1.3
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2023 op zitting behandeld in [plaatsnaam 1] . Namens eisers zijn [naam eiser sub 1] en [naam eiser] verschenen. Het college werd vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] . Vergunninghouder werd vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 3] en [naam vertegenwoordiger 4] .
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Relevante feiten en omstandigheden
3. Het college heeft op 13 augustus 2021 van vergunninghouder een aanvraag ontvangen voor het plaatsen van een houten overkapping ter bescherming van bijenkasten op het perceel plaatselijk bekend als [adres] , perceelnummer [perceel nummer] te [plaatsnaam 1] . In de bestreden besluitvorming heeft het college deze vergunning verleend middels de zogenoemde 'kruimelgevallenregeling', die is opgenomen in artikel 2.12, eerste lid, sub a, onderdeel 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in samenhang met artikel 4, derde lid, van bijlage II, bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Relevante wet- en regelgeving
4. De relevante wet- en regelgeving in deze zaak is opgenomen in een bijlage, die is gehecht aan deze uitspraak.
Waar gaat het in deze zaak over?
5. De rechtbank beoordeelt of het college mocht overgaan tot het verlenen van de bestreden omgevingsvergunning op de manier zoals hij dit heeft gedaan. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eisers. Partijen zijn het erover eens dat het vergunde bouwwerk niet voldoet aan de toepasselijke regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied', omdat op gronden met de ter plaatse geldende bestemming 'Agrarisch met Landschapswaarden' buiten het bouwvlak uitsluitend kuilvoerplaten, sleufsilo's, direct aansluitend op bouwvlakken, en terreinafscheidingen zijn toegestaan, terwijl geen bouwvlak op het perceel is ingetekend. Ter zitting is verder vastgesteld dat beide partijen de houten overkapping beschouwen als een bouwwerk, geen gebouw zijnde. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het college de bestreden vergunning mocht verlenen met toepassing van de kruimelgevallenregeling, in plaats van de afwijkingsmogelijkheid die is opgenomen in artikel 5.3.3 van het bestemmingsplan. Verder zijn partijen verdeeld over de vraag of een omgevingsvergunning had moeten worden verleend voor de bijenkasten die onder de overkapping zullen worden geplaatst. Ter zitting is gebleken dat de daarnaast in het beroepschrift opgeworpen beroepsgrond over het aanleggen, dan wel planten van 75 fruitbomen en Zeeuwse haag op het betrokken perceel in deze procedure geen rol speelt.
Mocht het college de kruimelgevallenregeling toepassen?
6. De rechtbank stelt vast dat de betrokken ontwikkeling mogelijk ook vergund had kunnen worden met de door eisers genoemde regeling in artikel 5.3.3 van het bestemmingsplan. Eisers worden echter niet gevolgd in hun stelling dat het college ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van die binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. Zij bepleiten dat het college die mogelijkheid had moeten beoordelen, omdat daaraan meer voorwaarden zijn verbonden, zoals het onderbouwen van de landschappelijke inpasbaarheid. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2985) volgt uit de Wabo, noch uit enige andere wettelijke regeling dat tussen de binnenplanse afwijkingsregeling (artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1°, van de Wabo) en de buitenplanse kruimelgevallenregeling (artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo) een rangorde bestaat op grond waarvan het college gehouden zou zijn om voorrang te geven aan de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo. Hierbij heeft de Afdeling van belang geacht dat - anders dan bij de toepassing van de buitenplanse afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo - bij zowel de binnenplanse afwijkingsregeling als bij de buitenplanse kruimelgevallenregeling de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is en in beide situaties de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het voorgaande betekent dat toepassing van de kruimelgevallenregeling niet onrechtmatig is, enkel omdat ook binnenplans afgeweken had kunnen worden van het bestemmingsplan ten behoeve van de betrokken ontwikkeling.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is ook voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de kruimelgevallenregeling. Blijkens de tekening die is gehecht aan de aanvraag om een omgevingsvergunning, heeft de betrokken overkapping een hoogte van minder dan 10 meter, en een oppervlakte van minder dan 50 m². Het college heeft met de aan het primaire besluit gehechte overwegingen verder voldoende onderbouwd dat de betrokken overkapping niet in strijd is met het criterium van een goede ruimtelijke ordening.
Had het college de bijenkasten moeten betrekken in zijn besluitvorming?
8. De rechtbank stelt vast dat vergunninghouder geen aanvraag heeft ingediend voor de bijenkasten die onder de betrokken overkapping zullen worden geplaatst. In de aanvraag wordt immers gesproken over een houten overkapping ten behoeve van de bescherming van een dozijn bijenkasten, of omschrijvingen met dezelfde strekking. Vergunninghouder heeft ter zitting ook bevestigd dat hij niet de intentie had om een vergunning voor de bijenkasten aan te vragen, omdat deze volgens hem vergunningsvrij zijn. Het college had het plaatsen van deze bijenkasten daarom niet hoeven te betrekken in zijn besluitvorming. De rechtbank overweegt daartoe dat uit vaste rechtspraak (zie de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1765) blijkt dat in het stelsel van de Wabo geen plaats is voor een beslissing over een omgevingsvergunning, anders dan op grond van een daartoe strekkende aanvraag. Uitgangspunt van de Wabo is dat het, behoudens de situatie als bedoeld in artikel 2.7 van die wet, de aanvrager is die bepaalt voor welke activiteiten hij een aanvraag indient en dus wat de omvang van het project is (Kamerstukken 2006/07, 30 844, nr. 3, blz. 37). De vraag of een omgevingsvergunning voor bijenkasten nodig was kan dus niet in deze procedure aan de orde komen, nu vergunninghouder geen daartoe strekkende aanvraag heeft ingediend. Of voor deze aspecten een omgevingsvergunning nodig was, is daarom een handhavingskwestie.
9. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de bestreden omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 12 juli 2023 door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage - relevante wet- en regelgeving
Hieronder volgt een overzicht van de relevante bepalingen in de Wabo, het Bor en het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'.
Wabo
Volgens artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, Wabo is het verboden zonder
omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat
uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo bepaalt dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd als de activiteit in strijd is met het geldende bestemmingsplan.
Volgens het tweede lid van artikel 2.10 Wabo wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid,
onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Volgens artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2 Wabo, kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Bijlage II bij het Bor
Op grond van artikel 4, aanhef en derde lid van bijlage II bij het Bor komen voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° van de Wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 10 m, en
b. de oppervlakte niet meer dan 50 m².
Bestemmingsplan 'Buitengebied'
Ter plaatse van het bouwplan geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied'. De relevante begripsbepalingen van dit bestemmingsplan luiden als volgt:
Artikel 1.30 'Bouwwerk': elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
Artikel 1.43 'Gebouw': elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Artikel 1.71 'Overkapping': een bouwwerk, geen gebouwen zijnde, voorzien van een gesloten dak.
Ter plaatse van het bouwplan geldt de bestemming 'Agrarisch met Landschapswaarden'. Er is geen bouwvlak ingetekend op de projectlocatie. De relevante bepalingen van genoemde bestemming luiden als volgt.
5.2.2
Bouwregels voor gronden buiten bouwvlakken
Buiten een bouwvlak zijn uitsluitend toegestaan:
-
kuilvoerplaten en sleufsilo's, direct aansluitend op bouwvlakken;
-
terreinafscheidingen.
Artikel 5.3.3 Gebouwen buiten bouwvlak
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in sublid 5.2.2 voor het bouwen van een gebouw of overkapping, buiten een bouwvlak, met inachtneming van de volgende regels:
-
het oppervlak bedraagt ten hoogste 100 m²;
-
de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,5 meter;
-
ontheffing wordt niet verleend:
1. binnen een afstand van 100 meter van gronden met de bestemming Natuur;
2. binnen een afstand van 100 meter van gronden met de bestemming Water-Deltawater;
3. binnen een afstand van 100 meter van de plangrens rond de kernen en verblijfsrecreatieterreinen;
ontheffing wordt verleend indien is aangetoond dat:
1. ontheffing noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering van het grondgebonden agrarisch bedrijf;
2. plaatsing op het bouwvlak niet mogelijk of doelmatig is;
alvorens de ontheffing te verlenen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
ontheffing wordt verleend indien is aangetoond dat de landschapswaarden, zoals bedoeld in lid 5.1 niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, alvorens de ontheffing te verlenen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de landschapsdeskundige;
ontheffing leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer; indien het verhard oppervlak toeneemt met 1.000 m² of meer, vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de ontheffing te verlenen;
ontheffing wordt verleend indien is aangetoond dat is voorzien in een adequate landschappelijke inpassing, alvorens de ontheffing te verlenen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de landschapsdeskundige;
ontheffing wordt slechts verleend als een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;
bij toepassing van deze regels volgen burgemeester en wethouders de procedure zoals omschreven in artikel 39 lid 1.