Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om handhaving over de dakopbouw van de buren aan de Ploegstraat 76 te Breda. Volgens haar hebben de buren de dakopbouw gedeeltelijk op haar woning geplaatst.
1.1.
Het college heeft dit verzoek met het besluit van 17 juni 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 10 november 2022 op het bezwaar van eiseres heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de afwijzing van het verzoek om handhaving in stand gelaten.
1.2.
De buren hebben schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het college, vergezeld door [naam 3] en [naam 4] , de buren en de gemachtigde van de buren.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden het verzoek om handhaving heeft afgewezen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De rechtbank is ermee bekend dat er naast deze bestuursrechtelijke zaak ook een privaatrechtelijke zaak loopt bij de civiele rechter.1 De rechtbank wijst erop dat beide zaken een ander afwegingskader hebben en een andere bewijswaardering kennen. Dit kan tot verschillende uitkomsten leiden. Het is dus mogelijk dat de ene rechter bepaalt dat de dakopbouw aangepast moet worden, terwijl de andere rechter daar geen aanleiding toe ziet.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is er sprake van een overtreding?
5. Eiseres stelt dat er sprake is van een overtreding. De buren hebben breder gebouwd dan volgens de op 14 juli 2021 verleende omgevingsvergunning is toegestaan. Volgens de bouwtekening mocht de dakopbouw slechts 5,58 m breed worden, terwijl die volgens het rapport van het college 5,67m breed is. Dat betekent dat de dakopbouw 9 cm te breed is. Deze 9 cm zijn volledig boven het pand van eiseres gerealiseerd, omdat aan de andere kant van de woning niet is overbouwd. Volgens een eigen onderzoek van eiseres is de overbouw aan de voorzijde van het perceel 60 mm en aan de achterzijde 100 mm.
5.1
Het college erkent in het bestreden besluit dat er sprake is van een overtreding en dat er 9 cm te breed is gebouwd. Het college stelt dat het gaat om 4,5 cm aan weerszijden van de woning. Daarbij speelt een rol dat de woning zelf ook al 3 cm breder is dan volgens de oorspronkelijke vergunning. Het college stelt dat de onderconstructie van de muur van de dakopbouw aan de zijde van eiseres op het hart van de mandelige muur is geplaatst en dat slechts de gevelbekleding tot een overschrijding van 3 cm over de perceelsgrens leidt. Ook de buren erkennen dat de gevelbekleding over de perceelsgrens is geplaatst.
5.2
De rechtbank komt tot de conclusie dat er wel degelijk sprake is van een overtreding, doordat de dakopbouw breder is gebouwd dan is toegestaan in de omgevingsvergunning.
Is het college bevoegd handhavend op te treden?
6. Op grond van artikel 125 van de Gemeentewet is het college bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, indien de last strekt tot handhaving van regels die het gemeentebestuur uitvoert. Op grond van artikel 2.1 van de Wabo voert het college de regels omtrent het bouwen en het bestemmingsplan uit. Op grond van artikel 5:32 en 5:4 van de Awb is het college ook bevoegd een last onder dwangsom op te leggen.
Mocht het college afzien van handhavend optreden?
7. Eiseres vindt dat het college handhavend op moet treden tegen de te brede dakopbouw. De overschrijding is misschien in centimeters maar gering, maar heeft wel tot gevolg dat eiseres zelf in de toekomst geen dakopbouw meer kan realiseren. Dat heeft nadelige gevolgen voor de waarde van haar woning.
7.1
Het college stelt dat de overtreding 9 cm is en dat dat een overtreding van geringe aard en omvang is. De overtreding is 4,5 cm aan beide zijden. Bovendien blijkt de woning zelf ook al 3 cm breder te zijn dan de 5,58m waar in de vergunning vanuit is gegaan. Het college heeft geconstateerd dat de overtreding aan de zijde van eiseres in feite alleen de 3 cm is die op haar deel van de mandelige muur is geplaatst. Het betreft daarbij de gevelbekleding. Als eiseres zelf een dakopbouw wil plaatsen, kan deze gevelbekleding verwijderd worden, zodat eiseres de helft van de mandelige muur (11 cm van 22 cm) tot haar beschikking heeft om een dakopbouw te realiseren. De dakopbouw is dus nog steeds mogelijk. De buren geven aan dat de overschrijding met het blote oog niet te zien is en dat handhaving dus onevenredig is.
7.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
7.3
Een overschrijding van 3 cm op de breedte van een woning is in beginsel een overschrijding van geringe omvang. De overlast die eiseres ervaart bestaat eruit dat zij nu mogelijk zelf geen dakopbouw meer kan realiseren en dat dit gevolgen kan hebben voor de waarde van haar woning. Als dit het gevolg is van een overschrijding van 3 cm is dat niet zonder meer een overschrijding van geringe omvang te noemen. Ze heeft geen nadelige gevolgen van de overschrijding aan de andere zijde van de woning.
7.4
Met betrekking tot de feitelijke situatie heeft de heer [naam 3] , als toezichthouder in dienst bij het college, verklaard dat hij ter plaatse is geweest toen het dak nog open lag om de muur op te bouwen. Hij heeft daarbij gezien dat de constructieve delen van de muur tot op het midden van de mandelige muur zijn gebouwd. De rechtbank heeft geen redenen te twijfelen aan deze verklaring. Dat de heer [naam 5] , die op verzoek van eiseres een deskundig tegenrapport heeft uitgebracht, tot een andere conclusie komt, brengt de rechtbank niet op een ander standpunt. De heer [naam 5] heeft het dak niet open gezien en baseert zijn conclusies grotendeels op aannames over de bestaande bouw. De rechtbank is van oordeel dat het college met de verklaring van de heer Van Pinxteren voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de constructieve opbouw tot op de helft van de mandelige muur is gebouwd. Tegen deze constructieve muur is een bekleding van 3 cm breed bevestigd.
7.5
Een belangrijke constatering is dat de feitelijke overtreding waar eiseres last van heeft bestaat uit het bouwen over de helft van de mandelige muur. Het college heeft aannemelijk gemaakt dat die overtreding slechts bestaat uit de gevelbekleding van 3 cm breed. De buren hebben toegezegd dat deze bekleding verwijderd wordt op het moment dat eiseres er last van krijgt doordat ze zelf een dakopbouw wil plaatsen. Feitelijk is dit een toezegging dat de overtreding ongedaan wordt gemaakt op het moment dat er feitelijk overlast door ontstaat. De rechtbank ziet geen reden om aan die toezegging te twijfelen. De buren hebben immers geen belang bij het behouden van de gevelbekleding op het moment dat eiseres een dakopbouw tegen hun dakopbouw aan wil bouwen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college in dit geval af mocht zien van handhavend optreden vanwege de geringe ernst van de overtreding in samenhang met de hoge kosten die met het opheffen van de overtreding gepaard gaan en de toezegging van de buren dat de overtreding wordt opgeheven op het moment dat eiseres daar last van krijgt als zij zelf een dakopbouw wil plaatsen. Het belang van direct handhavend optreden weegt niet op tegen het belang van de buren om hun opbouw met gevelbekleding te mogen laten staan.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 25 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Artikel 5:4
1. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie bestaat slechts voor zover zij bij of krachtens de wet is verleend.
2. Een bestuurlijke sanctie wordt slechts opgelegd indien de overtreding en de sanctie bij of krachtens een aan de gedraging voorafgaand wettelijk voorschrift zijn omschreven.
Artikel 5:32
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2. Voor een last onder dwangsom wordt niet gekozen, indien het belang dat het betrokken voorschrift beoogt te beschermen, zich daartegen verzet.
3. Indien de last onder dwangsom strekt ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens een regeling die is genoemd in hoofdstuk 2, 3 of 4 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak of in de bij deze wet behorende Regeling verlaagd griffierecht, wordt de last onder dwangsom voor de toepassing van de twee laatstgenoemde regelingen aangemerkt als een besluit, genomen op grond van de eerstbedoelde regeling.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk, [. . .]