Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBZWB:2023:6588

Rechtbank Zeeland-West-Brabant
15-09-2023
29-09-2023
AWB- 22_3831
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2025:1679, Bekrachtiging/bevestiging
Omgevingsrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

WET

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 22/3831


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2023 in de zaak tussen


[eisers] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. M.C. van Meppelen Scheppink),

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan hen opgelegde last onder dwangsom wegens het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van meer dan één bijgebouw, aanbouw of uitbouw als recreatief nachtverblijf. Volgens het college verhuren eisers twee recreatieve verblijfseenheden op hun woonperceel aan het [adres] te [plaats] , terwijl ze er maar één mogen verhuren.

1.1.

Eisers hebben op 4 augustus 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun bezwaarschrift. Met het bestreden besluit van 18 augustus 2022 heeft het college alsnog op het bezwaar van eisers beslist door het bezwaar van eisers ongegrond te verklaren en de last onder dwangsom in stand te laten. Eisers hebben aangegeven het inhoudelijk niet met dit besluit eens te zijn, waardoor het beroep zich ook richt tegen deze inhoudelijke beslissing op bezwaar.

1.2.

De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden een last onder dwangsom heeft opgelegd wegens het gebruiken van het woonperceel van eisers in strijd met het bestemmingsplan. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eisers.

3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond voor zover het zich richt tegen het niet tijdig beslissen en ongegrond voor zover het zich richt tegen de opgelegde last onder dwangsom. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

3.1.

Partijen zijn het er over eens dat eisers wonen in de woning aan het [adres] te [plaats] en dat zij vergunning hebben voor de recreatiewoning in de achtertuin, [naam huisje] . Het geschil spitst zich toe op de vraag of zij met het realiseren van een aanbouw met daarin een ruimte die aan recreanten wordt verhuurd, [naam studio] , de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan overtreden.

Wettelijk kader

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling niet tijdig beslissen

Moet het college dwangsommen betalen wegens tijdig beslissen?

5. Het college heeft ter zitting erkend dat hij te laat is met de besluitvorming en dat de maximale dwangsom is verbeurd. Partijen hebben de rechtbank verzocht het college te veroordelen in het betalen van de verbeurde dwangsommen en stemmen in met het verder achterwege laten van de behandeling van deze beroepsgrond. Het college heeft verklaard dat de maximale dwangsommen zijn verbeurd. Dat betekent dat het college € 1.442,- aan eisers moet betalen.1 De rechtbank zal het college veroordelen in het betalen van deze dwangsommen.

Inhoudelijke beoordeling opgelegde last onder dwangsom

Is er sprake van gebruik in strijd met het bestemmingsplan?

6. Eisers stellen dat er geen sprake is van een overtreding. De kamer [naam studio] is onderdeel van het hoofdgebouw. Ze exploiteren dit als kleinschalige beroepsmatige activiteit als bedoeld in artikel 8.3.1 van het bestemmingsplan. [naam huisje] valt als ‘Domburgse zomerwoning’ onder artikel 8.3.2 van het bestemmingsplan. Deze twee activiteiten mogen volgens de jurisprudentie naast elkaar plaatsvinden.2 [naam studio] wordt niet alleen verhuurd, maar ook privé gebruikt door familie en vrienden.

Daarnaast stellen eisers dat er geen strijd is met artikel 8.3.2 van het bestemmingsplan, omdat dat gaat over het bieden van recreatief nachtverblijf in een bijgebouw, aan- of uitbouw. [naam studio] is gelegen in het hoofdgebouw en valt dus niet onder deze bepaling.

6.1

Deze beroepsgrond slaagt niet. Op de gronden waarop de woning is gelegen is het bestemmingsplan ‘De Tienden II’ van toepassing. De gronden hebben hierin de bestemming ‘Wonen’. Dit bestemmingsplan staat onder voorwaarden zowel de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zoals het gebruik van een aan- of uitbouw of een bijgebouw voor recreatief nachtverblijf toe.

[naam huisje] en [naam studio] worden beide gebruikt voor recreatief nachtverblijf. De jurisprudentie waar eisers naar verwijzen bevestigt dat recreatief nachtverblijf een vorm van een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit kan zijn. In die jurisprudentie ging het om de verhuur van kamers op de bovenverdieping, waarbij verschillende ruimtes door zowel bewoners als huurders worden gebruikt.

6.2

De rechtbank is van oordeel dat het college terecht heeft geoordeeld dat hier sprake is van recreatief nachtverblijf. Volgens artikel 8.3.2 onder c van het bestemmingsplan is per bouwperceel ten hoogste één aan- of uitbouw of bijgebouw voor recreatief nachtverblijf toegestaan. Niet in geschil is dat [naam huisje] een bijgebouw voor recreatief nachtverblijf is. Het is dus van belang of [naam studio] zich al dan niet in een aan- of uitbouw bevindt. Een aan- of uitbouw is in het bestemmingsplan gedefinieerd als een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw. Eisers stellen dat het bouwdeel waarin [naam studio] zich bevindt niet in bouwkundig opzicht is te onderscheiden van het hoofdgebouw en daar dus onderdeel van uitmaakt. Het is dus geen aan- of uitbouw. De rechtbank is van oordeel dat dit bouwdeel wel degelijk in bouwkundig opzicht is te onderscheiden van (de rest van) het hoofdgebouw. Het is een ondergeschikt bouwdeel dat eruit ziet als een losse toevoeging aan het hoofdgebouw en dat feitelijk ook is. Dat het daarbij aard- en nagelvast zit aan het hoofdgebouw, maakt dat niet anders. Dat geldt immers voor bijna elke aanbouw, uitbouw of overkapping tegen het hoofdgebouw aan. Een aan- of uitbouw kan weliswaar onderdeel zijn van het hoofdgebouw, maar onderscheidt zich met een uitbreiding van het hoofdgebouw doordat de uitbreiding van het hoofdgebouw zich niet meer laat onderscheiden van het hoofdgebouw. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als het gehele hoofdgebouw over de gehele diepte wordt verbreed, waarbij het bestaande dak over de gehele verbreding wordt doorgetrokken. Daar is hier geen sprake van.

6.3

Nu zich op het bouwperceel twee bijgebouwen of aan- of uitbouwen ten behoeve van recreatief nachtverblijf bevinden, is dit in strijd met het bestemmingsplan. Dat de activiteiten mogelijk ook onder artikel 8.3.1 van het bestemmingsplan te brengen zijn, heft deze strijd niet op. Uit de uitspraak van de rechtbank3 over het samengaan van artikelen 8.3.1 en 8.3.2 van het bestemmingsplan, waarnaar eisers verwijzen, blijkt niet dat beide eenheden zich in een bijgebouw of aan- of uitbouw bevonden. Door de situering van de kamers op de verdieping, is het aannemelijk dat in dat geval in maar één bijgebouw of aan- of uitbouw nachtverblijf werd geboden.

Is het college bevoegd handhavend op te treden?

7. Op grond van artikel 125 van de Gemeentewet is het college bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, indien de last strekt tot handhaving van regels die het gemeentebestuur uitvoert. Op grond van artikel 2.1 van de Wabo voert het college de regels omtrent het bouwen en het bestemmingsplan uit. Op grond van artikel 5:32 en 5:4 van de Awb is het college ook bevoegd een last onder dwangsom op te leggen.

Mocht het college preventief handhaven?

8. Eisers stellen dat het college geen overtredingen heeft geconstateerd en dat het gevaar van een nieuwe overtreding niet zodanig is dat het college een preventieve dwangsom als bedoeld in artikel 5:7 van de Awb op mocht leggen.

8.1

Deze beroepsgrond slaagt niet. Eisers ontkennen niet dat ze [naam studio] bedrijfsmatig hebben verhuurd. Bovendien heeft het college geconstateerd dat [naam studio] op verschillende sites te huur staat aangeboden. Het college mocht naar aanleiding van het actief te huur aanbieden van de kamer op verschillende websites de conclusie trekken dat er een klaarblijkelijk gevaar dreigt dat eisers een overtreding zouden begaan. De rechtbank is van oordeel dat dit het opleggen van een preventieve dwangsom rechtvaardigt, voor zover geen sprake is van andere omstandigheden om van handhaving af te zien.

Dat [naam studio] ook voor eigen gebruik kan worden gebruikt, doet niet af aan het klaarblijkelijk gevaar van overtreding. Uit de verhuuradvertenties blijkt immers ondubbelzinnig de intentie om [naam studio] recreatief te verhuren, hetgeen een overtreding oplevert.

Is handhaving onevenredig?

9. Eisers stellen dat handhaving onevenredig is. Blijkens het vooroverleg is de kamer zelf als onderdeel van de woning legaal. De verhuur heeft nog nooit overlast opgeleverd. Er moeten bouwkundige aanpassingen worden gedaan, terwijl ze de kamer ook privé kunnen gebruiken. Een last op het enkel voorkomen van verhuur, zonder bouwkundige aanpassingen is voldoende, zodat de nu opgelegde last onevenredig is. Eisers wijzen op een vergelijkbare situatie aan de Langendam. Daarnaast is er zicht op legalisering: het college heeft inmiddels aangegeven de kamerverhuur op te willen nemen in het nieuwe bestemmingsplan.

9.1

Deze beroepsgrond slaagt niet. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisering bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.

9.2

Eisers hebben weliswaar een brief van het college overgelegd, waarin is aangegeven dat het college de kamerverhuur in hun woning wil legaliseren. Het gaat daarbij om dezelfde ruimte als waarin zich [naam studio] bevindt. Partijen hebben ter zitting aangegeven dat op de melding van die ruimte niet is aangegeven dat die alleen bereikbaar is via een ruimte met technische installaties en dat er een keukenblokje en eigen badkamer aanwezig is. Het college heeft getoetst op basis van de door eiseres overgelegde gegevens. Eisers mochten er, gelet op de reeds opgelegde dwangsom waarin deze punten expliciet zijn benoemd, niet vanuit gaan dat door het indienen van een melding zonder deze voorzieningen, de ruimte als studio met deze voorzieningen gelegaliseerd zou worden. Deze brief geeft daarom geen zicht op legalisering voor de studio inclusief deze voorzieningen.

9.3

Eisers wisten, naar aanleiding van het vooroverleg voor de aanbouw, dat deze aanbouw niet gebruikt mocht worden voor recreatief nachtverblijf. Desondanks hebben ze de aanbouw toch voor dat doel verhuurd. Het feit dat ze in de veronderstelling waren dat het alleen op de tekening van het vooroverleg aangepast moest worden en ze dan toch mochten verhuren komt voor hun eigen rekening. Uit het dossier blijkt niet van een dergelijke toezegging. Dat ze de aangebrachte voorzieningen moeten slopen of onklaar maken komt daarmee ook voor rekening en risico van eisers. Het feit dat er geen overlast is geconstateerd, hoeft geen reden te zijn om van handhavend optreden af te zien. Het college geeft aan dat deze regeling ook bedoeld is om de recreatieve druk te reguleren.

Daarnaast merkt de rechtbank op dat de last is gericht op het stoppen van de verhuur van een recreatief nachtverblijf en niet op het slopen van de gehele aanbouw. Dat de aanbouw zelf als onderdeel van de woning is toegestaan, wil niet zeggen dat het gebruik als recreatief nachtverblijf is toegestaan of dat het college daar niet tegen op mag treden. De rechtbank ziet geen gronden waarom handhavend optreden in dit geval onevenredig zou zijn.

9.4

Voor zover eisers stellen dat volstaan had kunnen worden met het opleggen van een last die enkel gericht is op het stoppen van de verhuur geldt dat deze last erg moeilijk te controleren is. Er zijn, zoals het college aangeeft, immers meer mogelijkheden om [naam studio] te verhuren, dan alleen aanbieden via verhuursites. De eis dat één van de twee ruimtes die voor verhuur als recreatief nachtverblijf is ingericht, dusdanig wordt aangepast dat dit niet meer op die manier mogelijk is, is daarom niet onredelijk of disproportioneel. Volgens de rechtspraak mag het college dit eisen.4 De ruimte blijft gewoon bruikbaar als onderdeel van de woning. Het verwijderen of onklaar maken van het keukenblokje en de badkamer maakt het normale gebruik van de woning niet onmogelijk: er is immers nog een keuken en badkamer. Dit is geen onaanvaardbare schending van het recht de eigen woning normaal te gebruiken. Bovendien kunnen eisers er ook voor kiezen de voorzieningen in [naam huisje] te verwijderen of onklaar te maken. In dat geval wordt er in de woning niets aangepast en worden zij ook niet belemmerd in hun woongenot.

Is de hoogte van de dwangsom redelijk?

10. Eisers stellen dat de hoogte van de dwangsom onredelijk hoog is en niet goed is onderbouwd. Ten onrechte zijn ook de huurprijzen van [naam huisje] meegenomen en is geen rekening gehouden met schoonmaakkosten en kortingen.

10.1

Deze beroepsgrond slaagt niet. De dwangsom is vastgesteld op € 2.000,- per week of gedeelte daarvan. Het is aan het college om de hoogte van de dwangsom vast te stellen. Hij heeft hierin een zekere beleidsruimte. Pas als de hoogte onredelijk is, is er voor de rechtbank aanleiding om de hoogte te matigen. Het college heeft onderbouwd hoe hij de hoogte van de dwangsom heeft vastgesteld. Dat daarin ook [naam huisje] is betrokken, is niet onlogisch omdat het aan eisers is om te kiezen welke recreatieve eenheid zij onklaar maken. Daarbij valt altijd te discussiëren over de exacte huurprijs. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de hoogte van de door het college opgelegde dwangsom niet onredelijk is.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep wegens niet tijdig beslissen is gegrond. De rechtbank zal het college veroordelen in het betalen van dwangsommen wegens niet tijdig beslissen aan eisers, met een totale hoogte van € 1.442,-.

11.1

Het beroep tegen het in stand houden van de last onder dwangsom is ongegrond.

11.2

Omdat het beroep gegrond wegens niet tijdig beslissen gegrond is, moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden. De rechtbank zal het college ook veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 837,- (een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het bijwonen van een zitting, met een waarde per punt van € 837,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien de gegrondverklaring van het beroep alleen ziet op het vaststellen van de hoogte van de dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen op bezwaar).

Beslissing

De rechtbank:

  • -

    verklaart het beroep ongegrond, voor zover het betrekking heeft op de beslissing op bezwaar van 18 augustus 2022;

  • -

    verklaart het beroep gegrond, voor zover het betrekking heeft op de vaststelling van de hoogte van de dwangsom;

  • -

    vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet vaststellen van de hoogte van een dwangsom;

  • -

    stelt de hoogte van de dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen op bezwaar vast op € 1.442,-;

  • -

    draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;

  • -

    veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 837,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 15 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Bestemmingsplan De Tienden II

1.4

aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

8.3

Specifieke gebruiksregels

8.3.1

Uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is uitsluitend toegestaan in een woning, met inachtneming van de volgende regels:

a. ten hoogste 40 m² mag ten behoeve van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik zijn;

b. het gebruik heeft een kleinschalig karakter en zal dit behouden;

c. het gebruik is naar aard in overeenstemming met het woonkarakter van de omgeving;

d. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten uitvoert tevens gebruiker en bewoner van de woning is;

e. het gebruik leidt niet tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f. de uitoefening van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit in verband met het desbetreffende beroep of bedrijf is niet toegestaan;

g. reclame-uitingen aan de gevel mogen niet zichtbaar zijn;

h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast.

8.3.2

Het gebruik van een aan- of uitbouw of een bijgebouw voor recreatief nachtverblijf

Het gebruik van een aan- of uitbouw of een bijgebouw voor recreatief nachtverblijf is toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

a. de oppervlakte bedraagt ten minste 22 m² en ten hoogste 40 m²;

b. op het bouwperceel dient een woning aanwezig te zijn, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

c. per bouwperceel is ten hoogste één aan- of uitbouw of bijgebouw voor recreatief nachtverblijf toegestaan;

d. de oppervlakte- en hoogtematen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedragen ten hoogste de maten zoals in lid 8.2.3 is bepaald;

e. op eigen terrein dient te worden voorzien in parkeerruimte voor minimaal één auto;

f. verblijfsrecreatie wordt slechts toegestaan bij woningen die permanent door de eigenaar worden bewoond;

g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast.

1 Artikel 4:17 van de Awb

2 Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 3 december 2019, , ECLI:NL:RBZWB:2019:5525

3 Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 3 december 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:5525

4 ABRvS, 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1952 en ABRvS, 7 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3628

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.