25.2
Omdat de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Awb, ziet de rechtbank aanleiding om de minister op te dragen het griffierecht aan een aantal eisers te vergoeden. Dit betreft de eisers die algemene beroepsgrond 3 hebben aangevoerd:
23/494 (€ 365,-), 23/506 (€ 184,-), 23/517 (€ 184,-), 23/519 (€ 184,-); 23/521 (€ 184,-); 23/523 (€ 184,-); 23/524 (€ 184,-); 23/526 (€ 365,-); 23/530 (€ 365,-); 23/532 (€ 365,-); 23/534 (€ 365,-); 23/536 (€ 365,-); 23/537 (€ 365,-); 23/540 (€ 365,-); 23/542 (€ 365,-); 23/543 (€ 184,-); 23/544 (€ 365,-); 23/546 (€ 365,-); 23/547 (€ 365,-); 23/549 (€ 365,-); 23/550 (€ 365,-); 23/551 (€ 365,-); 23/552 (€ 365,-); 23/553 (€ 365,-); 23/554 (€ 184,-); 23/555 (€ 365,-); 23/556 (€ 365,-); 23/557 (€ 365,-); 23/558 (€ 365,-); 23/559 (€ 365,-); 23/560 (€ 365,-); 23/561 (€ 365,-); 23/562 (€ 184,-); 23/563 (€ 365,-); 23/564 (€ 365,-); 23/565 (€ 365,-); 23/566 (€ 365,-); 23/567 (€ 365,-); 23/568 (€ 365,-); 23/570 (€ 365,-) en 23/572 (€ 365,-). Daarnaast betreft dit de volgende eisers die ten aanzien van specifieke Natura 2000-gebieden hebben aangevoerd dat de toevoeging van habitattypen niet voldoende was onderbouwd: 23/495 (€ 365,-) en 23/496 (€ 184,-).
25.3
De rechtbank zal de minister daarnaast veroordelen in de door diezelfde eisers gemaakte proceskosten. In de zaken met procedurenummers 23/496, 23/517, 23/519, 23/537, 23/544, 23/547 en 23/550 is niet verzocht om een proceskostenvergoeding. In de zaken met procedurenummers 23/523, 23/532, 23/534 en 23/546 is verzocht om een proceskostenvergoeding, maar is niet verzocht om kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor vergoeding in aanmerking komen. Op grond van het Bpb stelt de rechtbank de proceskosten in de zaak met procedurenummer 23/495 vast op € 10,24. Dit bedrag is opgebouwd uit:
- een bedrag van € 10,24 voor de reiskosten van [eiser 2 A] van en naar zitting. Dit bedrag is gebaseerd op een kilometervergoeding van € 0,28 per kilometer, omdat openbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk is vanwege een gebrek aan bushalte in de nabijheid van haar woning. Volgens de routeplanner van de ANWB ligt een afstand van 18,3 km tussen de woning van [eiser 2 A] en de rechtbank in Breda.59
- [eiser 2 A] heeft daarnaast verzocht om verletkosten voor een bedrag van € 261,-, maar heeft niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat de door haar gestelde kosten voor vervangende arbeid zijn gemaakt.
Op grond van het Bpb merkt de rechtbank de beroepen van ieder afzonderlijke rechtsbijstandsverlener (Achmea, Arag, Agrifirm en Linssen) aan als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van dat Bpd, omdat sprake is van door meerdere belanghebbende ingestelde beroepen die door de bestuursrechter nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld en waarin rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. Voor de proceskostenveroordeling worden die zaken daarom als één zaak beschouwd, waarbij op basis van onderdeel C2 van de bijlage bij het Bpb een wegingsfactor 1,5 voor samenhangende zaken geldt. Gelet daarop stelt de rechtbank de proceskosten in de hierna genoemde beroepen voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op één dan wel twee punten (voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting), met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1,5:
- -
Achmea (23/494, 23/506, 23/526, 23/530, 23/534, 23/536, 23/542, 23/549, 23/565, 23/566, 23/567, 23/568 en 23/572): € 1.312,50 (1 punt voor het (aanvullend) beroepschrift);
- -
Arag (23/521 en 23/540): € 1.312,50 (1 punt voor het (aanvullend) beroepschrift);
- -
Agrifirm (23/543 en 23/570): € 2.625,- (twee punten voor het (aanvullend) beroepschrift en verschijnen op zitting);
- -
Linssen (23/551 tot en met 23/564): € 2.625,- (twee punten voor het (aanvullend) beroepschrift en verschijnen op zitting).
- -
verklaart de beroepen ongegrond;
- -
draagt de minister op het betaalde griffierecht zoals vastgesteld in rechtsoverweging 25.2 aan de daar genoemde eisers te vergoeden;
- -
veroordeelt de minister in de proceskosten van de in 25.3 genoemde eisers en tot de in die rechtsoverweging genoemde bedragen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzitter, en mr. L.P. Hertsig en mr. A.G.J.M. de Weert, leden, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 19 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Wettelijk kader
Habitatrichtlijn (Hrl)
-
Deze richtlijn heeft tot doel bij te dragen tot het waarborgen van de biologische diversiteit door het instandhouden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de Lid-Staten waarop het Verdrag van toepassing is.
-
De op grond van deze richtlijn genomen maatregelen beogen de natuurlijke habitats en de wilde dier- en plantensoorten van communautair belang in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen.
-
In de op grond van deze richtlijn genomen maatregelen wordt rekening gehouden met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, en met de regionale en lokale bijzonderheden.
-
Er wordt een coherent Europees ecologisch netwerk gevormd van speciale beschermingszones, Natura 2000 genaamd. Dit netwerk, dat bestaat uit gebieden met in bijlage I genoemde typen natuurlijke habitats en habitats van in bijlage II genoemde soorten, moet de betrokken typen natuurlijke habitats en habitats van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen. Het Natura 2000-netwerk bestrijkt ook de door de Lid-Staten overeenkomstig Richtlijn 79/409/EEG aangewezen speciale beschermingszones.
-
Elke Lid-Staat draagt bij tot de totstandkoming van Natura 2000 al naar gelang van de aanwezigheid op zijn grondgebied van de typen natuurlijke habitats en habitats van soorten als bedoeld in lid 1. Hij wijst daartoe, overeenkomstig artikel 4 en met inachtneming van de doelstellingen van lid 1, gebieden als speciale beschermingszones aan.
-
Waar zij zulks nodig achten, streven de Lid-Staten naar bevordering van de ecologische coherentie van Natura 2000 door het handhaven en in voorkomend geval ontwikkelen van de in artikel 10 genoemde landschapselementen die van primair belang zijn voor de wilde flora en fauna.
Artikel 4, eerste en tweede lid, van de Hrl
1. Op basis van de criteria van bijlage III (fase 1) en van de relevante wetenschappelijke gegevens stelt elke Lid-Staat een lijst van gebieden voor, waarop staat aangegeven welke typen natuurlijke habitats van bijlage I en welke inheemse soorten van bijlage II in die gebieden voorkomen. Voor diersoorten met een zeer groot territorium komen deze gebieden overeen met de plaatsen, binnen het natuurlijke verspreidingsgebied van die soorten, die de fysische en biologische elementen vertonen welke voor hun leven en voortplanting essentieel zijn. Voor aquatische soorten met een groot territorium worden deze gebieden alleen voorgesteld indien het mogelijk is een zone duidelijk af te bakenen die de fysische en biologische elementen vertoont welke voor hun leven en voortplanting essentieel zijn. Zo nodig stellen de Lid-Staten aanpassingen van de lijst voor in het licht van de resultaten van het in artikel 11 bedoelde toezicht.
De lijst wordt binnen drie jaar na kennisgeving van de richtlijn aan de Commissie toegezonden met informatie over elk gebied. Deze informatie omvat een kaart, de naam, de ligging en de oppervlakte van het gebied, alsmede de gegevens die zijn verkregen uit toepassing van de in bijlage III (fase 1) vermelde criteria, en wordt verstrekt op basis van een door de Commissie volgens de procedure van artikel 21 opgesteld formulier.
2. Op basis van de in bijlage III (fase 2) vermelde criteria werkt de Commissie met instemming van iedere Lid-Staat voor elk van de vijf in artikel 1, letter c) onder iii), genoemde biogeografische regio's en voor het gehele in artikel 2, lid 1, bedoelde grondgebied aan de hand van de lijsten van de Lid-Staten een ontwerp-lijst van de gebieden van communautair belang uit, waarop staat aangegeven in welke gebieden een of meer prioritaire typen natuurlijke habitats of een of meer prioritaire soorten voorkomen.
De Lid-Staten waar de gebieden met een of meer prioritaire typen natuurlijke habitats en een of meer prioritaire soorten in oppervlakte meer dan 5 % van het nationale grondgebied beslaan, kunnen, met instemming van de Commissie, verzoeken dat de criteria van bijlage III (fase 2) voor de selectie van alle gebieden van communautair belang op hun grondgebied flexibeler worden toegepast.
De lijst van gebieden van communautair belang, waarop de gebieden met een of meer prioritaire typen natuurlijke habitats of een of meer prioritaire soorten staan aangegeven, wordt door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 21.
Wet natuurbescherming (Wnb)
-
Onze Minister wijst gebieden aan als speciale beschermingszones ter uitvoering van de artikelen 3, tweede lid, onderdeel a, en 4, eerste en tweede lid, van de Vogelrichtlijn en de artikelen 3, tweede lid, en 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn. De speciale beschermingszones worden aangeduid als «Natura 2000-gebied».
-
Ingeval een gebied geheel of gedeeltelijk wordt beheerd door één van Onze andere Ministers, neemt Onze Minister een besluit als bedoeld in het eerste lid in overeenstemming met die andere Minister.
-
Bij een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt als bijlage een kaart opgenomen waarop de begrenzing van het desbetreffende gebied nauwkeurig is aangegeven.
-
Een besluit als bedoeld in het eerste lid bevat instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. Daartoe behoren in elk geval de instandhoudingsdoelstellingen ten aanzien van:
-
de leefgebieden voor vogelsoorten, voor zover nodig ter uitvoering van de Vogelrichtlijn, of
-
de natuurlijke habitats en de habitats van soorten, voor zover nodig ter uitvoering van de Habitatrichtlijn.
5. Op de voorbereiding van een besluit tot aanwijzing als bedoeld in het eerste lid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
6. Onze Minister draagt, mede in het licht van de toepassing van artikel 1.8, eerste lid, en gevolg gevend aan het inzicht, bedoeld in artikel 1.5, vijfde lid, zorg voor de actualisatie van de besluiten, bedoeld in het eerste lid.
7. Onze Minister kan een besluit als bedoeld in het eerste lid wijzigen of geheel of gedeeltelijk intrekken. Op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in de eerste volzin is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, behalve in geval van wijzigingen van ondergeschikte aard. Bij een besluit tot gedeeltelijke intrekking of wijziging kan als bijlage een kaart worden opgenomen waarop de gewijzigde begrenzing van het desbetreffende gebied nauwkeurig is aangegeven.