3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te oordelen dat Cardif de tweemaandentermijn van artikel 7:929 BW heeft overschreden;
2. voor recht te verklaren dat Cardif aansprakelijk is voor de schade van [eiser] wegens een tekortkoming in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst;
3. Cardif te veroordelen tot nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de verzekeringsovereenkomst, inhoudende de betaling aan [eiser] van de maandelijkse uitkering wegens arbeidsongeschiktheid ter hoogte van € 1.000,00 per maand met terugwerkende kracht vanaf 3 november 2017, dan wel vanaf een in goede justitie te bepalen datum;
4. Cardif te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de uitkeringen die sedert 3 november 2017 opeisbaar zijn geworden;
5. Cardif te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder begrepen het verschuldigde griffierecht en het tot aan deze uitspraak begrote bedrag aan salaris voor de advocaat van [eiser] , te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum van het vonnis, althans van de veertiende dag na de datum van het vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening, alsmede voor nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat Cardif de meldingstermijn van artikel 7:929 BW heeft overschreden en daarom de rechtsgevolgen van de verzwijging niet jegens hem kan inroepen. [eiser] stelt dat Cardif op 11 januari 2020, althans op 20 januari 2020, heeft ontdekt dat sprake is van een schending van de mededelingsplicht. Toen Cardif op 11 januari 2020 het claimformulier van [eiser] heeft ontvangen, dan wel toen zij op 20 januari 2020 op het claimformulier heeft gereageerd, was Cardif immers bekend met zowel de gezondheidsverklaring van [eiser] uit 2004 als de duidelijke melding van [eiser] dat hij sinds 1986 bekend is met diabetes en daarvoor medicatie gebruikt. Er kon op dat moment op eenvoudige wijze worden vastgesteld dat er sprake is van een schending van de mededelingsplicht. Daar is geen medische beoordeling voor nodig. Cardif heeft pas op 8 april 2020 een beroep gedaan op een schending van de mededelingsplicht en dat is te laat.
3.3.
Cardif voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiser] in de proces- en nakosten.
Cardif voert primair aan dat zij de termijn van twee maanden niet heeft overschreden.
De vervaltermijn van twee maanden gaat lopen als Cardif bekend is met de discrepantie tussen de informatie op het claimformulier van 11 januari 2020 en de informatie op het aanvraagformulier van 15 juli 2004. Daarvoor is nodig dat de claimbehandelaar van Cardif vaststelt dat de discrepantie bestaat. Uit de brief van Cardif van 20 januari 2020 blijkt dat zij de claim nog moest gaan beoordelen en daarvoor meer informatie van [eiser] nodig had en vroeg. De laatste aanvullende informatie - die van de huisarts van 10 maart 2020 - is pas op of kort na 11 maart 2020 door Cardif ontvangen. De beoordeling van de claim en daarmee de vergelijking tussen de bij het aangaan van de verzekering gemelde medische gegevens en de nadien gebleken werkelijke gegevens, kan op zijn vroegst na die datum hebben plaatsgevonden. Volgens Cardif was dit op 26 maart 2020 zijnde de datum waarop kennisname van het medisch advies van die dag van de externe medisch adviseur mevrouw [naam] kon plaatsvinden.
Subsidiair voert Cardif aan dat de uitkeringsplicht pas start op 3 november 2018 en eindigt op 31 maart 2024, dat [eiser] geen belang heeft bij de onder 2 gevorderde verklaring voor recht, en dat [eiser] terzake van de rentevordering niet stelt dat er verzuim is.