Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBZWB:2023:7026

Rechtbank Zeeland-West-Brabant
10-10-2023
16-10-2023
AWB- 23_3993 VV
Bestuursprocesrecht, Omgevingsrecht
Voorlopige voorziening

Schorsen verleende omgevingsvergunning voor de bouw van twee distributiecentra met kantoren en een perceelafscheiding

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 23/3993


uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 oktober 2023 in de zaak tussen


[naam verzoekers 1] , uit [vestigingsplaats verzoekers 1] , [naam verzoekers 2], uit [vestigingsplaats verzoekers 2] , [naam verzoekers 3] uit [vestigingsplaats verzoekers 3] en [naam verzoekers 4] uit [vestigingsplaats verzoekers 4] , verzoekers

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Als derde-partij nemen aan deze zaak deel: [naam belanghebbende 1], uit [vestigingsplaats belanghebbende 1] en [naam belanghebbende 2] ., uit [vestigingsplaats belanghebbende 2]

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester en wethouders van 25 mei 2023 (bestreden besluit) waarin het college aan [naam belanghebbende 1] een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van twee distributiecentra met kantoren en een perceelafscheiding aan [adres perceel] te [plaats perceel] .

1.1

Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt de vergunning op te schorten.

1.2

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen verzoekers, in de personen van [namen betrokkenen] Het college was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Omdat de bouw reeds begonnen is, is er sprake van onverwijlde spoed.

2.1

De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Toetsingskader

3. Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘bouwen’.1 De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kent in artikel 2.10 een verplicht toetsingskader. Kort gezegd betekent dit dat het college moet toetsen of het bouwplan voldoet aan het bouwbesluit, de bouwverordening, het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Indien er geen sprake is van strijd met één van deze weigeringsgronden moet het college de vergunning verlenen. Indien er zich één van deze weigeringsgronden voordoet, is het college in beginsel verplicht de omgevingsvergunning voor het bouwen te weigeren. Het college is tot de conclusie gekomen dat geen van de weigeringsgronden zich voordat en dat hij daarom de vergunning moest verlenen. De voorzieningenrechter zal dit toetsen.

Bestemmingsplan

4. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat de verleende vergunning in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft dat niet onderkend en geen vergunning verleend voor het bouwen of gebruiken van gronden in afwijking van het bestemmingsplan. Dat betekent dat het bestreden besluit op deze manier niet in stand kan blijven. De voorzieningenrechter zal eerst uitleggen op welk punt er strijd is met het bestemmingsplan en vervolgens ingaan op de gevolgen die dit heeft.

4.1

Op de gronden waarop de gebouwen worden gerealiseerd, is het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ van toepassing. De gebouwen komen op gronden met de enkelbestemming ‘bedrijventerrein’ en de functieaanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 2’ voor de meest westelijke strook, ‘bedrijf tot en met categorie 3.2’ voor het grootste gedeelte en ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’ voor een gedeelte daartussen. Distributiecentra hebben SBI-code 6321 en vallen onder categorie 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Hoewel niet de hele westelijke strook met de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 2’ is bebouwd, is ter zitting vast komen te staan dat een deel van het gebouw op deze strook grond wordt gebouwd en daarom in strijd met het bestemmingsplan is vergund. Dat betekent dat het college de vergunning niet op deze wijze mocht verlenen.

4.2

Ter zitting hebben vergunninghouders aangegeven deze fout te willen herstellen. Dat kan door aanpassing van het bouwplan of door alsnog een vergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden in afwijking van het bestemmingsplan te verkrijgen. Het college heeft aangegeven nog na te moeten denken over de gevolgen van deze strijdigheid. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat deze strijd met het bestemmingsplan er in ieder geval toe leidt dat het besluit onrechtmatig is en niet op de huidige wijze in stand kan blijven.

Als het college toch vergunning wil verlenen in afwijking met het bestemmingsplan, zal hij alsnog een volledige belangenafweging moeten maken, waarbij alle gronden worden betrokken. Dat is nog niet gebeurd. Waar de vergunninghouders en het college op veel bezwaargronden hebben gereageerd met de stelling dat de betreffende grond niet meegenomen kan worden omdat de vergunning nu eenmaal in het bestemmingsplan past, houdt dat geen stand.

Als het bouwplan zodanig wordt aangepast dat het in het bestemmingsplan past, is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat dit een zodanige aanpassing van het bouwplan is dat dit leidt tot een andere toetsing. Die aanpassing kan daarom niet in bezwaar meegenomen worden, maar moet door middel van een nieuwe aanvraag vergund worden.

Belangenafweging

5. Dat de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel is dat de vergunning zoals die is verleend onrechtmatig is en naar verwachting in bezwaar niet in stand zal blijven, is een belangrijke overweging om de vergunning te schorsen. Dat is echter geen automatisme. De belangenafweging tussen de belangen van verzoekers en vergunninghouders kan tot een ander oordeel leiden.

5.1

Vergunninghouders hebben aangegeven zo snel mogelijk na de uitspraak van de voorzieningenrechter te willen beginnen met bouwen. Het spreekt voor zich dat zij alle belang hebben bij het snel kunnen uitvoeren van hun bouwplannen. Dit kan echter in strijd zijn met de belangen waarvoor verzoekers opkomen. Zo maakt dit het lastiger om bouwplannen alsnog aan te passen en kan dit onomkeerbare gevolgen hebben voor de natuur. Dat laatste speelt met name ook omdat er nog onduidelijkheid is of de natuurvergunning voor de busremise van 26 januari 2023 gebruikt kan worden voor de bouw van de distributiecentra. Onduidelijk is of het om dezelfde buizerd gaat en of die daadwerkelijk weg is. De verleende vergunning gaat er bovendien vanuit dat de buizerd weer terugkomt. Het is onduidelijk of er nog voldoende jacht- en fourageergebied overblijft voor de buizerd als de distributiecentra zijn gebouwd. De verleende natuurvergunning voorziet wel in een compensatielocatie nabij [plaats] , maar onduidelijk is of die ook geldt voor het nu vergunde project. Daar moet nog duidelijkheid over komen.

5.2

Daarnaast is de huidige vergunning niet op alle punten duidelijk. Zo is onduidelijk of en in welke hoedanigheid de geluidswand aan de zuidzijde van het perceel is vergund. Strikt genomen is deze wand niet aangevraagd. Deze is wel terug te vinden in de onderbouwing van de plannen. Het is onwenselijk om een vergunning te verlenen waaruit niet duidelijk blijkt wat gebouwd mag worden. Ook hier moet het college nog duidelijkheid scheppen.

5.3

De voorzieningenrechter heeft overwogen om de omgevingsvergunning voor alleen het westelijke gebouw te schorsen. Gezien bovenstaande punten en met name de vraag of een nieuwe natuurvergunning nodig is, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de vergunning volledig te schorsen. Dit geeft zowel vergunninghouders als het college de mogelijkheid om de aanvraag opnieuw te bekijken en fouten te herstellen, zonder het risico te lopen dat de bouw het herstel van fouten moeilijker maakt of al onomkeerbare schade aan de natuur veroorzaakt. Daarbij kan het college, vooral als hij toch vergunning wil verlenen voor het bouwen of gebruiken van gronden in afwijking van het bestemmingsplan, alle andere aangedragen bezwaargronden meenemen in de nieuwe besluitvorming.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter zal de vergunning schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Dat betekent dat vergunninghouders voorlopig nog geen gebruik mogen maken van de aan hen verleende vergunning. Het college moet opnieuw beoordelen of hij de vergunning zoals aangevraagd alsnog kan verlenen door een afwijking van het bestemmingsplan toe te staan en of er niet alsnog een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming vanwege de buizerd of stikstofdepositie moet worden verleend.

6.1

Verzoekers komen in aanmerking voor teruggave van het griffierecht en vergoeding van de proceskosten. Het griffierecht bedraagt € 365,-. Gemachtigde van verzoekers heeft een aanvullend verzoekschrift ingediend en de zitting bijgewoond. Dat levert 2 punten op als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Elk punt staat voor € 837,-, het college € 1.674,- aan proceskosten moet vergoeden. Het college moet dit vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter

  • -

    wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;

  • -

    bepaalt dat het besluit van het college van 14 juli 2023 wordt opgeschort tot 6 weken na de beslissing op bezwaar;

  • -

    draagt het college op het betaalde griffierecht van € 365,-- aan verzoekers te vergoeden;

  • -

    veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1674,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 10 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;

b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;

c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;

d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;

e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.

2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan]

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1

Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. bedrijven die zijn vermeld in Bijlage 1 bij deze regels, uitgezonderd bedrijven die zijn vermeld in Bijlage 2 bij deze regels, en met dien verstande dat:

1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2', uitsluitend bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 zijn toegestaan;

2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1', uitsluitend bedrijven behorende tot de categorieën 1 tot en met 3.1 zijn toegestaan;

3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2', uitsluitend bedrijven behorende tot de categorieën 1 tot en met 3.2 zijn toegestaan;

niet-zelfstandige kantoren;

maximaal één facilitypoint, al dan niet met zelfstandige kantoren zonder publieksaantrekkende werking c.q. baliefunctie, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte van deze functies binnen het plangebied gezamenlijk maximaal 2.500 m² bedraagt;

een ontsluitingsweg ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';

nutsvoorzieningen;

parkeren;

verkeer;

groen;

water.

1 Artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wabo

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.