Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Relevante feiten en omstandigheden
3. Eisers hebben bij brief van 11 november 2021 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het verbouwen van een kantoor naar een bedrijfswoning op het perceel aan de [adres] 1 te [plaatsnaam 2] . Het college heeft hen in een brief van 30 december 2021 verzocht om uiterlijk 11 februari 2022 aanvullende gegevens te verstrekken.
Eisers hebben de gevraagde gegevens niet verstrekt, maar het college in een brief van 27 januari 2022 in gebreke gesteld. Volgens eisers is sprake van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning, omdat het college geen beslissing heeft genomen binnen een termijn van acht weken. Volgens eisers is het college ten onrechte niet overgegaan tot het tijdig publiceren van de van rechtswege verleende vergunning.
In een besluit van 15 februari 2022 (primair besluit) heeft het college besloten om de aanvraag van eisers buiten behandeling te stellen op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens het college voldoet de aanvraag niet aan de indieningsvereisten zoals opgenomen in de Ministeriële regeling omgevingsrecht (MOR). De verzochte aanvullende gegevens zijn niet binnen de daarvoor gestelde termijn – die liep tot en met 11 februari 2022 – ontvangen. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Eisers hebben op 17 februari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 22/1136 WABOA. Deze rechtbank heeft het beroep in een uitspraak van 25 maart 2022 niet-ontvankelijk verklaard.
In een besluit van 2 augustus 2022 (bestreden besluit I) heeft het college de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eisers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit.
In een besluit van 9 augustus 2022 (bestreden besluit II) heeft het college de bezwaren tegen het primaire besluit opnieuw ongegrond verklaard. Het college is hiertoe overgegaan omdat aan bestreden besluit I niet het advies van de bezwarencommissie was gehecht. Dit gebrek is hersteld bij het nemen van bestreden besluit II.
Ontbreken van procesbelang bij het beroep tegen bestreden besluit I
4. De rechtbank stelt vast dat bestreden besluit I is vervangen door bestreden besluit II. De rechtbank wijst hierbij op de volgende passage in bestreden besluit II: “Daarom verzoeken wij u om onze eerder toegezonden beslissing op bezwaar, datum 2 augustus 2022, documentnummer [documentnummer] als niet verzonden te beschouwen en deze brief als beslissing op uw bezwaar te beschouwen”. Gezien het voorgaande is het procesbelang van eisers met betrekking tot bestreden besluit I komen te vervallen. De rechtbank zal het beroep in zoverre daarom niet-ontvankelijk verklaren.
De beroepsgronden van eisers
5. Volgens eisers is bestreden besluit I ten onrechte niet vernietigd bij bestreden besluit II. Zij voeren verder aan dat niet tijdig op hun aanvraag is beslist, waardoor sprake is van een van rechtswege verleende vergunning. Eisers stellen dat de opgevraagde aanvullende gegevens niet nodig waren om hun aanvraag in behandeling te nemen. Deze gegevens waren bovendien al bekend bij het college, dan wel reeds aan hem verstrekt.
Relevante wet- en regelgeving
6. Ingevolge artikel 4:5, eerst lid, onder c, van de Awb kan het college besluiten een aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Had bestreden besluit I vernietigd moeten worden?
7. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat bestreden besluit I ten onrechte niet is vernietigd bij bestreden besluit II. Zoals hiervoor al overwogen, is bestreden besluit I vervangen door bestreden besluit II. Het college had daarom niet hoeven overgaan tot het vernietigen van bestreden besluit I, nu dit besluit als ingetrokken kan worden beschouwd. De rechtbank merkt hierbij ten overvloede op dat bestreden besluit II dezelfde inhoud en rechtsgevolgen heeft als bestreden besluit I, en dat de enige wijziging eruit bestaat dat het verslag van de hoorzitting in de bezwaarfase en het advies van de commissie bezwaarschriften als bijlage aan bestreden besluit II zijn gehecht.
Is sprake van een van rechtswege verleende vergunning?
8. Voor de rechtmatigheid van bestreden besluit II is niet relevant of van rechtswege een vergunning is ontstaan wegens te laat beslissen, nu het daarbij gaat om een ander toetsingskader. De vraag of van rechtswege een vergunning is ontstaan is aan bod geweest in de hierboven genoemde uitspraak van de rechtbank met zaaknummer 22/1136 WABOA, waarin is geoordeeld dat geen omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan. Als eisers willen opkomen tegen deze uitspraak, konden zij hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, hetgeen zij blijkens het verhandelde ter zitting ook hebben gedaan.
Mocht het college de betrokken aanvraag buiten behandeling stellen?
9. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4:5 van de Awb (Kamerstukken II, 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 91-93) ziet dit artikel op een onvolledige of ongenoegzame aanvraag. Daarvan is onder andere sprake als onvoldoende gegevens of stukken worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn, en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
10. Eisers worden niet gevolgd in hun stelling dat de gegevens die het college in zijn brief van 30 december 2021 heeft opgevraagd niet nodig waren om inhoudelijk op hun aanvraag te beslissen. Het college heeft in genoemde brief verzocht om een schriftelijke onderbouwing waaruit blijkt wat de aard en omvang is van het grondgebonden agrarische bedrijf van eisers, en een onderbouwing dat een noodzaak bestaat voor een bedrijfswoning ten behoeve van dat bedrijf. Genoemde stukken zijn nodig om op de aanvraag te beslissen, nu aan het perceel van eisers in het bestemmingsplan ' [naam bestemmingsplan] ' de bestemming Agrarisch ‐ grondgebonden agrarisch bedrijf is toegekend. Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder f, van het bestemmingsplan mogen gronden met deze bestemming enkel worden gebruikt voor wonen als dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering.
11. De rechtbank volgt eisers ook niet in hun stelling dat de opgevraagde stukken al bekend waren bij, dan wel reeds waren verstrekt aan het college. De rechtbank stelt vast dat genoemde stukken niet als bijlage zijn gehecht aan de aanvraag van 11 november 2021, nu daaraan slechts een bouwkundige overzichtstekening is gehecht. De rechtbank ziet in de door eisers overgelegde stukken onvoldoende aanknopingspunten om hen te volgen in hun stelling dat kort voorafgaand of samen met de betrokken aanvraag meer stukken zijn ingediend. Eisers hebben gewezen op een e-mail van 13 oktober 2021, maar deze e-mail heeft eiser verstuurd aan [naam bedrijf] en dus niet aan het college. In de e-mail is weliswaar een verzoek van eiser opgenomen om een aantal stukken in te dienen via Omgevingsloket online (OLO), maar uit het dossier kan niet worden afgeleid dat de betreffende stukken daadwerkelijk zijn ingediend. De rechtbank ziet geen aanleiding om eisers in de gelegenheid te stellen om dit alsnog aannemelijk te maken, nu zij die gelegenheid al geruime tijd hebben gehad. Voor zover eisers bedoelen dat zij in januari 2020 al een stuk aan het college hebben gestuurd over de noodzaak voor een bedrijfswoning en het college dat stuk uit zichzelf bij de aanvraag had moeten betrekken, volgt de rechtbank het college in zijn standpunt dat er zo’n groot tijdsverloop is tussen januari 2020 en november 2021 dat de omstandigheden zodanig veranderd kunnen zijn dat die informatie niet meer actueel is en niet hoort bij de vergunningsaanvraag in november 2021.
12. Het college heeft in zijn brief van 30 december 2021 verzocht om uiterlijk 11 februari 2022 aanvullende gegevens te verstrekken, en daarbij gewaarschuwd dat de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling kan worden gesteld als niet wordt voldaan aan dit verzoek. Niet in geschil is dat eisers hier niet aan hebben voldaan, en dat zij in reactie op de brief van 30 december 2021 ook niet hebben verwezen naar stukken die in eerder stadium zouden zijn ingeleverd. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat daarbij sprake is van verschoonbaarheid, omdat hun hoofd er niet naar stond om te reageren op de brief van 30 december 2021 in verband met het overlijden van hun zoon. De gemachtigde van eisers is in de daarop volgende periode namelijk wel blijven corresponderen met het college over de stelling dat van rechtswege een vergunning zou zijn verleend.
13. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het college bevoegd was om de betrokken aanvraag buiten behandeling te stellen. In wat eisers aanvoeren ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het college in redelijkheid geen gebruik kon maken van deze bevoegdheid.
14. Het beroep is niet-ontvankelijk, voor zover dit betrekking heeft op bestreden besluit I. Het beroep is ongegrond, voor zover dit betrekking heeft op bestreden besluit II. Dat betekent dat de beslissing om de aanvraag om een omgevingsvergunning buiten behandeling te stellen in stand blijft. Eisers krijgen het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.