwaliteitswinst. De door eisers aangehaalde feitelijke situatie valt niet onder het hiervoor aangegeven beoordelingskader. Deze grond slaagt niet en dat geldt ook voor door eisers aangehaalde onjuistheden bij de aangehaalde plantenfamilies.
4.4
Voor wat betreft de grond over de parkeerplaatsen stelt de rechtbank vast dat eisers hiermee, zij het in andere bewoordingen, hebben herhaald wat zij al eerder in deze procedure naar voren hebben gebracht. De kern van dit betoog is dat er onvoldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Hierover heeft de rechtbank zich echter al eerder uitgelaten in de tussenuitspraak. Uit wat eisers in dit verband opmerken in de zienswijze volgt niet dat zich hier zo'n zeer uitzonderlijk geval voordoet dat rechtvaardigt dat de rechtbank terugkomt van haar oordeel in de tussenuitspraak. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,00 aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan op 4 mei 2023 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, sub c:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…),
Artikel 2.10, eerste lid, sub c, en tweede lid:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…);
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, sub a, ten 1̊:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…):
1̊. met toepassing van de in het bestemmingsplan (…) opgenomen regels inzake afwijking,
Bestemmingsplan Landgoed de [plaatsnaam 2]
Artikel 12.1.1, sub a:
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woningen.
Artikel 12.2.3, sub a:
Voor woningen geldt het volgende: a. per bestemmingsvlak is maximaal één woning met bijbehorende bijgebouwen toegestaan;
Artikel 12.5.4:
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in teneinde toevoeging van woningen door bouwkundige aanpassingen (splitsing) van bestaande gebouwen mogelijk te maken. Eén en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
-
woningsplitsing is uitsluitend toegestaan bij cultuurhistorisch waardevolle panden in de vorm van monumenten en langgevelboerderijen;
-
ten aanzien van splitsing wordt aan de volgende specifieke bepalingen voldaan:
1. splitsing is toegestaan indien de inhoud van het hoofdgebouw vóór splitsing minimaal 900 m3 bedraagt;
2. bij woningsplitsing mag in maximaal 2 woningen worden gesplitst;
3. de bebouwde oppervlakte van de woning of (woon)boerderij (inclusief de inpandige stal/ het inpandig deel) mag niet worden vergroot;
4. de agrarische verschijningsvorm, met het onderscheid in het woondeel en het staldeel, van de voormalige boerderij mag niet worden aangetast;
5. de bestaande situering van de bebouwing mag niet worden gewijzigd;
6. de bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m2 per woning. Alle overige gebouwen dienen te worden gesloopt;
woningsplitsing is uitsluitend toegestaan indien de splitsing mede is gericht op het behoud en/of herstel van deze cultuurhistorische bebouwing;
indien er sprake is van een woonboerderijpand met cultuurhistorische waarde, niet zijnde een monument, waarvan de bouwkundige staat dermate slecht is dat volledige of nagenoeg volledige herbouw noodzakelijk is, kan splitsing gepaard gaan met herbouw, zij het dat door het herbouwde pand het cultuurhistorische waardevolle karakter dient te zijn gewaarborgd;
met het initiatief (wijziging in de bestemming Wonen al dan niet met woningsplitsing) dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
voldaan wordt aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder.
het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de directe omgeving aanwezige waarden.
Parapluplan parkeren Hilvarenbeek 2018
Artikel 4.1, sub a en c:
Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels of wordt voorzien in voldoende parkeer- en stallingsgelegenheid. Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan de volgende regels:
a. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's en het stallen van fietsen te worden voorzien in voldoende parkeer- en stallingsgelegenheid.
c. Voor het bepalen van de benodigde parkeer- en stallingsgelegenheid dient te worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernota, zoals bedoeld in artikel 1.3.