Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBZWB:2023:3170

Rechtbank Zeeland-West-Brabant
09-05-2023
16-05-2023
AWB- 22_4717
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2025:439, Bekrachtiging/bevestiging
Bestuursrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

WET

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 22/4717


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2023 in de zaak tussen


[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Godderij),

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit om één parkeerplaats ter hoogte van de [adres 1] 2 te [plaatsnaam] in te richten voor het opladen van elektrische voertuigen en uitsluitend daartoe te bestemmen door middel van het plaatsen van het verkeersbord E4 met onderbord “uitsluitend opladen elektrisch vervoer”.

1.1.

Het college heeft op 2 september 2021 besloten twee parkeerplaatsen te bestemmen voor het opladen van elektrische voertuigen. Naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft het college met het bestreden besluit van 30 augustus 2022 dat besluit herroepen en besloten op slechts één parkeerplaats uitsluitend het opladen van elektrische voertuigen toe te staan.

1.2.

Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.3.

De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden heeft besloten één parkeerplaats uitsluitend te bestemmen voor het laden van elektrische voertuigen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Wettelijk kader

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Inhoudelijke beoordeling

5. Toetsingskader

Het bestreden besluit is een verkeersbesluit.1 Gelet op vaste jurisprudentie komt een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het bestuursorgaan die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.2 Daarbij geldt dat het college niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de WVW worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen. De rechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.3 In dit kader zal de bestuursrechter de beroepsgronden beoordelen.

Zijn de beleidsregels uit het oplaadpuntenbeleid onredelijk?

6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de beleidsregels uit het oplaadpuntenbeleid onredelijk zijn. Deze beleidsregels geven te veel ruimte voor het geven van toestemming voor het plaatsen van een laadpaal. Er wordt ten onrechte geen rekening gehouden met de parkeerdruk in de omgeving van de laadpaal. Het college houdt er onvoldoende rekening mee dat laadpaalaanbieders, ook als dat eigenlijk niet nodig is, toch laadpalen willen plaatsen om hun concurrentiepositie te beschermen.

6.1

Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals aangegeven onder rechtsoverweging 5 heeft het college beleidsruimte bij het nemen van verkeersbesluiten. Hij heeft toegelicht welke keuzes hij heeft gemaakt bij het opstellen van de beleidsregels. Het college mocht in het beleid betrekken dat het aantal elektrische voertuigen in Nederland momenteel sterk groeit en dat de laadinfrastructuur deze groei niet moet afremmen. De keuze om eerder laadpalen te laten plaatsen dan wellicht strikt noodzakelijk is en daarmee de groei van de vraag voor te blijven, mocht het college maken. Ook mag het college in het beleid een groot belang hechten aan het creëren van een elektrische laadinfrastructuur.

De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende uitleg heeft gegeven over de gemaakte keuzes en dat deze beleidsregels niet onredelijk zijn. Dat andere keuzes gemaakt zouden kunnen worden, zoals eiser voorstaat, maakt dat niet anders. Dat is inherent aan de beleidsruimte die het college heeft. Wat opvalt is dat het beleid geen rekening houdt met de parkeerdruk, terwijl het college ter zitting aangeeft standaard te kijken of dit een bijzondere omstandigheid oplevert. Nu het college dit punt, ondanks het beleid, toch meeweegt, leidt deze omissie niet tot het buiten toepassing laten van de beleidsregels.

Dat laat onverlet dat de rechtbank zal toetsen of toepassing van de beleidsregels in dit geval onevenredig nadelig voor eiser uitvalt.

Is het aannemelijk dat er voldoende behoefte is aan een laadpaal?

7. Eiser stelt dat er anderhalf jaar geleden volgens het college nog geen behoefte was aan een laadpaal en nu ineens kennelijk wel. Dat is niet onderbouwd. Het aantal laadtransacties van de nabijgelegen laadpaal aan de [adres 2] is blijkens de gegevens juist afgenomen. Dat houdt in dat de restcapaciteit van de laadpalen in de omgeving hoog genoeg is om een eventueel toegenomen vraag naar laadcapaciteit op te vangen.

7.1

Het college erkent dat ten tijde van de vorige beslissing op bezwaar, op 20 december 2019, niet vastgesteld kon worden dat er behoefte is aan deze laadpaal. Inmiddels onderbouwen nieuwe gegevens die behoefte wel, zeker in combinatie met het gewijzigde beleid. Elektrisch vervoer groeit snel. Gezien het laatst gemeten verbruik aan de [adres 2] , 5862 kWh in 6 maanden, wordt voldaan aan de criteria uit het oplaadpuntenbeleid.

Voor zover eiser stelt dat er nog genoeg restcapaciteit bij de laadpalen in de buurt is, is dat geen toetsingscriterium voor de toestemming voor nieuwe laadpalen.

7.2

Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college mag in beginsel toetsen aan het beleid. Onder 6.1 heeft de rechtbank geoordeeld dat dit beleid niet onredelijk is. Daarin is opgenomen dat als bij een laadpaal meer dan 900 kWh in 6 maanden wordt geladen, er ruimte is voor een nieuwe laadpaal in de omgeving. Daaraan wordt ruim voldaan.. Het college mocht op basis van de beleidsregels concluderen dat er voldoende behoefte is om een nieuwe laadpaal toe te staan.

Heeft het college voldoende rekening gehouden met de parkeerdruk in de wijk?

8. Eiser stelt dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de parkeerdruk in de wijk. De parkeerdruk in rayon ZO3 is 79%, maar het is een groot rayon en dat zegt niet zoveel over de parkeerdruk in de [adres 1] en directe omgeving. Uit onderzoek is gebleken dat de parkeerdruk ter plaatse wel 107,7% is. Die hoge parkeerdruk is een bijzondere omstandigheid om van het beleid af te wijken. De oplaadplaats kan ook niet meegeteld worden als parkeerplaats voor elektrische voertuigen. Die mogen er immers uitsluitend staan als ze aan het laden zijn.

8.1

Het college verwijst naar zijn beleid waarin staat dat de parkeerdruk niet in de weg staat aan het plaatsen van laadpalen. Hij verwijst naar jurisprudentie waaruit blijkt dat dat ook niet hoeft.4

8.2

Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college mag, conform zijn beleid, in redelijkheid een doorslaggevend belang hechten aan het creëren van een elektrische laadinfrastructuur. Elektrische auto’s moeten immers opgeladen kunnen worden. Gebruikers van elektrische auto’s zullen dat ook liefst zo dicht mogelijk bij hun bestemming doen. Dat belang moet afgewogen worden tegen het belang van (andere) omwonenden bij voldoende parkeerplaatsen. Het college heeft die belangen onder andere meegewogen door naar aanleiding van het bezwaarschrift slechts één vak te reserveren voor het opladen van elektrische voertuigen. De parkeerdruk in de straat van eiser is volgens de metingen weliswaar erg hoog, maar het college mocht meewegen dat in de wijk als geheel de parkeerdruk lager is. Bewoners en bezoekers moeten er rekening mee houden dat ze niet altijd in de straat van bestemming zelf kunnen parkeren. Zolang de loopafstand niet te groot wordt, kan van hen verwacht worden dat ze genoegen nemen met een parkeerplaats in een nabijgelegen straat. Niet kan gezegd worden dat het aanwijzen van één parkeerplaats voor het opladen van elektrische voertuigen zodanig nadelig is voor de omwonenden in verhouding tot de belangen van het opzetten van een deugdelijke laadinfrastructuur dat de keuze die het college in dit geval heeft gemaakt onevenredig is en maakt dat hij van zijn beleid af moest wijken.

Had het college voor een alternatieve locatie moeten kiezen?

9. Eiser blijft er bij dat de door hem aangedragen alternatieve locaties geschikter zijn dan de [adres 1] . In de [adres 2] zijn bij de herinrichting parkeerplaatsen opgeheven ten gunste van groenvoorzieningen. Er kan daar best een extra parkeerplaats teruggeplaatst worden voor een laadvoorziening. Bovendien is dit een erg lange straat, zodat de laadpalen niet te dicht bij elkaar komen te staan en mogelijk nog wel verder uit elkaar dan de huidige laadpaal in de [adres 2] en die in de [adres 1] . Aan de [adres 3] 48-50 komt de laadpaal dan weliswaar voor een voorgevel, maar dat is bij een bedrijf. Volgens het beleid mag dat. Dat aan de [adres 3] 40 een appartementencomplex wordt gebouwd, erkent eiser ook. Die krijgen echter eigen parkeerplaatsen. Er is dus voldoende ruimte om het gebouw heen om een elektrische oplaadvoorziening te plaatsen. Eiser vindt dus dat die locaties wel geschikt zijn en die aan de [adres 1] niet.

9.1

Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft gemotiveerd waarom hij de andere locaties minder geschikt acht. Ook heeft het college aangegeven welke belangen allemaal meegewogen zijn. Eiser motiveert feitelijk niet waarom de locatie [adres 1] ongeschikt is, zeker niet ten opzichte van het beleid. Zijn bezwaar is vooral de verkeersdruk in zijn straat, maar hij onderbouwt niet dat die op de door hem voorgestelde locaties lager is en dat die dus in die zin geschikter zijn. Hij motiveert in de reactie op het verweerschrift alleen maar waarom de door hem genoemde locaties wel geschikt zijn, zonder daarbij in te gaan op argumenten dat die locaties niet in het beleid passen. Dat geldt met name voor de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen voor laadpalen aan de [adres 2] . De keuze van het college om aan het beleid vast te houden en een laadplaats als zodanig te bestemmen in de [adres 1] is daarmee niet onredelijk.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Het college mocht de locatie in de [adres 1] aanwijzen als plaats die uitsluitend bestemd is voor het opladen van elektrische voertuigen. Er is geen aanleiding om het college te veroordelen in het vergoeden van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 9 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerwet 1994

Artikel 15

1. De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit. [. . .]

1 Artikel 15, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994

2 Zie AbRS 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:489 en AbRS 8 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2022.

3 Zie AbRS 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1619 en AbRS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1774.

4 Zie AbRS 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:489

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.