uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 september 2023 in de zaak tussen
1. [naam verzoeker 1] V.O.F.uit [woonplaats 1] ,
2. [naam verzoeker 2] en [naam verzoeker 3] , uit [woonplaats 1] ,
3. [naam verzoeker 4] , uit [woonplaats 2] ,
tezamen, verzoekers,
(gemachtigde: mr. M. Buitenhuis en mr. A. Azerkan),
en
Beoordeling door de voorzieningenrechter
1. Wat zijn de feiten?
In 2015 is het Masterplan Renesse vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Schouwen-Duiveland. Het plan ziet op de herinrichting van de openbare ruimte van Renesse . Uit het plan blijkt dat binnen het centrum van Renesse niet langer in standplaatsen wordt voorzien, omdat die niet passen bij het kwaliteitsniveau dat de gemeente voor de kern wil bereiken.
Verzoekers exploiteren jaarlijks van 1 april tot en met 31 oktober foodtruck ‘ [naam foodtruck] ’ (friet, snacks en toebehoren) op het [straatnaam 1] ( [straatnaam 2] 167) te Renesse . Het college heeft op 19 april 2011 een standplaatsvergunning voor verleend voor onbepaalde tijd. Op 19 september 2017 heeft het college het standplaatsenbeleid waarop die vergunning was gebaseerd ingetrokken en heeft het college de Beleidsregels standplaatsvergunningen Schouwen Duiveland 2017 (hierna: Beleidsregels) vastgesteld. Op basis van dat nieuwe beleid is de standplaatsvergunning van verzoekers bij besluit van 5 december 2017 verleend en per 1 januari 2018 omgezet naar een standplaatsvergunning met een looptijd van vijf jaar.
Op 3 januari 2022 hebben verzoekers het college verzocht om verlenging van de standplaatsvergunning per 1 januari 2023 en tot 1 januari 2028.
Bij brief van 22 juli 2022 heeft het college verzoekers medegedeeld voornemens te zijn om de standplaatsvergunning niet te verlengen na 31 december 2022. Bij brief van 11 augustus 2022 hebben verzoekers daarop gereageerd.
Bij besluit (primair besluit) van 10 oktober 2022 heeft het college geweigerd om de standplaatsvergunning te verlengen na 31 december 2022.
Bij besluit van 25 januari 2023 is aan verzoekers een standplaatsvergunning verleend voor de locatie Tuin van [naam locatie] en voor de jaren 2023 tot en met 2027.
Bij bestreden besluit heeft het college het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard en heeft het college de motivering aangevuld.
Verzoekers hebben op 12 juni 2023 beroep ingesteld en hebben de voorzieningenrechter bij brief van 18 juli 2023 verzocht om een voorlopige voorziening.
2. Wat is het wettelijk kader?
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3. Welke gronden hebben verzoekers aangevoerd?
3.1
Verzoekers hebben – kort samengevat – aangevoerd dat het college ten onrechte heeft geweigerd om de standplaatsvergunning te verlengen. Volgens verzoekers ontbreekt een weigeringsgrond en is de motivering in strijd met de Dienstenrichtlijn. Daarnaast is het bestreden besluit in strijd met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel en worden verzoekers onevenredig zwaar benadeeld door het bestreden besluit.
3.2
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om de voorlopige voorziening te treffen dat verzoekers de standplaats op het [straatnaam 1] mogen innemen tot zes weken nadat door de rechtbank uitspraak in beroep is gedaan.
4. Hebben verzoekers een spoedeisend belang?
4.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin – in dit geval – de uitspraak in beroep niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen.
4.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers aannemelijk gemaakt dat de uitspraak in beroep niet door hen kan worden afgewacht. In het bestemmingsplan Renesse is aan de locatie van de standplaats op het [straatnaam 1] de bestemming ‘Verkeer-Verblijfsgebied’ en de functieaanduiding ‘specifieke vorm van horecastandplaats’ toegekend. Uit de planregels blijkt dat standplaatsen binnen die bestemming zijn toegestaan, maar volgt ook dat een standplaats op minder dan 10 meter tot percelen bestemd voor wonen niet meer worden toegestaan als de gronden gedurende een jaar niet als standplaats worden gebruikt.1 In de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Schouwen-Duiveland (APV) staat dat het college een standplaatsvergunning kan weigeren wegens strijd met het bestemmingsplan.2 Verzoekers hebben de standplaats op minder dan 10 meter afstand van woonpercelen voor het laatst op 21 oktober 2022 gebruikt. Na 22 oktober 2023 zou het daarom planologisch niet meer zijn toegestaan om op het [straatnaam 1] een standplaats te hebben en dat zou op grond van de APV ook gevolgen kunnen hebben voor de mogelijkheid tot het verkrijgen van een standplaatsvergunning in het eventuele geval van een vernietiging van het bestreden besluit in beroep. Gelet daarop is het zal 22 oktober 2023 zowel planologisch een extra belemmering intreden als een (extra) afwijsgrond in de APV van toepassing kunnen worden, wat het in geval van vernietiging van het bestreden besluit, bemoeilijkt of zelfs onmogelijk maakt om de gevolgen van het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank zal niet voor die datum uitspraak doen in beroep. Verzoekers hebben daarom een spoedeisend belang bij hun verzoek.
5. Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
5.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft. De voorzieningenrechter heeft beoordeeld of het beroep een redelijke kans van slagen heeft. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn er te veel onzekerheden om op voorhand aan te nemen dat het bestreden besluit in beroep (volledig) stand zal houden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding tot kortsluiting als bedoeld in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de voorzieningenrechter deze spoedprocedure niet geschikt acht om een uitgebreid debat te voeren en een oordeel te geven over de omvangrijke en deels Europeesrechtelijke beroepsgronden. Na een weging van de betrokken belangen heeft de voorzieningenrechter aanleiding gezien om een voorlopige voorziening te treffen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet.
5.2
Het is op grond van artikel 5:18, eerste lid, van de APV verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.
5.3
Het college heeft geweigerd om de standplaatsvergunning te verlengen in het belang van de bescherming van het milieu en omdat de standplaats volgens het college niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Het college is op grond van artikel 1:8, eerste lid, onder d, van de APV en artikel 5:18, derde lid, onder a, van de APV bevoegd om een standplaatsvergunning om die redenen te weigeren, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college in het bestreden besluit – om de hierna genoemde redenen – onvoldoende gemotiveerd dat de verlenging van de standplaatsvergunning redelijkerwijs op die gronden kon worden geweigerd.
In het belang van het milieu
5.4
Het college heeft de verlenging van de standplaatsvergunning geweigerd in het belang van de bescherming van het milieu, omdat de bewoners van [straatnaam 3] 165 te Renesse jarenlang hebben gemeld geurhinder te hebben ervaren als gevolg van de foodtruck op minder dan 10 meter van hun woning. Die geurhinder is ook vastgesteld door milieu-inspecteurs en blijkt uit een geuronderzoek van [naam adviesbureau] van 29 november 2016 (hierna: geuronderzoek). De foodtruck is verder gelegen binnen de milieu-zonerichtlijn van 10 meter afstand die staat opgenomen in de VNG-handreiking ‘Bedrijven en Milieuzonering 2009’.
5.5
Verzoekers hebben aangevoerd dat het college de verlenging niet heeft kunnen weigeren in het belang van de bescherming van het milieu, omdat het college de gestelde geurhinder niet objectief – door middel van onderzoek – heeft vastgesteld. Verzoekers voldoen aan de geurnormen en dat wordt bevestigd in het geuronderzoek. Zij hebben in het verleden vrijwillig maatregelen getroffen ter voorkoming van geurhinder en zijn bereid om extra maatregelen te treffen. Volgens verzoekers kan ook niet worden uitgesloten dat de geur afkomstig is van buurexploitanten die dezelfde producten verkopen.
5.6
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college niet voldoende gemotiveerd dat verlenging van de standplaatsvergunning redelijkerwijs geweigerd moest worden in het belang van de bescherming van het milieu. Het college heeft uitsluitend gesteld, maar heeft niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd, dat onevenredige geurhinder wordt ervaren als gevolg van het gebruiken van de standplaats. Het college heeft bijvoorbeeld geen schriftelijke meldingen of controlerapporten van toezicht-houders overgelegd. Uit het overgelegde geuronderzoek kan de voorzieningenrechter uitsluitend afleiden dat de geurnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer door verzoekers in acht worden genomen. In dat onderzoek leest de voorzieningenrechter niet dat de omwonenden desondanks onevenredige geurhinder ervaren. Daar heeft de voorzieningenrechter ook bij in aanmerking genomen dat de planwetgever de standplaats op een afstand van minder dan 10 meter van een woning ruimtelijk aanvaardbaar heeft geacht. Uit het niet in acht nemen van de richtafstand van 10 meter die in de door het college genoemde VNG-handreiking staat opgenomen voor ‘Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.‘ kan daarom niet zonde rmeer worden afgeleid dat onevenredige geurhinder wordt ervaren.
Redelijke eisen van welstand
5.7
Het college heeft de verlenging van de standplaatsvergunning geweigerd, omdat de standplaats – in relatie tot de omgeving en het ruimtelijk kwaliteitsniveau – niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. In de kern van Renesse wordt een bepaald ruimtelijk kwaliteitsniveau nagestreefd en standplaatsen worden hierin volgens het college niet passend geacht. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst het college naar een overgelegd beeldkwaliteitsplan en een advies van een stedenbouwkundige die werkzaam is bij de gemeente van 24 januari 2023. In het bestreden besluit heeft het college de eindconclusie van de stedenbouwkundige genuanceerd en heeft het college aangegeven dat het niet gaat om de verkoopwagen op zich, maar dat de standplaats afbreuk doet aan het uiterlijk aanzien van het [straatnaam 1] en het gewenste kwaliteitsniveau omdat het geen rustige inrichting geeft van gevel tot gevel.
5.8
Verzoekers hebben aangevoerd dat het college de verlenging niet heeft kunnen weigeren vanwege strijd met de redelijke eisen van welstand, omdat de wens om een open aanblik op het plein te houden geen weigeringsgrond is die staat opgenomen in de welstandsnota of het beeldkwaliteitsplan. Daarnaast is het advies waar het college naar verwijst onzorgvuldig, omdat het in de bezwaarfase pas is opgesteld en niet duidelijk is van wie het afkomstig is.
5.9
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college niet voldoende gemotiveerd dat verlenging van de standplaatsvergunning redelijkerwijs geweigerd moest worden vanwege strijd met de redelijke eisen van welstand. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS3 blijkt dat het college een advies zoals die van de stedenbouwkundige aan het besluit ten grondslag mag leggen, tenzij het advies zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet zonder nadere toelichting mag doen. Op basis van de overgelegde stukken kan de voorzieningenrechter niet beoordelen wie het advies heeft opgesteld en of die persoon beschikt over voldoende deskundigheid op het gebied van welstand. Daarnaast blijkt zowel uit het advies als het bestreden besluit niet aan welke redelijke eisen van welstand is getoetst. In die stukken wordt niet gerefereerd aan de welstandsnota en die redelijke eisen blijken naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook onvoldoende uit het beeldkwaliteitsplan waar het college naar heeft verwezen. De voorzieningenrechter heeft daar ook bij in aanmerking genomen dat de motivering ten aanzien van deze weigeringsgrond onvoldoende consistent is. In het bestreden besluit wordt geschreven dat niet de verkoopwagen in strijd met de redelijke eisen van welstand wordt geacht, maar dat de standplaats afbreuk doet aan het uiterlijk aanzien van het [straatnaam 1] en het gewenste kwaliteitsniveau, omdat het geen rustige inrichting geeft van gevel tot gevel. Ter zitting is door verweerder toegelicht dat de specifieke kraam, terrasafscheidingen en andere toebehoren van verzoekers in strijd met de eisen van welstand worden geacht.
5.10
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college in ieder geval ten aanzien van twee van de drie weigeringsgronden onvoldoende heeft gemotiveerd dat deze redelijkerwijs aanleiding konden geven tot het weigeren van de verlening van de standplaatsvergunning. Ten aanzien van de de ook in het bestreden besluit genoemde (weigerings-)grond dat de standplaatslocatie [straatnaam 1] niet meer in het beleid is opgenomen (en de overige beroepsgronden) zijn dermate principiële rechtsvragen in geschil, dat een nader debat en een nadere beoordeling in beroep nodig is om die te kunnen beoordelen. Gelet daarop bestaan naar het oordeel van de voorzieningenrechter teveel onzekerheden om op voorhand aan te nemen dat het bestreden besluit volledig in stand zal blijven.
5.11
De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoekers afgewogen tegen het algemeen belang en de belangen van omwonenden. Gelet op voornoemde onzekerheden en de onder 4.2 genoemde uitsterfregeling in het bestemmingsplan ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Met inachtneming van de overige belangen zal de voorzieningenrechter niet de verzochte voorziening treffen, maar zal de voorzieningenrechter als voorlopige voorziening treffen dat verzoekers vanaf de dag na verzending van deze uitspraak tot uiterlijk 31 oktober 2023 met hun foodtruck standplaats mogen nemen op het [straatnaam 1] . Op die manier worden onomkeerbare gevolgen van het bestreden besluit voorkomen en kunnen de overige beroepsgronden in de bodemprocedure worden beoordeeld. De voorzieningenrechter geeft verzoekers wel mee dat zij gedurende die tijd alle mogelijke maatregelen dienen te treffen om eventuele geurhinder in de omgeving van de standplaats zoveel mogelijk te beperken.
De voorzieningenrechter volgt het standpunt van verweerder niet dat de bevoegdheid van de gemeenteraad om een uitsterfregeling in het bestemmingsplan op te nemen door middel van een dergelijke voorziening wordt doorkruist, omdat die uitsterfregeling alsnog werking kan hebben als het bestreden besluit in stand blijft. De voorzieningenrechter acht het – mede gelet op het beginsel van fair play – van belang dat verzoekers voorafgaand aan de realisatie van die uitsterfregeling een oordeel kunnen krijgen over de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
5.13
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient het college aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht te vergoeden. De voorzieningenrechter veroordeelt het college daarnaast in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de voorzieningenrechter deze proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).