Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBZWB:2023:5880

Rechtbank Zeeland-West-Brabant
18-08-2023
29-08-2023
AWB- 22_1661
Bestuursrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

GEMWT

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 22/1661 GEMWT


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2023 in de zaak tussen


[eiseres], uit [plaats], eiseres

([gemachtigde]),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis, het college.

Inleiding

1 In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de opgelegde last onder dwangsom wegens het gebruiken van een woning in strijd met het bestemmingsplan.

1.1

Met het bestreden besluit van 15 februari 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.

1.2

De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en namens het college [naam].

Beoordeling door de rechtbank

2 De rechtbank beoordeelt de opgelegde last onder dwangsom. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.

3 De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

4 Feiten en omstandigheden

Het college heeft op 16 juni 2021 het voornemen kenbaar gemaakt om een last onder dwangsom op te leggen wegens het gebruiken van de woning in strijd met het bestemmingsplan.

Eiseres heeft op 28 juni 2021 haar zienswijze kenbaar gemaakt.

Het college heeft met het besluit van 23 juli 2021 een last onder dwangsom opgelegd aan eiseres wegens het gebruiken van de woning in strijd met het bestemmingsplan. Eiseres dient de recreatieve verhuur binnen twee maanden na de dagtekening van het besluit te staken en gestaakt te houden. Indien eiseres niet voldoet aan de last, verbeurt eiseres een dwangsom van € 6.000,- ineens. Het college heeft in het besluit gesteld dat eiseres geen zienswijze heeft ingediend.

Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 28 juli 2021 en gesteld dat zij wel een zienswijze kenbaar heeft gemaakt.

Het college is op 20 september 2021 alsnog ingegaan op de zienswijze van eiseres en is daarbij tot de conclusie gekomen dat de last onder dwangsom terecht is opgelegd en dat eisers niet is benadeeld door het niet meenemen van de zienswijze. Het college heeft daarbij tevens gesteld dat eiseres bezwaar kon maken tegen het besluit van 23 juli 2021, maar dat het termijn inmiddels is verstreken.

Het college heeft op 7 oktober 2021 per brief aan eiseres medegedeeld dat het bezwaar van 28 juli 2021 als zodanig wordt aangemerkt en de brief van 20 september 2021 is aan te merken als besluit waartegen het bezwaar is gericht.

De Commissie Bezwaarschriften heeft op 24 november 2021 geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten.

Het college heeft met het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard.

5 Beroepsgronden

Eiseres heeft betoogd dat geen sprake is van een overtreding, omdat het gebruik van de woning niet in strijd is met het bestemmingsplan en daarnaast wordt beschermd door het overgangsrecht. Daarnaast is eiseres niet aan te merken als overtreder, aangezien zij de woning voor het bestreden besluit werd genomen heeft verkocht aan haar zoon. Voor zover wel sprake zou zijn van een overtreding, bestaat er concreet zicht op legalisatie. Het handhavend optreden is tevens in strijd met vertrouwensbeginsel, gelijkheidsbeginsel, evenredigheidsbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel, rechtszekerheidsbeginsel, het verbod op willekeur, het fair play-beginsel, het verbod op détournement de procédure, het Eerste protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de Dienstenrichtlijn. De hoogte van de dwangsom is buitenproportioneel en onevenredig.

6 Is eiseres aan te merken als overtreder?

6.1

Eiseres heeft betoogd dat zij niet is aan te merken als overtreder. Zij heeft in 2020 de woning verkocht aan haar zoon. Zij heeft het niet in haar macht om een mogelijke overtreding te beëindigen of beëindigd te houden. Zij is tevens niet aan te merken als medepleger.

6.2

Op grond van artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.

6.3

De Afdeling is in haar uitspraken van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2067 en ECLI:NL:RVS:2023:2071, ingegaan op de vereisten voor functioneel daderschap. Uit deze uitspraken valt af te leiden dat als overtreder kan worden aangemerkt degene in wiens machtssfeer de fysieke handelingen liggen waardoor de overtreding is begaan en die voorts die handelingen heeft aanvaard of in het algemeen placht te aanvaarden. Van dit laatste is in beginsel reeds sprake als de overtreder is tekortgeschoten in dat wat redelijkerwijs van hem verwacht mocht worden om wederrechtelijke handelingen te voorkomen.

6.4

De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet is aan te merken als overtreder. Eiseres heeft op 23 december 2020 de woning verkocht aan haar zoon. De woning was ten tijde van het bestreden besluit dus niet in haar eigendom. Het bestreden besluit is dus geadresseerd aan de verkeerde persoon. Het is niet gebleken dat het in de machtssfeer van eiseres lag om een mogelijke overtreding te beëindigen. Het college heeft ter zitting erkend dat de last onder dwangsom ten onrechte is opgelegd aan eiseres en zij niet is aan te merken als overtreder. Tussen partijen is dus niet in geschil dat eiseres niet is aan te merken als overtreder in de zin van artikel 5:1, tweede lid, van de Awb. Nu vaststaat dat eiseres niet is aan te merken als overtreder en het beroep slaagt, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

7.1

Het beroep is gegrond, omdat eiseres niet is aan te merken als overtreder. De rechtbank vernietigt daarom het besluit van 23 juli 2021 en het bestreden besluit.

7.2

Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht met de hoogte van € 184,- aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft daarnaast verzocht om een vergoeding voor de proceskosten.

7.3

Artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt dat een vergoeding van de kosten uitsluitend betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Volgens de Nota van toelichting is sprake van ‘beroepsmatig verleende bijstand’ als het verlenen van rechtsbijstand tot de beroepsmatige taak van de gemachtigde behoort. Voor het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand is van belang dat deze werkzaamheid een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van een inkomen gerichte taakuitoefening. Dat betekent dat de rechtsbijstand meer dan incidenteel moet zijn verricht.1 De aard en omvang van de werkzaamheden is daarbij doorslaggevend.

7.4

Eiseres heeft zich pas op de zitting laten bijstaan door een gemachtigde. Hij heeft gesteld het beroepsschrift te hebben geschreven, maar het beroepsschrift is op naam van eiseres gesteld en ondertekend door eiseres. De gemachtigde van eiseres verleent enkel op incidentele basis rechtsbijstand. De rechtbank is daarmee van oordeel dat niet kan worden gesproken van beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het besluit van 15 februari 2022;

- herroept het besluit van 23 juli 2021;

- bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,- aan eiseres moet vergoeden;

- wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 18 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

1 ABRvS 18 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3161, ABRvS 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2454, en ABRvS 14 augustus 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE6469.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.