vonnis
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
zaaknummer / rolnummer: C/02/402508 / HA ZA 22-559
Vonnis van 23 augustus 2023
[eiser]
,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. L.J. van Langevelde te Bergen op Zoom,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. E. van der Niet-Sünbül,
procesadvocaat mr. M.C. Franken-Schoemaker te Houten.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
2 De feiten
2.1.
[eiser] houdt duiven. De duiven verblijven in hokken achter zijn woning aan het [adres] te [plaats] . Sinds 2012 heeft [eiser] diverse successen in de duivensport behaald.
2.2.
[eiser] is ook eigenaar van een restaurant in [plaats] . In het uittreksel van de Kamer van koophandel van de eenmanszaak van [eiser] staat: ‘Handelnamen: [handelnaam 1] ” [handelnaam 2] (...) Activiteiten (...) Fokken en houden van overige dieren (...) Inkoop en verkoop van postduiven. (...) ’
2.3.
In het uittreksel van de kamer van koophandel van [gedaagde] staat dat [bedrijf] B.V. enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde] is. De activiteiten van [gedaagde] worden als volgt omschreven: ‘Het exploiteren van een volmachtbedrijf op het gebied van assurantiën en het bemiddelen bij de totstandkoming van assurantiepolissen.’.
2.4.
In het uittreksel van de kamer van koophandel van [bedrijf] B.V. staat dat [gedaagde] (hierna: [gedaagde] ) enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf] B.V. is. De activiteiten van [bedrijf] B.V. worden als volgt omschreven: ‘(...) Assurantietussenpersonen (...) Makelaar in assurantiën. Gevolmachtigd-agent assurantiebedrijf. (...)’
2.5.
In 2011 heeft [eiser] [gedaagde] benaderd voor zijn zakelijke en privé verzekeringen.
2.6.
[eiser] heeft onder meer een [pakket] afgesloten onder pakket [polisnummer] en [relatienummer] bij de verzekeraars ASR Schadeverzekering N.V. en Vivat Schadeverzekeringen N.V. (thans Nationale Nederlanden Schadeverzekering Mij N.V.) Jaarlijks werden de verzekeringen verlengd. Er was ook jaarlijks contact over de lopende verzekeringen.
2.7.
Op het polisblad van 2016 staat: ‘Inboedel Wijzigingsdatum 1 augustus 2015 (...) Meeverzekerd is duivensportartikelen excl levende have (...)’
Op het polisblad van 2019 staat: ‘(...) Inboedel ingangsdatum 1 mei 2011 (...) Verzekerd bedrag € 71.800,00 (...) Opmerking(en) Meeverzekerd zijn duivensportartikelen excl. levende have (...)’.
2.8.
In de nacht van 19 op 20 oktober 2019 zijn 112 postduiven van [eiser] gestolen.
In het proces-verbaal van aangifte staat: ‘(...) Ik doe aangifte van een groot aantal van mijn postduiven. Deze duiven zaten ik hokken achter mijn woning (...). In totaal zijn er 112 duiven weggenomen. Ik heb op dit moment een groot deel van mijn duiven te koop aangeboden via een duivenveiling. De geschatte waarde van alle weggenomen duiven ligt rond de 150.000,= Euro. (...) De duiven zijn niet verzekerd tegen diefstal. (...)’.
2.9.
In het schade-aangifteformulier dat op 21 oktober 2019 door [gedaagde] en [eiser] is ondertekend staat handgeschreven: ‘postduiven gestolen waarde € 20.000,00 maximale vergoeding € 2.500,00’
2.10.
[eiser] heeft de diefstal gemeld op de inboedelverzekering. Verzekeringsmaatschappij Reaal heeft de aanspraak afgewezen. Uit coulance heeft zij een bedrag van € 2.500,00 aan [eiser] betaald.
2.11.
Op 18 november 2019 heeft [gedaagde] op verzoek van [eiser] een offerte aangevraagd voor een vogelverzekering. [eiser] heeft deze verzekering niet afgesloten.
2.12.
In zijn brief van 27 oktober 2020 heeft [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade. De aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde] heeft de aansprakelijkheid van de hand gewezen.
3 Het geschil
3.1.
[eiser] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 80.250,00, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 11 november 2020, alsmede een bedrag van € 1.908,78 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proces- en nakosten vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
3.2.
[eiser] voert daartoe aan dat [gedaagde] de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden als gevolg waarvan [eiser] schade heeft geleden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
Wie is contractspartij
4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] luidt dat [eiser] de verkeerde partij heeft gedagvaard. Hij had namelijk [bedrijf] in rechte moeten betrekken omdat die vennootschap heeft geadviseerd en bemiddeld bij de totstandkoming van het verzekeringspakket. [gedaagde] is een volmacht kantoor op het gebied van assurantiën. Zij treedt op als gevolmachtigde agent voor particuliere en zakelijke schadeverzekeringen voor verschillende verzekeraars. [gedaagde] heeft de bevoegdheid gekregen om namens die verzekeraars rechtstreeks op te treden. [gedaagde] en [bedrijf] hebben ieder een apart nummer in het handelsregister, een aparte vergunning van de Autoriteit Financiële Markt (AFM) en een eigen website.
Het is juist [bedrijf] die adviseert en bemiddelt op het gebied van particuliere en zakelijke verzekeringen en andere financiële diensten, aldus [gedaagde] .
4.2.
[eiser] betwist dat hij de verkeerde vennootschap heeft gedagvaard. [gedaagde] heeft zich richting [eiser] enkel gepresenteerd vanuit [gedaagde] . Dit volgt ook uit het polisblad dat door [eiser] is overgelegd. [eiser] hoefde er daarom niet op bedacht te zijn dat de advieswerkzaamheden vanuit een andere vennootschap werden verricht. [gedaagde] heeft ook na de aansprakelijkstelling door [eiser] en de daarop volgende correspondentie steeds inhoudelijk gereageerd. Beide vennootschappen hebben in het handelsregister bovendien dezelfde activiteit code en volgens het handelsregister adviseert [gedaagde] wel degelijk. [eiser] kon dus niet weten vanuit welke vennootschap welke werkzaamheden werden verricht. [eiser] had ook geen aanleiding om de verschillende websites van [bedrijf] en [gedaagde] te bekijken, aldus [eiser] .
4.3.
Bij de beoordeling van de vraag wie partij is bij een overeenkomst dient te worden gekeken naar wat partijen tegen elkaar hebben verklaard en wat zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Daarbij moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Aldus is niet zonder meer doorslaggevend of een partij daadwerkelijk contractspartij heeft willen zijn, maar slechts wat kenbaar was voor de verschillende betrokken partijen.1
Het is aan [eiser] – als de partij die zich op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde overeenkomst met [gedaagde] beroept – om gemotiveerd te stellen en bij gemotiveerde tegenspraak te bewijzen dat de overeenkomst met [gedaagde] is gesloten. Tegen deze achtergrond wordt als volgt overwogen.
4.4.
Vast staat dat de polisbladen steeds zijn afgegeven door [gedaagde] maar dat de facturen voor de premie van de verzekeringen steeds werden verzonden door [bedrijf] . Ook staat vast dat [gedaagde] en [bedrijf] twee verschillende entiteiten zijn met ieder een eigen inschrijving in het handelsregister, maar ook dat beide ondernemingen dezelfde SBI-code hebben, namelijk ‘ [SBI-code] - Assurantietussenpersonen’. Verder zijn beide vennootschappen gevestigd op hetzelfde adres en is [gedaagde] (indirect) bestuurder van beide vennootschappen. Aan [gedaagde] kan worden toegegeven dat beide vennootschappen een eigen website hebben maar daar staat tegenover dat [eiser] tijdens de mondelinge behandeling onweersproken heeft verklaard dat hij in 2011 met [gedaagde] contact heeft opgenomen en daarop bij hem op kantoor is geweest om de (zakelijke en particuliere) verzekeringen door te nemen. [eiser] heeft dus niet op de websites gekeken en tevens heeft [eiser] verklaard dat een bord in de tuin met daarop ‘ [bedrijf] ’ hem toen niet is opgevallen.
4.5.
Bij deze stand van zaken en nu [eiser] onweersproken heeft gesteld dat [gedaagde] het gezicht is van [gedaagde] en [bedrijf] , is het aan [gedaagde] , als (indirect) bestuurder, om duidelijk te maken aan [eiser] met wie hij contracteerde. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] dat heeft gedaan. Gelet daarop heeft [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd betwist dat zij heeft geadviseerd en bemiddeld bij de totstandkoming van het verzekeringspakket. Dit betekent dat het verweer van [gedaagde] niet slaagt en dat zij als contractspartij van [eiser] valt aan te merken.
4.6.
Partijen zijn het er over eens dat de duiven van [eiser] niet meeverzekerd waren onder de inboedelverzekering en dat [eiser] hierdoor schade heeft geleden. Partijen twisten allereerst over de vraag of [gedaagde] hieromtrent een verwijt kan worden gemaakt.
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat een assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever de zorg dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Het is zijn taak te waken voor de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Tot deze taak behoort in beginsel ook dat – kort gezegd – de assurantietussenpersoon de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die de hem bekende feiten, naar hij als redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon behoort te begrijpen, voor de dekking van de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen kunnen hebben. Daarbij gaat het om feiten die aan de assurantietussenpersoon bekend zijn of die hem redelijkerwijs bekend behoorden te zijn. Bij dit laatste geldt dat indien de tussenpersoon niet over voldoende gegevens beschikt of niet ervan mag uitgaan dat de gegevens waarover hij beschikt volledig en juist zijn, hij daarnaar bij zijn cliënt dient te informeren.2 De precieze reikwijdte van de zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, met name van de aard en inhoud van de opdracht en de belangen van de opdrachtgever, voor zover die kenbaar zijn voor de assurantietussenpersoon.3 De zorgplicht strekt zich onder andere uit tot het risico van onderverzekering. De tussenpersoon dient actief te handelen en als deskundige op het gebied van verzekeringen te waken tegen het risico van onderverzekering, door behulpzaam te zijn bij het toetsen of sprake is van onderverzekering en tegen het risico van onderverzekering te waarschuwen.
4.8.
Nu [eiser] een vordering instelt tegen [gedaagde] tot vergoeding van schade en daaraan ten grondslag legt dat de schade het gevolg is van een schending van de zorgplicht door [gedaagde] , rusten stelplicht en bewijslast van de zorgplichtschending op [eiser] .
Schending zorgplicht bij de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst
4.9.
[eiser] stelt dat [gedaagde] bij de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst de zorgplicht heeft geschonden. [gedaagde] was ermee bekend dat het voor [eiser] belangrijk was dat de duiven werden meeverzekerd onder de inboedelverzekering. Dit is meegedeeld bij het afsluiten van de inboedelverzekering en dit blijkt ook uit het feit dat duivensportartikelen zijn meeverzekerd. Over de uitsluiting van de levende have is nooit gesproken. [gedaagde] had moeten begrijpen of zich ervan moeten vergewissen dat de dekking van de inboedelverzekering inderdaad conform de wens van [eiser] was. Door dat na te laten heeft [gedaagde] de zorgplicht geschonden. Dit klemt temeer omdat het wel mogelijk was om levende have mee te verzekeren. De resterende duiven zijn onder de huidige inboedelverzekering van [eiser] immers ook meeverzekerd.
4.10.
[gedaagde] betwist dat zij bij de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst de zorgplicht heeft geschonden. [eiser] is er expliciet op gewezen dat onder de inboedelverzekering wel de mogelijkheid bestond om duivensportartikelen te verzekeren maar het niet mogelijk was om de duiven te verzekeren. Daarom is dit expliciet op het polisblad vermeld. [gedaagde] heeft in
2011 een actieve houding aangenomen door de behoeften [eiser] in kaart te brengen en door te informeren waarvoor dekking werd verlangd. [gedaagde] heeft er ook op toegezien dat die dekking werd gerealiseerd. Er is expliciet besproken dat de inboedelverzekering geen dekking bood voor levende have. Er is een passende verzekering afgesloten want [eiser] had toen een gering aantal duiven die een beperkte waarde vertegenwoordigende.
4.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat bij de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst is gesproken over de duiven van [eiser] . [eiser] stelt dat [gedaagde] ermee bekend was dat de duiven op dat moment verzekerd moesten worden en dat hij niet bekend was met de betekenis van de term ‘levende have’. [gedaagde] voert aan dat zij [eiser] er op heeft gewezen dat zij de duiven niet kon verzekeren. Deze stelling van [gedaagde] vindt steun in de polis van de inboedelverzekering waarop wordt vermeld dat duivensportartikelen meeverzekerd zijn en dat de levende have is uitgesloten. Dat de term levende have [eiser] onbekend was doet daar niet aan af. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling namelijk ook gesteld dat de duiven op dat moment nog geen hoge waarde vertegenwoordigden en dat hij er toen niet bij stil heeft gestaan om de duiven apart te verzekeren. In het licht van die stelling valt zonder nader toelichting, die ontbreekt, niet in te zien welke aanleiding [gedaagde] dan gehad zou moeten hebben om de informatie die door [eiser] met betrekking tot de duiven aan haar verstrekt was te betwijfelen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [eiser] zijn stelling dat [gedaagde] de zorgplicht bij de totstandkoming van de overeenkomst heeft geschonden, onvoldoende heeft onderbouwd.
Schending zorgplicht tijdens de looptijd van de verzekeringsovereenkomst
4.12.
[eiser] stelt voorts dat [gedaagde] gedurende de looptijd van de inboedelverzekering periodiek had moeten controleren of de polis van [eiser] nog een toereikende dekking bood. Dit heeft [gedaagde] nagelaten en daarom heeft zij de op haar rustende zorgplicht geschonden. De waarde van de duiven is na de successen in 2012 en 2013 verveelvoudigd. De hele gemeenschap wist dat [eiser] succesvol was in de duivensport, ook [gedaagde] wist dat.
4.13.
[gedaagde] voert aan dat haar zorgplicht niet zover gaat dat zij had moeten onderzoeken of [eiser] de handel in duiven zo ver had uitgebreid dat een professionele handel met aanzienlijke waarde is ontstaan. Er was geen sprake van onderverzekering en dus was er ook geen grond om een periodieke controle- en waarschuwingsplicht aan te nemen. [gedaagde] was niet bekend met de waarde en het aantal duiven en bovendien was een ruimere dekking onder de inboedelverzekering ook niet mogelijk. [eiser] kreeg elk jaar een nieuw polisblad met dezelfde ongewijzigde opmerking inhoudende dat levende have was uitgesloten van dekking onder de polis.
4.14.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [gedaagde] [eiser] jaarlijks in zijn restaurant bezocht en dat [gedaagde] dan de polisbladen in de map van [eiser] verwisselde. Op de vraag van [gedaagde] of [eiser] nog vragen had, antwoordde [eiser] doorgaans ontkennend en aan een toelichting door [gedaagde] had [eiser] naar eigen zeggen geen behoefte. Ook heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat hij op enig moment aan [gedaagde] heeft doorgegeven dat hij een boot en een scooter had gekocht met het doel deze te verzekeren. Dit betekent dat [eiser] er van op de hoogte was dat een wijziging in vermogensbestanddelen door hem moest worden doorgegeven aan [gedaagde] . [eiser] heeft onweersproken gesteld dat de waarde van de duiven sinds 2011 gestegen is. Voorts staat tussen partijen vast dat [eiser] die waardestijging niet zelf aan [gedaagde] heeft doorgegeven. Niet valt in te zien hoe [gedaagde] in die situatie op de hoogte had moeten zijn van de waarde(stijging) van de duiven. De stelling van [eiser] dat zijn successen binnen de gemeenschap bekend waren, leidt niet tot een ander oordeel omdat [eiser] heeft erkend dat hij [gedaagde] in elk geval niet heeft geïnformeerd over de waarde(stijging) van de duiven, niet tijdens de jaarlijkse bijeenkomsten en niet op een ander moment. Hoewel [eiser] stelt dat door hem regelmatig aan [gedaagde] is gevraagd om de duiven te verzekeren, heeft hij tijdens de mondelinge behandeling ook verklaard dat de duiven juist niet specifiek ter sprake zijn gekomen en dat hij er niet bij stil heeft gestaan om de duiven apart te verzekeren. Bij deze stand van zaken kan niet geconcludeerd worden dat [gedaagde] haar zorgplicht tijdens de looptijd van de verzekeringsovereenkomst heeft geschonden. [eiser] heeft die stelling onvoldoende onderbouwd.
4.15.
[eiser] stelt nog dat hij consument is en dat daarom op [gedaagde] een zwaardere zorgplicht geldt maar daarin kan hij niet worden gevolgd. [eiser] heeft immers als consument en ondernemer verzekeringen via [gedaagde] afgesloten en [gedaagde] kwam jaarlijks langs om alle verzekeringen met [eiser] te bespreken. Gelet daarop kan [eiser] niet worden gezien als een doorsnee consument voor wie [gedaagde] een bijzondere zorgplicht heeft.
4.16.
Nu niet is komen vast te staan dat [gedaagde] haar zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden, is de vordering van [eiser] niet toewijsbaar. Hetgeen partijen hebben aangevoerd omtrent het causale verband en de schade behoeft daarom geen bespreking meer.
4.17.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat € 2.366,00 ( 2 punt x tarief IV)
- nakosten € 173,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
4.18.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5 De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 5.376,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [eiser] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
[eiser] is wettelijke rente verschuldigd als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Stoof en in het openbaar uitgesproken op
23 augustus 2023