RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
zaaknummer: BRE 21/4951
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende]
, uit [plaats], belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde]),
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
1 Inleiding
1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 29 juni 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.736.
1.3.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur € 211 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.4.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [zakenpartner] (zakenpartner), de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur]. Het beroep van belanghebbende is gelijktijdig op zitting behandeld met het beroep van [zakenpartner] (zaaknummer 21/4175).
2 Feiten
2.1.
Met ingang van 4 januari 2012 stond de eenmanszaak [eenmanszaak] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK). Volgens het uittreksel uit het Handelsregister van de KvK bestonden de activiteiten uit een [trouwbranche]. [zakenpartner] stond bij de KvK geregistreerd als eigenaar van de eenmanszaak. De eenmanszaak is op 9 augustus 2016 uitgeschreven bij de KvK.
2.2.
Met ingang van 9 juni 2017 stond de eenmanszaak [eenmanszaak] (wederom) ingeschreven bij de KvK. Volgens het uittreksel uit het Handelsregister van de KvK bestonden de activiteiten uit een ‘Website met informatie over bedrijven gerelateerd aan de trouwbranche, met als doel trouwen makkelijker te maken voor aanstaande bruidsparen’. Belanghebbende stond bij de KvK geregistreerd als eigenaar van de eenmanszaak. De eenmanszaak is op 1 oktober 2018 uitgeschreven bij de KvK.
2.3.
Met ingang van 1 oktober 2018 zijn de activiteiten van de eenmanszaak ingebracht in een vennootschap onder firma met de handelsnaam [de vof] (de vof). De vof was met ingang van 9 juni 2017 ingeschreven bij de KvK. Volgens het uittreksel uit het Handelsregister van de KvK bestonden de activiteiten uit een ‘Website met informatie over bedrijven gerelateerd aan de trouwbranche, met als doel trouwen makkelijker te maken voor aanstaande bruidsparen’ en ‘webwinkel voor de verkoop van trouwbranche gerelateerde artikelen’ [website]. Belanghebbende en [zakenpartner] stonden bij de KvK geregistreerd als vennoten. De vof is op 3 oktober 2019 uitgeschreven bij de KvK.
2.4.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2018 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.828. Dit bedrag is als volgt opgebouwd.
Saldo fiscale winstberekening
|
|
-/- € 1.276
|
|
|
Zelfstandigenaftrek
|
-/-
|
€ 7.280
|
|
|
Startersaftrek
|
-/-
|
€ 2.123
|
|
|
MKB-winstvrijstelling
|
|
€ 1.495
|
|
|
Belastbare winst uit onderneming
|
|
|
|
-/- € 9.184
|
Loon uit tegenwoordige dienstbetrekking
|
|
|
|
€ 44.177
|
Aandeel aangever in inkomsten eigen woning
|
|
|
|
€ 0
|
Premie arbeidsongeschiktheidsverzekeringen
|
|
|
-/-
|
€ 165
|
Belastbaar inkomen uit werk en woning
|
|
|
|
€ 34.828
|
2.5.
De winst is voor het jaar 2018 als volgt aan de eenmanszaak en de vof toegerekend.
Omschrijving
|
Omzet
|
Kosten
|
Winst uit onderneming
|
Eenmanszaak [eenmanszaak]
|
€ 223
|
€ 824
|
-/- € 601
|
Vof
|
Nihil
|
€ 675
|
-/- € 675
|
Totaal
|
€ 223
|
€ 1.499
|
-/- € 1.276
|
2.6.
Uit de door belanghebbende voor de jaren 2017 tot en met 2019 ingediende aangiften IB/PVV volgen verder de volgende gegevens.
Jaar
|
WUO
|
ROW
|
Omzet
|
Kosten
|
2017
|
Ja
|
Nee
|
-
|
-
|
2018
|
Ja
|
Nee
|
€ 223
|
€ 1.499
|
2019
|
Ja
|
Nee
|
-
|
-
|
2.7.
Belanghebbende heeft voor de eenmanszaak in zijn aangiften omzetbelasting voor de jaren 2017 en 2018 de volgende bedragen vermeld.
Jaar
|
Omzet (buitenland)
|
Verschuldigde BTW
|
Voorbelasting
|
Te ontvangen
|
2017
|
€ 0
|
€ 0
|
€ 68
|
€ 68
|
2018
|
€ 1.584
|
€ 333
|
€ 443
|
€ 110
|
2.8.
De vof heeft in haar aangifte omzetbelasting het volgende vermeld:
Jaar
|
Omzet (buitenland)
|
Verschuldigde BTW
|
Voorbelasting
|
Te ontvangen
|
2018
|
€ 50
|
€ 11
|
€ 183
|
€ 172
|
2.9.
Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 is de inspecteur afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende geen winst uit onderneming geniet en het door hem met de activiteiten van de eenmanszaak en de vof behaalde (negatieve) inkomen moet worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW).
Bruto ROW
|
|
223
|
|
|
Kosten
|
-/-
|
€ 1.499
|
|
|
Belastbaar ROW
|
|
|
|
-/- € 1.276
|
Loon uit tegenwoordige dienstbetrekking
|
|
|
|
€ 44.177
|
Aandeel aangever in inkomsten eigen woning
|
|
|
|
€ 0
|
Premie arbeidsongeschiktheidsverzekeringen
|
|
|
-/-
|
€ 165
|
Belastbaar inkomen uit werk en woning
|
|
|
|
€ 42.736
|
2.10.
Belanghebbende heeft een urenoverzicht overgelegd, waarop staat vermeld dat hij in 2018 in totaal 1.269 uren en [zakenpartner] 1.287 uren aan activiteiten voor de eenmanszaak en/of de vof heeft besteed.
2.11.
Tot het procesdossier behoort daarnaast een schermafdruk van de instagrampagina van [eenmanszaak], waarop staat vermeld ‘Word jij onze nieuwe collega?’ en een verwijzing naar de website voor meer informatie over de vacature voor de functie van freelance verkoper.
3 Beoordeling door de rechtbank
3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de activiteiten van de eenmanszaak en de vof kunnen worden aangemerkt als een bron van inkomen.
3.2.
De rechtbank beoordeelt of de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of het motiveringsbeginsel is geschonden en of het met de activiteiten van de eenmanszaak en de vof behaalde (negatieve) inkomen moet worden aangemerkt als winst uit onderneming of ROW. Indien sprake is van winst uit onderneming beoordeelt de rechtbank of is voldaan aan het urencriterium met als gevolg dat belanghebbende recht heeft op de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Het motiveringsbeginsel is niet geschonden. Daarnaast kan het met de activiteiten van de eenmanszaak en de vof behaalde (negatieve) inkomen naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als winst uit onderneming. Gelet hierop behoeven de overige vragen geen beantwoording. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het motiveringsbeginsel geschonden?
3.4.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur in zijn uitspraak op bezwaar onvoldoende is ingegaan op het gestelde in het bezwaarschrift van 17 maart 2021. Hij wijst er op dat de brief van 19 januari 2021 waarin de inspecteur een toelichting geeft op de afwijking van de aangifte en de uitspraak op bezwaar grotendeels gelijkluidend zijn.
3.5.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb een uitspraak op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering. Daarbij is niet vereist dat de inspecteur in de uitspraak op bezwaar op alle door belanghebbende aangevoerde gronden in bezwaar moet ingaan, maar hij moet wel voldoende inzicht geven in de argumenten die hem hebben gebracht tot het ongegrond verklaren van het bezwaar.
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat uit de uitspraak op bezwaar voldoende duidelijk volgt op grond waarvan de inspecteur tot de beslissing is gekomen dat in het onderhavige geval geen sprake is van (negatieve) winst uit onderneming en hij het bezwaar om die reden ongegrond heeft verklaard. Uit de uitspraak op bezwaar volgt ook dat hetgeen belanghebbende in bezwaar heeft aangevoerd bij de inspecteur niet tot een andere beslissing heeft geleid. Hoewel de inspecteur meer uitgebreid op de argumenten van belanghebbende had kunnen ingaan – zoals de inspecteur zelf ook erkent – is van een schending van het motiveringsbeginsel geen sprake.
Is sprake van winst uit onderneming of ROW?
3.7.
Voor de beantwoording van de vraag of belanghebbende voor het jaar 2018 als ondernemer in de zin van de Wet IB 2001 moet worden aangemerkt, dient de rechtbank in de eerste plaats te beoordelen of de inkomsten van belanghebbende voortvloeien uit een door hem gedreven onderneming. Het antwoord op de vraag of activiteiten zijn aan te merken als een onderneming in fiscale zin, is afhankelijk van een weging van verschillende factoren.1 Het gaat daarbij onder meer om de volgende factoren:
a. de duurzaamheid en de omvang van de werkzaamheden;
b. de grootte van de brutobaten;
c. de winstverwachting;
d. het lopen van (ondernemers)risico;
e. de beschikbare tijd;
f. de bekendheid die naar buiten aan de werkzaamheid wordt gegeven;
g. het aantal opdrachtgevers;
h. het spraakgebruik.
3.8.
Het is aan belanghebbende om de feiten te stellen en, bij gemotiveerde betwisting daarvan door de inspecteur, aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van (negatieve) winst uit onderneming.
3.9.
Belanghebbende heeft daartoe aangevoerd dat [eenmanszaak] is gestart in 2011 als website om het voor trouwlustigen gemakkelijk te maken om in contact te komen met een breed spectrum aan leveranciers in de trouwbranche. [zakenpartner] was op basis van haar ICT-achtergrond van mening dat dit eenvoudiger en beter kon dan andere bestaande initiatieven. De website bevatte toen ruim 5.000 leveranciers met een gratis vermelding. Begin 2017 heeft belanghebbende samen met [zakenpartner] (die tevens werkzaam is in de ICT) besloten om [eenmanszaak] een nieuwe boost te geven, waarna begin 2018 de vernieuwde website online is gegaan. Onder andere de techniek achter de website is vernieuwd en verbeterd en de categorieën leveranciers zijn uitgebreid. Daarnaast zijn de activiteiten op sociale media als Pinterest en Instagram uitgebreid om de bekendheid van [eenmanszaak] te vergroten. Begin januari 2018 bevatte [eenmanszaak] 14.231 webpagina's, waarbij het ging om ongeveer 14.000 leveranciersvermeldingen. De bedoeling was om de vroegere gratis bedrijfsvermeldingen zo veel mogelijk om te zetten naar betaalde bedrijfsvermeldingen met meer functionaliteiten en een hogere weergave op de diverse webpagina's van [eenmanszaak]. Belanghebbende en [zakenpartner] hebben in dat kader veel e-mails gestuurd naar de bedrijven met een gratis vermelding en cold calls gedaan. In 2019 is met het oog op de acquisitie van betaalde bedrijfsvermeldingen geprobeerd om een verkoper te werven. Belanghebbende had er vertrouwen in dat [eenmanszaak] een succes zou kunnen worden, maar vanwege persoonlijke omstandigheden zijn de activiteiten gestaakt.
3.10.
Belanghebbende stelt dat gezien het aantal jaren dat de website online is geweest, de intensivering van de activiteiten met ingang van 2017, het aantal bestede uren in 2018 en de groei van het aantal op [eenmanszaak] vermelde leveranciers, er vanaf 2017 geen sprake (meer) was van incidentele werkzaamheden. De werkzaamheden waren voldoende omvangrijk en er werd wel degelijk gestreefd naar continuïteit. Als een deel van de vroegere gratis bedrijfsvermeldingen omgezet kon worden naar betaalde bedrijfsvermeldingen, dan had belanghebbende hiermee op termijn kunnen voorzien in zijn levensonderhoud. Belanghebbende verwijst in dit verband naar vergelijkbare websites als [vergelijkbare website], [vergelijkbare website] of [vergelijkbare website], waaruit blijkt dat er wel degelijk sprake was van een levensvatbaar businessmodel met [eenmanszaak]. De op den duur volledige geautomatiseerde techniek achter [eenmanszaak] zou ook kunnen worden uitgerold naar andere branches.
3.11.
De rechtbank constateert dat belanghebbende en [zakenpartner] veel tijd hebben besteed aan het maken van een technisch goed werkende website met een zeer brede informatieverschaffing. Er zijn veel indirecte uren gestoken in het realiseren van de website. Uit de onder 2.5 tot en met 2.8 vermelde feiten blijkt dat met de activiteiten nauwelijks tot geen omzetten zijn behaald. Er is naar belanghebbende heeft gesteld slechts sprake geweest van één betalende adverteerder. In de wijze waarop is geprobeerd om meer betalende adverteerders aan te trekken, is geen concreet inzicht verschaft. De diverse e-mails die zouden zijn verstuurd aan de (gratis) adverteerders zijn niet overgelegd. Belanghebbende heeft op de zitting erkend dat de commerciële kant van de activiteiten niet hun meest sterke kant was. Verder zijn er geen omvangrijke investeringen gedaan en was het ondernemersrisico beperkt. Ter zitting is bovendien verklaard dat er uiteindelijk naar aanleiding van de in 2.11 genoemde vacature niet voor is gekozen een derde persoon aan te nemen, om de reden dat het een grote stap is om iemand uit je eigen salaris te betalen, waaruit kan worden afgeleid dat belanghebbende en [zakenpartner] (nog) niet bereid waren een echt ondernemersrisico te lopen.
3.12.
De rechtbank overweegt dat met name in de aanvangsfase van de activiteiten een relatief en absoluut hoog aantal indirecte uren besteed aan de activiteiten en een lage (bruto) omzet geen beletsel hoeven te zijn voor het aanmerken van de activiteiten als het drijven van een onderneming. Indien tegenover de geringe omzet staat dat andere factoren in positieve zin gewicht in de schaal leggen, kan dat laatste de doorslag geven ten gunste van het aanwezig zijn van een onderneming.2 In dit geval is de rechtbank echter van oordeel dat hoewel de website al vanaf het jaar 2011 bestond, niet aannemelijk is dat de activiteiten in 2018 na al die jaren zodanig waren dat sprake was van een onderneming. Dat belanghebbende en [zakenpartner] veel tijd hebben besteed aan het maken van een technisch goed werkende website met een zeer brede informatieverschaffing, legt naar het oordeel van de rechtbank tegenover de overige hiervoor onder 3.11 vermelde feiten en omstandigheden onvoldoende gewicht in de schaal om tot de aanwezigheid van een onderneming te kunnen concluderen. Het met de eenmanszaak en de vof behaalde inkomen kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden aangemerkt als (negatieve) winst uit onderneming. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat sprake is van ROW.
Is terecht belastingrente in rekening gebracht?
3.13.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.
5 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier op 10 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.