RECHTBANK
ZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10858248 \ CV EXPL 23-5340
Vonnis van 3 juli 2024 (bij vervroeging)
[eiser]
,
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
in deze zaak procederende met toevoeging onder nummer [nummer] ,
gemachtigde: mr. T.M. ten Velde,
[gedaagde]
,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon.
3 De feiten
3.1.
[eiser] huurt sinds 2021 een kamer van [gedaagde] in een woning aan de [adres] te [plaats 1] voor een huurprijs van € 260,- per maand.
3.2.
Op 18 februari 2023 kwam [eiser] tot de ontdekking dat zijn kamer was ontruimd en dat er iemand anders in de kamer woonde.
3.3.
De gemachtigde van [eiser] heeft [gedaagde] op 6 september 2023 een brief gestuurd en daarin geschreven dat de ontruiming van de kamer onrechtmatig is en verzocht om € 3.000,- schadevergoeding en de borg van € 235,- te betalen. [gedaagde] heeft niet betaald.
5 De beoordeling
[gedaagde] is niet verschenen op de mondelinge behandeling
5.1.
De kantonrechter overweegt dat in deze zaak een mondelinge behandeling is bepaald op 16 mei 2024. [gedaagde] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de zitting verschenen. De griffier heeft [gedaagde] gebeld en [gedaagde] heeft laten weten dat hij zich in de datum had vergist, dat hij niet alsnog naar de zitting kon komen en dat hij wel nog stukken wilde overleggen. Door niet te verschijnen heeft [gedaagde] zichzelf de mogelijkheid ontnomen om zijn stellingen nader toe te lichten, om op de (nadere) stellingen van [eiser] in te gaan en om vragen daarover van de kantonrechter te beantwoorden. Dit, terwijl er in het tussenvonnis uitdrukkelijk op is gewezen dat aan een eventuele niet-verschijning gevolgen kunnen worden verbonden die de kantonrechter passend acht. De kantonrechter ziet geen aanleiding om [gedaagde] nog in de gelegenheid te stellen om stukken te overleggen. In het tussenvonnis was namelijk al bepaald dat als een partij een beroep wil doen op nog niet overgelegde schriftelijke stukken, deze minimaal tien dagen voor de zitting naar de
kantonrechter en de wederpartij gezonden moest worden. Het verzoek van [gedaagde] om dit na de zitting alsnog te mogen doen, is dan ook te laat.
[gedaagde] heeft onrechtmatig gehandeld door de kamer te ontruimen
5.2.
De kantonrechter beoordeelt eerst of [gedaagde] de kamer van [eiser] mocht ontruimen. Daarbij is van belang dat het gaat om de huur van woonruimte. Het uitgangspunt is dan dat de huur eindigt door opzegging of ontbinding. Van beide is geen sprake. In de wet is bovendien bepaald dat een bepaling in een huurovereenkomst waarin staat dat de huur eindigt zonder opzegging, nietig is1. Dus als in de huurovereenkomst daadwerkelijk staat dat de huur eindigt als de huurder onbereikbaar is, dan is dat geen geldige bepaling. [gedaagde] kan daarop dus geen beroep doen.
5.3.
[gedaagde] heeft daarnaast gesteld dat [eiser] een huurachterstand had van vijf maanden. Hij heeft niet gesteld over welke maanden de huur niet was betaald en hij heeft zijn stelling ook niet op een andere manier onderbouwd. [eiser] betwist dat sprake is van een huurachterstand. Hij heeft bankafschriften overgelegd. Daaruit blijkt dat hij op 19 oktober 2022, 11 november 2022 en 2 januari 2023 de huursom van € 260,- heeft betaald aan [gedaagde] . Ook blijkt dat hij zowel op 21 februari 2023 als op 22 februari 2023 € 260,- aan huur heeft betaald, volgens [eiser] was dat voor februari en maart. De kantonrechter kan niet vaststellen dat er inderdaad sprake was van een huurachterstand van vijf maanden, hoogstens dat de huur over de maand februari op het moment van de ontruiming nog niet was betaald. Los daarvan: als er volgens [gedaagde] sprake was van een huurachterstand, dan had hij bij de kantonrechter ontbinding van de huurovereenkomst en een veroordeling tot ontruiming moeten vorderen. Dat heeft hij niet gedaan. De ontruiming had hij vervolgens ook niet zelf mogen uitvoeren, hij had dit zo nodig door een deurwaarder moeten laten doen.
5.4.
Door eigenhandig en zonder geldige titel de kamer te ontruimen terwijl deze door [eiser] gehuurd werd, heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld. Hij is daarom aansprakelijk voor schade die [eiser] hierdoor heeft geleden. De kantonrechter zal nu de omvang van de schade beoordelen.
5.5.
[eiser] stelt dat hij schade heeft geleden doordat hij ineens dakloos was en zijn spullen is kwijt geraakt. Hij begroot zijn schade op € 3.000,- en sluit hiervoor aan bij de door de rijksoverheid vastgestelde verhuiskostenvergoeding op grond van de Regeling minimumbijdrage verhuis- en inrichtingskosten bij renovatie. Omdat het in dit geval niet om een zelfstandige woonruimte gaat maar om een kamer, is een lager bedrag gevorderd dan het op grond van de regeling vastgestelde minimumbedrag. [eiser] licht toe dat weliswaar geen sprake is van een verhuizing in verband met een renovatie, maar dat hij wel geconfronteerd is met een noodzaak om te verhuizen. [gedaagde] betwist dat [eiser] schade heeft geleden.
5.6.
De kantonrechter oordeelt dat het een feit van algemene bekendheid is dat het van het een op het andere moment dakloos raken en moeten verhuizen, kosten met zich meebrengt, bijvoorbeeld omdat een nieuwe woonruimte moet worden ingericht. Dat is schade. De kantonrechter gaat ook niet mee in de stelling van [gedaagde] dat [eiser] een koelkast en koffer met kleding heeft teruggekregen en de rest zelf heeft achtergelaten. [eiser] betwist dit en [gedaagde] heeft zijn stelling op geen enkele manier onderbouwd. Omdat er geen onderbouwing is gegeven, wordt bovendien aan bewijslevering niet toegekomen. Dat het nu
onduidelijk is waar de spullen van [eiser] zijn gebleven, komt dan ook voor risico van [gedaagde] die de kamer zelf heeft ontruimd.
5.7.
In de wet staat als uitgangspunt dat de rechter de omvang van de schade zo nauwkeurig mogelijk moet vaststellen en moet schatten als dat niet mogelijk is. De verhuiskostenvergoeding waar [eiser] de hoogte van zijn vordering op baseert, is op deze situatie niet van toepassing. De kantonrechter ziet in de aard van de situatie en de ratio van de Regeling minimumbijdrage verhuis- en inrichtingskosten bij renovatie ook onvoldoende aanknopingspunten om in dit geval aan te sluiten bij de op grond van de Regeling vastgestelde bedragen. De schade leent zich in dit geval voor een nauwkeuriger begroting.
5.8.
[eiser] stelt dat in zijn kamer een bed, koelkast, mobiele telefoon, kleding en drie paar schoenen stonden. De waarde van de mobiele telefoon was ongeveer € 250,- tot € 300,-. Hij koopt meestal broeken van € 80,- en schoenen van € 160,-.
5.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] zijn schade maar summier onderbouwd, zodat een schatting van de schade zal worden gemaakt. De kantonrechter begroot de meubels (bed, koelkast, telefoon) op € 650 en de kleding en schoenen op € 900,-. Rekening houdend met kosten om een nieuwe kamer in te kunnen richten (verf, gordijnen) begroot de kantonrechter de totale schade op € 2.000,-.
Terugbetaling huur en borg
5.10.
[eiser] vordert terugbetaling van de huur over februari en maart 2023 en de borgsom. [gedaagde] heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
5.11.
De kantonrechter wijst de vordering tot terugbetaling over februari voor de helft toe (1/2 x € 260,- = € 130,-) aangezien [eiser] tot medio februari van zijn kamer gebruik heeft kunnen maken. De huur over de maand maart (€ 260,-) en de borg (€ 235,-) moeten ook worden terugbetaald. In totaal gaat dat om een bedrag van € 625,-.
5.12.
De conclusie van het voorgaande is dat [gedaagde] € 2.625,- aan [eiser] moet betalen. [eiser] vordert de wettelijke rente vanaf 20 september 2023, namelijk 14 dagen na de sommatiebrief van 6 september 2023. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de wettelijke rente. De kantonrechter wijst deze toe zoals gevorderd.
5.13.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
|
€
|
87,00
|
|
- salaris gemachtigde
|
€
|
476,00
|
(2,00 punten × € 238,00)
|
- nakosten
|
€
|
119,00
|
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
|
Totaal
|
€
|
682,00
|
|
6 De beslissing
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.625,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 20 september 2023, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 682,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.