De kantonrechter constateert dat [gedaagde] vanaf november 2022 wederom tekort schiet in de nakoming van haar betalingsverplichting uit de huurovereenkomst. [gedaagde] heeft de huur over de maanden november 2022, december 2022, januari 2023 en februari 2023 niet tijdig voldaan, zodat over deze vier maanden per 1 februari 2023 een achterstand is ontstaan van € 2.149,58 (2 x € 532,30 en 2 x € 542,49). Pas op 3 februari 2023 heeft [gedaagde] , na diverse aanmaningen en na ontvangst van de dagvaarding, een betaling van
€ 2.200,00 verricht, waarmee de achterstand is ingelopen. De huur over de maanden maart 2023 en april 2023 wordt wederom niet tijdig en niet volledig betaald. Vanwege deelbetalingen door [gedaagde] op 27 februari 2023 (€ 206,40), 3 maart 2023 (€ 500,00) en 30 maart 2023 (€ 503,39) heeft [gedaagde] de achterstand inmiddels ingelopen, waardoor sprake is van een voorstand van € 175,23. Daarbij gaat de kantonrechter uit van een huurprijs van € 542,49 per maand, nu [eiser] dat -na gerezen onduidelijkheid in het kader van de bij akte gewijzigde gebruiksvergoeding naar € 542,49- ter zitting heeft aangegeven. Gelet op de inmiddels ingelopen huurachterstand resteert er geen bedrag meer aan hoofdsom om toe te wijzen. Het door [eiser] gevorderde bedrag van € 573,09 ter zake de servicekosten 2021 komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu daarover reeds is beslist door de kantonrechter in het eerder genoemde vonnis van 12 oktober 2022. Ter zitting is door partijen nog debat gevoerd over verhoging per 1 april 2023 van het voorschot verwarmingskosten van € 47,00 naar € 120,54, doch nu die verhoging door [gedaagde] is betwist en door [eiser] niet nader is onderbouwd, wordt met die verhoging thans geen rekening gehouden. Te minder, nu -zoals hiervoor reeds overwogen- ook [eiser] voor toekomstige huurtermijnen dan wel gebruiksvergoedingen uitgaat van een maandbedrag van € 542,49, waarin rekening is gehouden met het (lagere) voorschot van
€ 47,00.