zaaknummer: BRE 23/112 GEMWT
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 23 mei 2023 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen
[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres
(gemachtigde: mr. R.M. Königel-de Pijper),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk, verweerder.
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op haar verzoek om handhaving.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de heer [naam man] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en mr. A.J. Surewaard. Namens het college is niemand verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Eiseres heeft op 17 oktober 2022 een verzoek ingediend tot handhaving jegens de bewoners van het pand aan de [adres] 109a te [plaatsnaam] , omdat zij het pand bewonen in strijd met de op het perceel rustende bestemming ‘Horeca’.
Op 25 oktober 2022 heeft het college middels een brief eiseres verzocht om het handhavingsverzoek nader toe te lichten. Daarnaast kondigt het college aan dat een toezichthouder de locatie zo snel mogelijk zal controleren. Conform haar ‘Beleidsregel verzoeken om handhaving gemeente Moerdijk 2017’ heeft het college de beslistermijn in de brief verlengd tot 6 februari 2023.
Op 31 oktober 2022 heeft eiseres per brief het handhavingsverzoek nader toegelicht en benadrukt dat haar verzoek aan de formele vereisten voldeed. Het college moet volgens eiseres binnen 8 weken na ontvangst van het handhavingsverzoek een beslissing nemen.
Het college heeft de bewoner van het pand [adres] 109a op 11 november 2022 gewezen op de overtreding en hem de gelegenheid geboden om binnen 4 weken een legaliseringsverzoek in te dienen of binnen 8 weken de overtreding te beëindigen.
Eiseres heeft het college op 19 december 2022 in gebreke gesteld.
Het college heeft met de brief van 27 december 2022 gesteld dat een ingebrekestelling prematuur is.
Eiseres heeft op 6 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college.
Op 9 januari 2023 heeft het college het voornemen om handhavend op te treden kenbaar gemaakt.
Het college heeft bij besluit van 1 februari 2023 een last onder dwangsom opgelegd.
De relevante wettelijke regels zijn opgenomen in de bijlage bij dit proces-verbaal van de mondelinge uitspraak.
De rechtbank stelt vast dat het college bij brief van 25 oktober 2022 met gebruikmaking van artikel 4:14, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan eiseres heeft medegedeeld dat zij niet binnen 8 weken, maar wel binnen 16 weken en uiterlijk op
6 februari 2023 een besluit zal nemen op het handhavingsverzoek.
Het college wil deze termijn van 16 weken gebruiken om conform haar beleid:
- -
een toezichthouder de locatie te laten controleren;
- -
een waarschuwingsbrief te sturen naar de overtreder en hem de gelegenheid te bieden een legaliseringsverzoek in te dienen of de overtreding te beëindigen;
- -
aan de overtreder het voornemen om handhavend op te treden bekend te maken en hem de gelegenheid te bieden een zienswijze in te dienen,
voordat zij een besluit neemt op het handhavingsverzoek.
De rechtbank stelt vast dat dit noodzakelijke stappen zijn om tot een afgewogen besluit te komen, waarbij ook de overtreder voldoende tijd moet krijgen om zich te verdedigen. Het is duidelijk dat dit niet gaat lukken in een termijn van 8 weken. Dat het college al in de ontvangstbevestiging aangeeft welke stappen zij gaat ondernemen en voor welke datum zij een beslissing zal nemen, vindt de rechtbank alleen maar zorgvuldig naar eiseres toe.
Dit betekent dat het college op redelijke wijze gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid die artikel 4:14, derde lid, van de Awb biedt om de beslistermijn te verlengen tot 6 februari 2023.
Eiseres stelt dat een beleidsregel de wettelijke plicht1 om binnen een redelijke termijn van maximaal 8 weken een besluit op een aanvraag te nemen niet opheft en verwijst naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS). 2
De rechtbank stelt vast dat deze stelling is gebaseerd op een onvolledige lezing van de uitspraak van de AbRS. Uit deze uitspraak blijkt immers dat het bestuursorgaan in die situatie geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid van artikel 4:14 van de Awb om de beslistermijn te verlengen. Dat is hier nu juist wel gebeurd.
De ingebrekestelling van 19 december 2022 was dus prematuur.
Eiseres heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen ingediend op 6 januari 2023. Op dat moment was geen sprake van een situatie waarin het college in gebreke was om tijdig een besluit te nemen.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van drs.
A. Lemaire, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2023. Het proces-verbaal van deze mondelinge uitspraak wordt geanonimiseerd gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: juridisch kader
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt met de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Op grond van artikel 4:13 van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. De bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking is gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.
Op grond van artikel 4:14, derde lid, van de Awb deelt bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, deelt het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een redelijke termijn welke de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
Het college heeft beleidsregels opgesteld voor handhavingsverzoeken, dit betreft de ‘Beleidsregel verzoeken om handhaving gemeente Moerdijk 2017’. In artikel 2.8 geeft het college aan dat in situaties waar geen overtreding wordt vastgesteld de redelijke algemene termijn van 8 weken na ontvangst van het verzoek om handhaving wordt gebruikt. Bij een vastgestelde overtreding wordt de beslistermijn standaard uitgesteld tot 16 weken na verzending van de waarschuwingsbrief aan de overtreder, om de overtreder 8 weken te kunnen geven om de overtreding zelf op te lossen en daarna, indien nodig, 8 weken om een besluit te nemen op het handhavingsverzoek.