3.1.
In rechte staan de volgende feiten vast.
a. Op 8 juli 2002 heeft [eiseres] een arthroscopie van haar linker schouder ondergaan in
verband met een bursitis subacromialis (= slijmbeursontsteking). Voorafgaand aan de operatie had [eiseres] aangegeven dat zij onder algehele narcose wilde worden geopereerd. In eerste instantie werd [eiseres] slechts regionaal verdoofd, waarna [eiseres] uiteindelijk alsnog onder algehele anesthesie is gebracht.
b. Tijdens de ingreep heeft [eiseres] een awareness ervaring gehad.
c. Achteraf bleek dat de algehele anesthesie (de eenmalige toediening van Propofol dat zorgt voor algehele narcose) onvoldoende is geweest. Dit was de oorzaak waardoor
het kon gebeuren dat [eiseres] tijdens de ingreep een awareness ervaring heeft gehad.
d. Per brief van 25 augustus 2003 werd het ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor het
niet toedienen van sevofluraan, diprivan of dormicum. Derhalve zou [eiseres] de operatie bewust hebben meegemaakt en psychische klachten in de vorm van posttraumatische stressstoornis (hierna: PTSS) hebben opgelopen.
e. Het ziekenhuis heeft de aansprakelijkstelling van [eiseres] doorgeleid aan haar
beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, de Onderlinge Waarborgmaatschappij voor
Instellingen in de Gezondheidszorg MediRisk B.A. (hierna: MediRisk), die de kwestie
verder namens haar verzekerde in behandeling nam. Nadat MediRisk het medisch dossier van [eiseres] had ontvangen, heeft zij op 12 januari 2004 de aansprakelijkheid afgewezen.
f. Omdat tussen partijen verschil van inzicht bleef bestaan op medisch vlak, werd in gezamenlijk overleg een beoordeling door prof. dr. [anesthesioloog] gevraagd. In zijn rapport van 16 augustus 2006 neemt [anesthesioloog] het standpunt in dat sprake is geweest van medisch onzorgvuldig handelen. Daartoe was redengevend - samengevat - dat 1) het niet conform de praktijkrichtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie is om patiënte onder regionale anesthesie te opereren, als zij heeft aangegeven dat zij onder algehele anesthesie wilde worden geopereerd. De anesthesioloog heeft zich derhalve niet conform de WGBO aan afspraken met patiënte gehouden. En 2) de algehele anesthesie
onvoldoende is geweest.
g. Op basis van het rapport van [anesthesioloog] is door MediRisk aansprakelijkheid erkend voor de gevolgen van de niet juist uitgevoerde anesthesiologietechniek. Bij de erkenning op 19 oktober 2006 werd gevraagd om een schadestaat.
h. Vervolgens verzochten partijen prof. [psychiater] onderzoek te doen
naar de (psychische) gevolgen van de awareness ervaring. [psychiater] concludeert in zijn rapport van 24 oktober 2007 - samengevat - dat sprake is van PTSS en een paniekstoornis met agorafobie, welke classificaties in onderling verband moeten worden gezien. Daarnaast heeft [eiseres] last van angstaanvallen, die bestaan uit versneld kloppen van het hart, trillerigheid, gevoelens van benauwdheid en naar adem snakken, gevoel het contact met de realiteit te verliezen met daarbij de angst ook de controle over zichzelf kwijt te raken, angst om dood te gaan, tintelingen in vingers en tenen en een gevoel alsof ze hete opvliegers heeft. Verder concludeert [psychiater] dat de klachten geleidelijk zijn afgenomen, maar
niettemin leiden tot vermijdingsgedrag. De psychische klachten ten tijde van het onderzoek vloeien causaal voort uit de awareness ervaring tijdens de operatie van 8 juli 2002, aldus [psychiater] . Hij schrijft in zijn rapport dat er geen andere oorzaak is te vinden en er zijn geen aanwijzingen voor enige pre-existente psychiatrische aandoeningen of voor een specifieke predispositie. Op psychiatrisch gebied is sprake van beperkingen in het sociaal
functioneren en in de algemene adaptatie (zijnde het vermogen om adequaat te reageren op negatieve levensomstandigheden). Volgens [psychiater] hebben de aandoeningen geen invloed op de activiteiten van het dagelijks leven. Tot slot schrijft [psychiater] dat [eiseres] niet is behandeld voor haar klachten. Er is wel een duidelijke indicatie voor behandeling, gezien de ernst van de klachten en de vermijdingsreactie. Zowel de PTSS als de paniekstoornis met agorafobie is volgens [psychiater] goed te behandelen met medicatie en cognitieve gedragstherapie. Dat [eiseres] er niet voor voelt medicatie te gebruiken vloeit niet vanzelfsprekend voort uit de aard van haar aandoening, maar moet worden beschouwd als een bewust gekozen opstelling van haarzelf, aldus [psychiater] (p. 5-6 van diens rapport).
i. Na de psychiatrische expertise werd door MediRisk per brief van 17 april 2008
gevraagd om een regelingsvoorstel. Tussen MediRisk en de advocaat van [eiseres] destijds werd gecorrespondeerd over de buitengerechtelijke kosten. Een opvolgend belangenbehartiger van [eiseres] liet op 23 juni 2008 telefonisch weten dat de totale schade € 30.000,- zou bedragen, bestaande uit smartengeld ten bedrage van € 17.000 en materiële schade ten bedrage van € 10.000,-.
j. Per brief van 26 juni 2008 deed MediRisk een tegenvoorstel van € 20.000,- waarvan € 15.000,- aan immateriële schade (inclusief wettelijke rente). MediRisk wees [eiseres]
voorts op haar schadebeperkingsplicht, aangezien [psychiater] had opgemerkt dat er een duidelijke indicatie bestond/bestaat voor behandeling van haar klachten.
k. [eiseres] wees het voorstel van de hand en stelde voor een verzekeringsgeneeskundige
en arbeidsdeskundige in te schakelen om de schade op het gebied van huishoudelijke hulp te kunnen bepalen. MediRisk zag hiertoe geen aanleiding, omdat zij niet inzag waarom [eiseres] geen huishoudelijke werkzaamheden zou kunnen verrichten. MediRisk betaalde vervolgens € 15.000,- aan immateriële schade inclusief wettelijke rente en stelde voor een schaderegelaar in te schakelen.
l. Partijen correspondeerden vervolgens over het al dan niet inschakelen van een
schaderegelaar, verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige.
m. In 2010 werd door [eiseres] eenzijdig een verzekeringsgeneeskundige ingeschakeld.
MediRisk heeft hiervoor de kosten betaald, maar heeft - ondanks diverse verzoeken - tot
op heden dit rapport niet mogen ontvangen. Het rapport is niet in het geding gebracht.
n. Een jaar later, op 26 juli 2011 werd mr. Van Bruggen de advocaat van [eiseres] .
o. Weer een jaar later ontving MediRisk het (door [eiseres] eenzijdig aangevraagde) arbeidsdeskundige rapport van Radar, d.d. 20 maart 2012. Hierin wordt het verzekeringsgeneeskundig rapport uit 2010 genoemd (p. 1) en staat vermeld: “Wij hebben onder andere het rapport en de twee Functionele Mogelijkheden Lijsten (FML) door de heer [deskundige 1] , besproken. Betrokkene herkent zich niet in de omvang en ernst van de vastgestelde beperkingen. Zij ervaart deze ernstiger.”
p. Verder volgt uit het arbeidsdeskundige rapport van Radar dat [eiseres] een verminderde kans heeft passend werk te vinden.
q. [eiseres] heeft zich sinds 1990 (ruim voor de operatie in 2002) niet meer op de arbeidsmarkt heeft begeven.
r. Vanuit MediRisk werd een schaderegelaar ingeschakeld. Deze schaderegelaar vroeg per email van 20 februari 2013 aan de raadsman van [eiseres] een onderbouwing waarom [eiseres] niet in staat zou zijn tot het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden en of er een aanvullende vordering tot schadevergoeding zou zijn.
s. Op 25 september 2013 ontving de schaderegelaar van mr. Van Bruggen bericht dat hij nog niet nader kon informeren.
t. Op 14 december 2017 (ruim 4 jaar later) ontving MediRisk bericht van mr. Van
Bruggen met diverse expertises. Naast de gezamenlijk aangevraagde rapportages van [anesthesioloog] en [psychiater] , zijn daarbij tevens eenzijdig door [eiseres] aangevraagde adviezen/rapporten overgelegd, te weten het medisch advies van dr. [arts] bij MEDAVIS (11 augustus 2014) het rapport van [arbeidsdeskundige ] (23 oktober 2015) en het inventarisatierapport Githa-onderzoek van dhr. [deskundige 2] (17 augustus 2016), alsmede een schadestaat met berekening volgens NRL. De raadsman van [eiseres] vordert in deze brief een bedrag van € 118.790, te vermeerderen met wettelijke rente, van het ziekenhuis.
u. Op 26 april 2018 werd door MediRisk gereageerd op de brief, waarbij MediRisk [eiseres] (wederom) wees op haar schadebeperkingsplicht, aangezien [psychiater] schreef dat de PTSS en paniekstoornis goed te behandelen zijn, maar [eiseres] tot op heden niet voor behandeling heeft gekozen. MediRisk schreef verder dat zij niet bereid was nog financiële
tegemoetkomingen richting [eiseres] te doen, zonder dat zij aan haar schadebeperkingsplicht zou voldoen. Voorts gaf MediRisk aan dat zij meent aan haar schadevergoedingsplicht te hebben voldaan en dat zij niet gebonden is aan een van de eenzijdig aangevraagde adviezen/rapporten. Tot slot bood MediRisk (opnieuw) aan een schaderegelaar in te schakelen.
v. Op 19 november 2018 berichtte mr. Van Bruggen dat hij MediRisk nog niet nader kon berichten.
w. Op 25 juni 2019 is door mr. Van Bruggen contact gezocht met MediRisk en heeft tussen partijen telefonisch contact plaatsgevonden waaruit bleek dat beide partijen bij hun standpunten bleven.
x. Bij dagvaardingsexploot van 31 augustus 2021 heeft [eiseres] het ziekenhuis in rechte betrokken.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat het ziekenhuis een medische fout heeft gemaakt waarvoor zij aansprakelijkheid heeft erkend, zodat het ziekenhuis gehouden is om de (im)materiële schade van [eiseres] te vergoeden die zij dientengevolge heeft geleden.
Deze schade bestaat volgens [eiseres] onder meer uit de post behoefte aan huishoudelijke hulp, ter onderbouwing waarvan zij verwijst naar de beperkingen die door de door haar ingeschakelde deskundigen zijn geduid ( [arbeidsdeskundige ] , medisch advies dr. [arts] en het Githa-onderzoek van dhr. [deskundige 2] ). Volgens [eiseres] is er sprake van 8,5 uur behoefte per week x € 8.50 per uur. Gerekend over 48 weken per jaar, is dat een jaarschade van € 3.468, vanaf datum van het incident d.d. 8 juli 2002. Dat is volgens [eiseres] over de verschenen periode, gerekend tot 1 juli 2021, een bedrag ad. € 65.892 (19 jaar (schade) x € 3.468).
[eiseres] stelt dat zij de verschuldigde wettelijke rente op datum 1 juli 2021 jaarlijks heeft berekend, dus vanaf 8 juli 2002 over de genoemde jaarschades van € 3.468 per jaar.
Deze rente bedraagt volgens haar tot 1 juli 2021 € 19.951.
[eiseres] geeft aan dat zij haar toekomstige schade tot haar 75 jarige leeftijd heeft gekapitaliseerd, vanaf 1 juli 2021, met die datum als kapitalisatiedatum. Zij heeft rekening gehouden met een sterftekans, en een rekenrente van 2% (zijnde 4% rente en 2% inflatie),
De toekomstschade komt haars inziens uit op € 17.942.
De kosten ter vaststelling van de schade ex. art. 6:96 lid 2 BW bedragen vanaf 2002 - na vermindering van eis - € 33.767,43, aldus [eiseres] . Daarop is in mindering gebracht een bedrag van € 8.844,31 dat het ziekenhuis reeds heeft voldaan.
[eiseres] geeft aan dat de vergoeding ten aanzien van de post smartengeld door Medirisk is vastgesteld op € 15.000,- inclusief wettelijke rente en dat dit bedrag reeds aan haar is betaald.
De door [eiseres] gevorderde schadeposten worden door haar - na vermindering van eis - als volgt opgesomd:
Verschenen schade: € 65.892,- tot en met juni 2021
- Rente over voornoemd bedrag € 19.951,-
- Toekomst gekapitaliseerd € 17.942,- vanaf 1 juli 2021
- Smartengeld € 15.000,- (inclusief rente tot datum betaling)
- Kosten buiten rechte € 33.767,43
Totaal € 152.552,43
Betaald is door Medirisk -/- € 15.000,-
Restant vordering € 137.552,43
Ten slotte vordert [eiseres] nog afgifte van een zogenaamde belastinggarantie.
3.9.
De door [eiseres] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten bestaan uit een tweetal posten, te weten de kosten gemoeid met de medische rapportages en de juridische kosten.
De rechtbank stelt vast dat kosten gemoeid met de medische rapportages in de overgelegde stukken niet geheel zijn uitgesplitst. Voorts geldt dat de op eenzijdig verzoek van [eiseres] opgestelde rapportages niet hebben bijgedragen aan de vaststelling van de schade en in dat licht - mede gezien al het vorenoverwogene - niet voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW. Dit temeer, omdat er tevens sprake is van een op eenzijdig verzoek van [eiseres] opgesteld verzekeringsgeneeskundig expertiserapport van dr. [deskundige 1] , waarvan de kosten wel door het ziekenhuis zijn betaald, maar dat door [eiseres] niet is overgelegd (niet in rechte noch aan het ziekenhuis) omdat zij zich niet kon vinden in de bevindingen van dit rapport. Bovendien heeft [eiseres] dit rapport ook niet overgelegd aan de overige door haar eenzijdig ingeschakelde deskundigen waardoor zij het risico nam dat deze opeenvolgende rapporten op onjuiste uitgangspunten zouden berusten.
De kosten van de rapporten van de in gezamenlijk overleg aangezochte deskundigen prof. dr. [anesthesioloog] en prof [psychiater] , komen wel voor vergoeding in aanmerking, maar de kosten daarvan zijn reeds voldaan door het ziekenhuis.
Ten aanzien van de juridische kosten geldt het volgende. Vast staat dat het ziekenhuis op 7 oktober 2008 een bedrag van € 15.000,- aan smartengeld aan [eiseres] heeft voldaan. De juridische kosten die zijn gemaakt vóór die datum komen op grond van artikel 6:69 lid 2 BW volledig voor vergoeding in aanmerking (zijnde de eerste 3 facturen van productie 22 bij dagvaarding) voor wat betreft het honorarium en de verschotten (dus exclusief bureaukosten), te vermeerderen met BTW, alsmede de nota ter zake verschotten die zich achter de 3e factuur bevindt. De voor vergoeding in aanmerking komende posten op voornoemde facturen resulteren in een bedrag van € 17.752,61. Vast staat dat het ziekenhuis reeds een bedrag van € 8.844,31 heeft voldaan, zodat een bedrag van € 8.908,30 resteert aan openstaande buitengerechtelijke incassokosten. De inspanningen die nadien zijn verricht (na 7 oktober 2008) zien weliswaar op werkzaamheden ter vaststelling van overige schade, maar daarvan is thans beslist dat die zich niet voordoet, met uitzondering van de resterende buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 8.908,30. De rechtbank is van oordeel dat naar aanleiding van het rapport van [psychiater] het voor [eiseres] voorzienbaar had moeten zijn dat verder sprake zou zijn van geen of geringe schade (zulks mede gelet op het niet overgelegde verzekeringsgeneeskundig expertiserapport van dr. [deskundige 1] ). Hoewel op grond van artikel 6:96 BW kosten voor vergoeding in aanmerking kunnen komen die zijn gemaakt om de schade nader in kaart te brengen ook indien die schade zich niet voordoet, oordeelt de rechtbank dat de verdere juridische kosten die zijn gemaakt vanwege eenzijdige rapportages die niet hebben geleid tot verdere vaststelling van schade, gelet op de dubbele redelijkheidstoets, slechts zeer beperkt voor vergoeding in aanmerking komen.
Zoals hiervoor is overwogen was er een resterend bedrag aan opstaande buitengerechtelijke incassokosten van € 8.908,30 in verband met vaststelling van aansprakelijkheid en schade. De inspanningen om deze kosten vergoed te krijgen, alsmede de redelijke kosten om inzicht te verkrijgen of er nog sprake was van verdere schade, zijn kosten die tot op zekere hoogte voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. De mate waarin deze kosten daaraan voldoen staat niet los van de omstandigheden dat uiteindelijk niet is gebleken dat er meer schade was dan de openstaande buitengerechtelijke incassokosten van € 8.908,30, de niet aan het ziekenhuis te wijten extreem lange duur van juridische bijstand voor de periode na de erkenning van aansprakelijkheid en het rapport van prof. [psychiater] , de wisselingen in degenen die de juridische bijstand hebben verleend en het kennelijk wellicht op grond daarvan nodige zeer veelvuldige overleg tussen [eiseres] en haar juridische adviseurs .
De discussie tussen partijen terzijde latend aangaande de exacte omvang van de werkzaamheden, begroot de rechtbank alles afwegende de buitengerechtelijk incassokosten die voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets op een bedrag van in totaal € 25.000,-. Daarop strekt in mindering het bedrag van € 8.844,31 dat het ziekenhuis reeds heeft voldaan, zodat resteert een bedrag van € 16.155,96. De vordering ter zake buitengerechtelijke incassokosten is dan ook tot laatstgenoemd bedrag toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 16.155,96 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,