Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBZWB:2023:9028

Rechtbank Zeeland-West-Brabant
13-12-2023
19-01-2024
10159694E / CV EXPL 22-3919
Verbintenissenrecht
Bodemzaak

Vrijwaringsprocedure. Bewijswaardering. Gedaagde is er niet in geslaagd te bewijzen dat hij zijn zoon, eiser, heeft gewaarschuwd om niet in een onverzekerde auto te gaan rijden. In hun onderlinge verhouding moet vader de gehele schuld als gevolg van schade bij een aanrijding dragen.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Tilburg

Zaaknummer: 10159694 \ CV EXPL 22-3919

Vonnis van 13 december 2023

in de zaak van

[eiser] ,

te [plaats 1] ,

eisende partij,

hierna te noemen: [eiser] ,

gemachtigde: mr. I.A. van Rooij,

tegen

[gedaagde] ,

te [plaats 2] ,

gedaagde partij,

hierna te noemen: [gedaagde] ,

procederend in persoon.

1 De procedure

1.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 5 april 2023 en de daarin genoemde stukken;
- de processen-verbaal van de getuigenverhoren op 2 oktober 2023 en op 6 november 2023.

1.2

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De verdere beoordeling

Inleiding

2.1

[eiser] heeft op 31 augustus 2017 in Enschede met een onverzekerd motorrijtuig (‘de auto’) door schuld een aanrijding veroorzaakt, met schade bij een derde tot gevolg. De auto stond ten tijde van het ongeval op naam van [gedaagde] , de vader van [eiser]

2.2

In een procedure tussen Stichting Waarborgfonds Motorverkeer (hierna: SWM) als eiseres en partijen, [eiser] en [gedaagde] , als medegedaagden (zaaknummer 10059676 \ CV EXPL 22-3135, hierna: de hoofdzaak) heeft de kantonrechter partijen hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan SWM van € 4.405,00. Daarnaast zijn partijen hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over dit bedrag en van de proceskosten.

2.3

In de voorliggende vrijwaringsprocedure vordert [eiser] betaling van [gedaagde] van datgene waartoe [eiser] in de hoofdzaak tegen SWM is veroordeeld. Het gaat hierbij om voorwaardelijke regresvorderingen, namelijk voor het geval [eiser] meer aan SWM betaalt dan hem in zijn verhouding tot [gedaagde] aangaat. Ook vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze vrijwaringsprocedure.

2.4

Om te kunnen bepalen wat [eiser] en [gedaagde] in hun onderlinge verhouding moeten bijdragen aan de hoofdelijke schuld, heeft de kantonrechter in het tussenvonnis een bewijsopdracht gegeven aan [gedaagde] . [gedaagde] heeft de opdracht gekregen te bewijzen dat hij [eiser] voorafgaand aan het ongeval op 31 augustus 2017 heeft gewaarschuwd dat de auto niet tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid was verzekerd en dat [eiser] daarom niet met de auto mocht rijden. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat [eiser] in beginsel mocht veronderstellen dat de auto verzekerd was, tenzij de door [gedaagde] gestelde waarschuwing komt vast te staan.

2.5

[gedaagde] heeft in het kader van deze bewijsopdracht zijn andere zoon, [naam 1] , doen horen. Vervolgens heeft [eiser] in contra-enquête zichzelf en zijn moeder, [naam 2] (de ex-partner van [gedaagde] ), doen horen.

De verklaring van [naam 1]

2.6

Getuige [naam 1] heeft – voor zover relevant – verklaard dat hij zich niet speciaal heeft voorbereid op het verhoor. Hij is na een vorige zitting wel met [gedaagde] teruggereden naar huis en heeft toen met hem gesproken over de zaak. Hij heeft verder verklaard dat hij in de periode van het ongeluk niet thuis in [plaats 3] woonde, maar wel af en toe thuis kwam. Tussen zijn ouders was er veel strijd, onder meer over de betaling van de verzekering van de auto. Hij kreeg op enig moment thuis, in het bijzijn van [eiser] , van zijn ouders mee dat de verzekering niet betaald was en dat er niet in de auto mocht worden gereden zolang dat niet was opgelost. Dit was op een moment waarop er thuis allerlei brieven uit de kast kwamen over verschillende financiële problemen, aldus [naam 1] .

De verklaringen van [eiser] en [naam 2]

2.7

[eiser] heeft als getuige in contra-enquête – voor zover relevant – het volgende verklaard. [gedaagde] heeft hem enkele maanden voor het ongeluk verteld dat hij zijn rijbewijs en zijn eerste auto van zijn ouders zou krijgen. Op de dag dat [eiser] zijn rijbewijs behaalde, vertelde [gedaagde] hem dat hij de auto zou krijgen. [gedaagde] zou de premies voor de autoverzekering blijven betalen en de auto zou daarom op zijn naam blijven staan. Dit zou [eiser] € 160,- per maand schelen. Meer dan dat de auto APK gekeurd was, heeft [gedaagde] niet gezegd. Op de dag van het ongeluk ging [eiser] brood brengen naar zijn moeder die op dat moment op haar werk was. Hij deed dit op verzoek van [gedaagde] , die ook thuis was en een berichtje van [naam 2] had gekregen. Op de terugweg kreeg [eiser] het ongeluk. In die periode was [gedaagde] iedere avond thuis in [plaats 3] . Over problemen met de autoverzekering of andere financiële problemen heeft [gedaagde] noch zijn moeder met [eiser] gesproken. [eiser] hoorde pas dat er problemen met de autoverzekering waren, toen hij door SWM werd aangesproken tot betaling. Voorafgaand aan het ongeluk woonde [naam 1] in [plaats 4] en kwam niet thuis, aldus [eiser]

2.8

[naam 2] heeft als getuige in contra-enquête – voor zover relevant – het volgende verklaard. De auto zou op naam van [eiser] komen, uiteindelijk en niet meteen toen hij de auto kreeg. [eiser] mocht de auto wel gewoon gebruiken. Hij kreeg de auto enkele dagen voor het ongeluk ook mee toen hij naar [plaats 1] ging. [gedaagde] regelde zelf zijn financiële en administratieve zaken, waaronder de verzekering van de auto en de betaling van de premies daarvoor. [naam 2] wist niet dat [gedaagde] achterliep met het betalen van de verzekeringspremie. Daarover is niet gesproken. Van problemen met de verzekering vernam [naam 2] pas na het ongeluk. Zij mocht van haar werkgever na het ongeluk naar [eiser] toe gaan en de politie vertelde haar toen dat de auto niet verzekerd was. [naam 2] belde daarop met de verzekeraar die haar vertelde dat de auto wel verzekerd was. Pas toen er een hele tijd later bericht van SWM kwam, bleek [naam 2] dat de auto op 31 augustus 2017 toch niet verzekerd was. [naam 2] belde toen nog eens met de verzekeraar en toen werd haar verteld dat de autoverzekering enkele dagen voor 31 augustus 2017 was geroyeerd. [naam 1] verbleef in die periode veel elders, op een groep, maar kwam, tot kort voor het ongeluk nog wel regelmatig thuis.

Bewijswaardering

2.9

De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 152 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) voortvloeit dat de rechter vrij is in de waardering van het bewijs. In de rechtspraak is algemeen aanvaard dat de (civiele) rechter een redelijke mate van zekerheid dient te hebben omtrent de juistheid van de te bewijzen feiten. Absolute zekerheid is niet vereist.

2.10

De kantonrechter heeft zich afgevraagd of [naam 1] een relevante waarneming heeft kunnen doen. Hij heeft verklaard dat hij thuis was toen hij van zijn ouders van de problemen met de autoverzekering hoorde. Maar aan die verklaring kan worden getwijfeld, omdat [eiser] heeft verklaard dat [naam 1] in die periode elders woonde en niet thuis kwam. Volgens [naam 2] woonde [naam 1] ieder geval vanaf een moment kort voor het ongeluk elders zonder nog thuis te komen. Bij de kantonrechter ontstaat ook twijfel omdat [naam 1] heeft verklaard met [gedaagde] over de zaak te hebben gesproken, [naam 1] bij de mondelinge behandeling aanwezig is geweest en dus heeft kunnen horen wat daar is besproken en hij verder slechts een algemene verklaring over het te bewijzen feit heeft afgelegd. De kantonrechter zal ondanks deze twijfels ervan uitgaan dat [naam 1] relevante waarnemingen heeft kunnen doen in de periode tot het moment dat hij niet meer thuiskwam. De kantonrechter zal daarom het bewijs nader waarderen.

2.11

In hun verklaringen spreken [eiser] en [naam 2] tegen dat [gedaagde] heeft gewaarschuwd vanwege problemen met de autoverzekering. Hoewel de auto al aan [eiser] was gegeven, gaf [gedaagde] hem voorafgaand aan het ongeluk juist nog toestemming om ermee te gaan rijden. [eiser] en [naam 2] hebben onafhankelijk van elkaar verklaard zich geen situatie te kunnen herinneren waarbij er brieven uit de kast vielen. Zij wisten niet van problemen met het betalen van de verzekeringspremie. De andersluidende verklaring van [naam 1] delft hierdoor in ieder geval in getalsmatig opzicht het onderspit.

2.12

De kantonrechter overweegt verder dat [naam 1] ook minder zeker en minder specifiek heeft verklaard dan de andere getuigen. Zijn verklaring over de waarschuwing door [gedaagde] is niet specifieker dan hiervoor onder 2.6 is weergegeven. Over de situatie waarbij de waarschuwing volgens hem is gedaan, waarbij brieven uit de kast vielen, heeft hij slechts in algemene bewoordingen verklaard. Méér dan het verklaarde heeft hij zich niet kunnen herinneren. [eiser] en [naam 2] zijn stelliger geweest in hun verklaringen dat [gedaagde] niet heeft gewaarschuwd. Zij zijn ook specifieker geweest in hun verklaringen. Hun verklaringen zijn ook logisch en consistent. Zij hebben, onafhankelijk van elkaar, verklaard dat zij pas na aanmaning van SWM op de hoogte raakten van de verzekeringsproblemen. Dat verhoudt zich logisch met de verklaring van [naam 2] dat zij er tot die tijd van uitging dat de auto wel verzekerd was omdat de verzekeraar haar dat eerst – in weerwil van de mededeling van de politie – kort na het ongeval had verteld.

2.13

Het voorgaande brengt de kantonrechter tot zijn oordeel dat [gedaagde] er niet in is geslaagd om het hem opgedragen bewijs te leveren. Er kan niet met een redelijke mate van zekerheid worden vastgesteld dat [gedaagde] voorafgaand aan het ongeval [eiser] heeft gewaarschuwd dat niet met de auto mocht worden gereden zolang de auto niet was verzekerd.

Onderlinge bijdrageplicht

2.14

De vervolgvraag is hoe partijen in hun onderlinge verhouding aan de hoofdelijke schuld moeten bijdragen. Daarbij is het de vraag wat het niet slagen van de bewijsopdracht en de overige omstandigheden van deze zaak betekenen.

2.15

In het tussenvonnis is overwogen dat zowel het niet-verzekerd zijn van de auto als het veroorzaken van het ongeluk in gelijke mate hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schuld. En ondanks dat de aard van deze fouten heel verschillend is, loopt de ernst ervan niet dusdanig uiteen dat dit tot een andere dan een gelijke verdeling van de schuld moet leiden. In beginsel moeten partijen daarom aan hun hoofdelijk schuld in gelijke mate bijdragen.

2.16

De kantonrechter is echter van oordeel dat wegens de omstandigheden in deze zaak de billijkheid eist dat de onderlinge bijdrageplicht op een andere wijze moet worden vastgesteld.

2.17

Allereerst heeft [gedaagde] , zoals hiervoor geoordeeld, niet bewezen dat hij [eiser] heeft gewaarschuwd om niet te gaan rijden in de onverzekerde auto. Het uitgangspunt uit het tussenvonnis, dat [eiser] mocht veronderstellen en erop vertrouwen dat de auto verzekerd was toen hij ermee ging rijden, blijft daarmee overeind. De kantonrechter weegt verder mee dat de auto [eiser] was toegezegd en dat [gedaagde] hem actief toestond – zo volgt uit de getuigenverklaringen van [eiser] en [naam 2] – dat hij ermee ging rijden. Verder weegt de kantonrechter de afspraak mee dat de auto nog op naam van [gedaagde] zou blijven staan en dat hij de betaling van de verzekeringspremie nog voor zijn rekening zou blijven nemen. [gedaagde] had daarom op de hoogte moeten zijn van zijn betalingsachterstand en daarmee ook van het risico dat de verzekering niet zou worden voortgezet. [gedaagde] had in het verlengde daarvan ook derden die van de auto gebruik maakten, onder wie [eiser] , moeten weerhouden om met de auto te gaan rijden.

2.18

[naam 2] heeft in haar verklaring nog haar vermoeden geuit dat [gedaagde] mogelijk zelf ook niet wist dat de auto op 31 augustus 2017 niet langer verzekerd was. De kantonrechter overweegt dat als [gedaagde] inderdaad nog niet van de gestopte verzekering wist, dat een niet-waarschuwen door [gedaagde] zou kunnen verklaren. Echter, ook in die situatie bleef [gedaagde] voor de premiebetaling (en de gevolgen van een betalingsachterstand) verantwoordelijk en wordt het oordeel in 2.17 hiervoor niet anders.

2.19

[gedaagde] heeft nog gesteld dat zijn ex-partner [naam 2] de administratie en het betalen van (verzekerings)premies regelde en dat hij in die periode wegens ziekte in [plaats 5] verbleef. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] hiermee wil zeggen dat hij minder of niets aan de schuld hoeft bij te dragen omdat [naam 2] de oorzaak is van de ontstane problemen. Hoewel deze stelling van [gedaagde] – indien al juist – hem niet van zijn verzekeringsplicht ontslaat, heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat de administratieve taken van het huishouden destijds ook zo waren verdeeld. De enkele stelling dat [naam 2] alle financiële zaken regelde, die zij in haar getuigenverklaring ook nog eens heeft ontkracht, kan daarom niet in het voordeel van [gedaagde] meewegen.

2.20

[gedaagde] heeft verder nog aangevoerd dat [eiser] na het ongeluk de schade aan de auto heeft vergoed omdat hij de auto zonder toestemming had meegenomen. [eiser] heeft het ontbreken van toestemming gemotiveerd weersproken zodat dit niet komt vast te staan. Verder is geoordeeld dat de waarschuwing c.q. het rijverbod van [gedaagde] niet is bewezen. De stelling van [gedaagde] volgt de kantonrechter dus niet. Dat [eiser] de schade aan de auto heeft vergoed, kan op zichzelf genomen óók niet in het voordeel van [gedaagde] wegen.

Conclusie

2.21

Op grond van alle hiervoor besproken omstandigheden eist de billijkheid naar het oordeel van de kantonrechter dat [gedaagde] in zijn onderlinge verhouding tot [eiser] de gehele schuld moet dragen. De bijdrageplicht van [eiser] wordt hierdoor op nihil gesteld.

2.22

[gedaagde] wordt in deze vrijwaringsprocedure op grond van zijn bijdrageplicht veroordeeld tot betaling van datgene wat [eiser] uit hoofde van de hoofdzaak aan SWM heeft betaald. Dit omvat ook de veroordeling in de hoofdzaak tot betaling van wettelijke rente en proceskosten. Zolang [eiser] niets aan SWM heeft betaald, hoeft [gedaagde] niets aan [eiser] te betalen.

Kosten vrijwaringsprocedure

2.23

[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt. Hij zou daarom in de proceskosten van deze vrijwaringsprocedure kunnen worden veroordeeld. In het feit dat partijen familie van elkaar zijn, ziet de kantonrechter echter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

3 De beslissing

De kantonrechter

3.1

veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen tot datgene wat [eiser] uit hoofde van het vonnis van de kantonrechter in de zaak met zaaknummer 10059676 \ CV EXPL 22-3135 aan SWM heeft betaald;

3.2

compenseert de proceskosten;

3.3

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

3.4

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. Schouw en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2023.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.