Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBZWB:2024:7016

Rechtbank Zeeland-West-Brabant
16-10-2024
28-10-2024
11181488/AZ VERZ 24-45 (E)
Arbeidsrecht
Beschikking

Ontbindingsverzoek werkgever op e-, g- en i-grond. Opzegverbod staat aan ontbinding in de weg. Ondanks schending re-integratieverplichtingen door werknemer geen verval opzegverbod tijdens ziekte. Aanwijzingen psychische problematiek. Ontbindingsverzoek houdt verband met opzegverbod tijdens ziekte, ziekte kan niet worden 'weggedacht'.

Rechtspraak.nl
VAAN-AR-Updates.nl 2024-1361
AR-Updates.nl 2024-1361
Sdu Nieuws Arbeidsrecht 2024/409

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Breda

Zaaknummer / rekestnummer: 11181488 \ AZ VERZ 24-45

Beschikking van 16 oktober 2024

in de zaak van

[verzoeker] B.V.,

te [plaats] ,

verzoekende partij,

hierna te noemen: [verzoeker] ,

gemachtigde: mr. B.R.J. Rothuizen,

tegen

[verweerder] ,

te [plaats] ,

verwerende partij,

hierna te noemen: [verweerder] ,

procederend in persoon.

1 De zaak in het kort

1.1.

[verzoeker] verzoekt in deze procedure ontbinding van de arbeidsovereenkomst met haar werknemer [verweerder] . Volgens [verzoeker] is er sprake van een redelijke grond voor ontslag omdat [verweerder] niet meewerkt aan zijn re-integratie. Hij is onbereikbaar en verschijnt niet op afspraken bij de bedrijfsarts en bij zijn werkgever. Volgens [verweerder] kon hij niet op afspraken verschijnen uit veiligheidsoverwegingen.

1.2.

De kantonrechter wijst de verzochte ontbinding af. Het opzegverbod tijdens ziekte is van toepassing en staat aan ontbinding in de weg.

1.3.

Dit oordeel van de kantonrechter wordt hierna uitgebreid gemotiveerd onder ‘De beoordeling’. Eerst worden het verloop van de procedure, de relevante feiten en het verzoek en het verweer daartegen geschetst. Tot slot volgt de beslissing.

2 Het verloop van de procedure

2.1.

[verzoeker] heeft op 27 juni 2024 een verzoekschrift met 15 producties tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] ingediend. Op 14 augustus 2024 heeft [verzoeker] de aanvullende producties 16 tot en met 25 ingediend. Op 15 augustus 2024 is een brief van het UWV ingediend als aanvulling op productie 25. [verweerder] heeft geen verweerschrift ingediend.

2.2.

De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2024. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door mr. Rothuizen. Mr. Rothuizen heeft tijdens de zitting korte spreekaantekeningen voorgelezen, die tot het procesdossier behoren. Ook [verweerder] is verschenen. [verweerder] gaf tijdens de zitting meerdere malen aan dat hij een advocaat had en dat hij de zaak met zijn advocaat wilde bespreken. [verweerder] gaf aan in geval van een nieuwe zittingsdatum met zijn advocaat te zullen verschijnen. De kantonrechter heeft de mondelinge behandeling daarop aangehouden.

2.3.

De kantonrechter heeft de datum van de voortgezette mondelinge behandeling bepaald op 18 september 2024. Partijen zijn bij brief van 20 augustus 2024 opgeroepen om aanwezig te zijn. Op 9 september 2024 heeft de rechtbank een brief van mr. Rothuizen ontvangen, waarin hij vermeldt dat de crisisdienst van GGZ Breburg [verweerder] met ingang van die datum gedwongen heeft laten opnemen en voorstelt om de zitting op 18 september 2024 geen doorgang te laten vinden. De rechtbank heeft mr. Rothuizen bericht dat de geplande zitting door zou gaan.

2.4.

Op 18 september 2024 is [verzoeker] verschenen, wederom bijgestaan door mr. Rothuizen. [verweerder] is niet verschenen.

2.5.

De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens beide zittingen aan de orde is gekomen.

2.6.

De kantonrechter heeft aan het einde van de tweede zitting bepaald dat uitspraak zal worden gedaan.

3 De feiten

3.1.

[verzoeker] is een familiebedrijf in [plaats] dat zich onder andere bezig houdt met het maken en verkopen van bouwmaterialen.

3.2.

[verweerder] is op 15 oktober 2007 bij [verzoeker] in dienst getreden als teamlid productie.

3.3.

[verweerder] is in 2019 en 2020 langdurig arbeidsongeschikt geweest vanwege beperkingen in sociaal en persoonlijk functioneren. In 2019 heeft [verweerder] begeleiding vanuit GGZ gekregen. Ook in 2020 heeft [verweerder] intensieve begeleiding vanuit de curatieve sector gekregen.

3.4.

[verweerder] heeft zich op 17 juli 2023 ziek gemeld vanwege fysieke klachten aan zijn hand. Hij heeft daarvoor een operatie ondergaan. Vanaf september 2023 is [verweerder] gestart met re-integreren in passend werk voor 2 uur per dag. Vanaf 30 oktober 2023 werd [verweerder] weer volledig arbeidsongeschikt geacht. Hij heeft op 27 november 2023 opnieuw een ingreep ondergaan. Op 26 januari 2024 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat [verweerder] weer in staat moest worden geacht om gedurende 3 keer 4 uur per week lichte werkzaamheden uit te voeren. [verweerder] heeft op 1 maart 2024 aan de arbodienst aangegeven dat er een diagnose was gesteld en dat hij zou starten met een behandeltraject. Eind maart 2024 kon volgens de bedrijfsarts opbouw naar 4 keer 4 uur per dag plaatsvinden. [verweerder] is op 15 april 2024 weer volledig arbeidsongeschikt gemeld.

3.5.

[verweerder] heeft de assistent teamleider van [verzoeker] op 16 april 2024 gebeld. Tijdens dit telefoongesprek was hij agressief. [verweerder] is op 17 april 2024 niet verschenen bij het spreekuur van de bedrijfsarts.

3.6.

[verzoeker] heeft [verweerder] op 23 april 2024 een schriftelijke officiële waarschuwing gegeven vanwege onbereikbaarheid:

“Je [teamleider] , heeft geprobeerd je telefonisch te bereiken maar tot nu toe is dat niet gelukt ook niet via jouw zoon die jij hebt opgegeven als contactpersoon bij calamiteiten. Dit is al 2 weken het geval. Je neemt je telefoon niet op en je reageert ook niet op de ingesproken berichten. Ook ben je niet op het spreekuur van de bedrijfsarts verschenen, welke stond gepland op woensdag 17 april jl. Een afmelding is tevens uitgebleven.

(…) Mochten wij binnen korte termijn geen contact met je hebben dan zien wij ons genoodzaakt om over te gaan tot een loonstop. (…)”

3.7.

Eind april 2024 heeft [verweerder] wederom telefonisch contact opgenomen met [verzoeker] , met een volgens [verzoeker] warrig verhaal. [verweerder] heeft tijdens dat gesprek weer een agressieve toon aangeslagen. In een e-mail aan de arbodienst heeft [verzoeker] aangegeven:

“Hij zit in een mentale dip, haalt dingen van 4 a 5 jaar geleden aan. Ik snap er niks van, dring niet tot hem door. Hij was niet voor reden vatbaar, hij wil alleen met [medewerker arbodienst] praten, het waarom wil hij niet zeggen. [verweerder] komt op mij over als iemand die elk moment door het lint kan gaan en onvoorspelbaar kan handelen. Hij heeft [assistent teamleider] op een agressieve toon 1 keer gebeld en nu mij 2 keer. (…)”

3.8.

De casemanager van de arbodienst heeft op 6 mei 2024 telefonisch contact gehad met [verweerder] . [verweerder] heeft volgens de terugkoppeling aangegeven dat het redelijk met hem ging en dat hij die dag bij de specialist was geweest. De casemanager heeft voorgesteld dat [verweerder] de daaropvolgende dag naar het spreekuur van de bedrijfsarts zou gaan, waarop [verweerder] heeft geantwoord dat hij niet naar [plaats] wilde komen omdat dit te dicht bij zijn werk was.

3.9.

[verweerder] is op 7 mei 2024 niet verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts en was niet bereikbaar.

3.10.

De casemanager van de arbodienst heeft op 8 mei 2024 aan [verzoeker] laten weten dat [verweerder] onaangekondigd was verschenen om haar te spreken. Nadat was aangegeven dat de casemanager niet aanwezig was, is [verweerder] boos naar buiten gestormd en heeft hij met de deuren geslagen.

3.11.

[verweerder] heeft op 13 mei 2024 telefonisch contact opgenomen met de arbodienst over de loonstop. [verweerder] heeft het telefoongesprek beëindigd zonder de uitleg vanuit de arbodienst aan te horen.

3.12.

[verzoeker] heeft [verweerder] op 13 mei 2024 een tweede officiële waarschuwing gegeven:

“Op 23 april jl. heb je een officiële waarschuwing gekregen, omdat je op 17 april niet op het spreekuur bij de bedrijfsarts bent verschenen en ook voor ons onbereikbaar was. Nadien heb je wel contact gehad met je [teamleider] , en [assistent teamleider] . Daarnaast heb je ook contact gehad met [medewerker arbodienst] , Arbo Business Partner bij Assist Verzuim (onze Arbo dienst).

Tijdens het contact met de teamleiding kwam je agressief over. De mensen voelde zich bedreigd. We kregen daarnaast ook melding van Assist Verzuim over ongewenst gedrag bij hen op kantoor. (…)

Je bent wederom niet verschenen op het ingeplande spreekuur op 7 mei. De bedrijfsarts heeft je meerdere malen gebeld en je voicemail ingesproken. Het is niet gelukt contact met je te krijgen. (…)”

[verzoeker] heeft in de brief aangekondigd het loon van [verweerder] op te schorten met ingang van 14 mei 2024, tot het moment dat [verweerder] weer bereikbaar zou zijn en bij de bedrijfsarts zou zijn geweest. [verweerder] is daarnaast uitgenodigd voor een gesprek met zijn werkgever op 21 mei 2024.

3.13.

[verweerder] is op 21 mei 2024 niet verschenen op de afspraak met zijn werkgever. Ook was hij niet bereikbaar.

3.14.

[verweerder] is op 28 mei 2024 niet verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts.

3.15.

[verzoeker] heeft [verweerder] op 31 mei 2024 een derde officiële waarschuwing gegeven vanwege het niet verschijnen op de afspraak met [verzoeker] op 21 mei 2024 en het spreekuur van de bedrijfsarts op 28 mei 2024. [verzoeker] heeft aangekondigd de loonopschorting in stand te laten en zich te zullen beraden over vervolgstappen.

3.16.

[verweerder] heeft op 10 juni 2024 telefonisch contact opgenomen met [verzoeker] over het uitblijven van zijn salaris.

3.17.

[verweerder] was op 11 juni 2024 onbereikbaar voor de casemanager van de arbodienst.

3.18.

De teamleider van [verweerder] heeft ten behoeve van het dossier van [verweerder] het volgende genoteerd:

Beschrijving medicijngebruik [verweerder] – volgt na gesprek met [teamleider] op 11 juni

[verweerder] is uitgevallen in juli 2023 met fysieke klachten. Hij had last van tunnelsyndroom in één hand. Hij is hieraan geholpen. Later speelde hetzelfde op bij zijn andere hand en kreeg hij last van zijn schouder. Dit heeft gespeeld in de tweede helft van 2023, en begin 2024. In deze periode was het contact tussen ons en [verweerder] goed. Hij was bereikbaar en verscheen bij de bedrijfsarts voor spreekuur. Ook ging het re-integreren goed.

Begin 2024 ontvingen we de eerste signalen van mentale problemen. Hij was soms wat warrig en afwezig. Dit is bij hem aangegeven, en hij gaf de pijn in zijn schouder hiervan de schuld. Open over zijn mentale klachten is hij nooit open geweest. De keren dat [teamleider] hierover begon bij hem en doorvroeg, werd hij zenuwachtig en sprak verschillende talen door elkaar heen en werd hij ook weleens emotioneel. (…)”

3.19.

[verzoeker] heeft [verweerder] bij brief van 17 juni 2024 voor de vierde keer officieel gewaarschuwd:

“Ondanks alle waarschuwingen en de stopzetting van jouw loon ben je sinds een tijd compleet onbereikbaar voor ons en weiger je stelselmatig om bij de bedrijfsarts te verschijnen.

Geheel onverplicht zijn wij bereid om jou een allerlaatste kans te geven om alsnog te voldoen aan jouw re-integratieverplichtingen. Op vrijdag 21 juni om 08:45 uur ben je uitgenodigd voor het spreekuur bij de bedrijfsarts. Mocht je hier wederom geen gehoor aan geven dan zal aan de kantonrechter worden verzocht om jou arbeidsovereenkomst per direct te ontbinden zonder een ontslagvergoeding. (…)”

3.20.

[verweerder] is op 21 juni 2024 niet bij de bedrijfsarts verschenen. [verzoeker] heeft [verweerder] per brief van dezelfde datum geïnformeerd over te zullen gaan tot indiening van een verzoekschrift bij de kantonrechter.

3.21.

[verzoeker] heeft op 27 juni 2024 een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV. In het veld ‘aanvullende opmerkingen’ is opgenomen:

“Wij vragen u (UWV) een oordeel te geven over de mate waarin de heer [verweerder] aan zijn re-integratie verplichtingen voldoet. De heer [verweerder] is meerdere keren niet op het spreekuur verschenen bij de bedrijfsarts (zonder afmelding). Ook vragen wij het oordeel met spoed uit te spreken, vanwege de lopende ontbindingsprocedure.

De heer [verweerder] is vorig jaar uitgevallen met fysieke klachten. Sinds begin dit jaar zijn mentale problemen opgetreden. Sindsdien verschijnt hij niet op geplande spreekuren bij de bedrijfsarts. Dit tot 4 keer toe. Dit is ook de reden dat wij de nodige documenten niet hebben kunnen invullen.”

3.22.

[verweerder] is op 27 juni 2024 verschenen bij het spreekuur van de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft in zijn terugkoppeling opgenomen dat [verweerder] geen benutbare arbeidsmogelijkheden had en een te sterk wisselende belastbaarheid om inzet in enige vorm van werk mogelijk te maken.

3.23.

[verzoeker] heeft het loon van [verweerder] tot 27 juni 2024 nabetaald.

3.24.

[verzoeker] heeft [verweerder] op 3 juli 2024 uitgenodigd om op 17 juli 2024 op kantoor een gesprek te voeren over hoe het ging en om de eerstejaarsevaluatie te ondertekenen. [verweerder] is niet verschenen.

3.25.

[verweerder] is op 17 juli 2024 uitgenodigd voor een gesprek met [verzoeker] op 1 augustus 2024. Ook op 1 augustus 2024 is [verweerder] niet verschenen.

3.26.

[verzoeker] heeft op 1 augustus 2024 schriftelijk aan [verweerder] laten weten dat de loonbetaling met ingang van 2 augustus 2024 gestopt zou worden.

3.27.

Het UWV heeft op 14 augustus 2024 schriftelijk aangegeven geen deskundigenoordeel te kunnen geven, omdat [verweerder] niet was verschenen voor het gesprek met de arts van het UWV.

4 Het verzoek en het verweer

4.1.

[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op de kortst mogelijke termijn te ontbinden zonder toekenning van de transitievergoeding. [verzoeker] baseert haar verzoek primair op verwijtbaar handelen (de zogenaamde e-grond), subsidiair op een verstoorde arbeidsverhouding (de zogenaamde g-grond) en meer subsidiair op de cumulatiegrond (de zogenaamde i-grond). [verzoeker] verzoekt de kantonrechter [verweerder] te veroordelen in de kosten van de procedure. Tijdens de tweede zitting heeft [verzoeker] de kantonrechter verzocht haar de mogelijkheid van intrekking van het verzoek te bieden, indien de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden met toekenning van de transitievergoeding.

4.2.

[verweerder] heeft geen verweerschrift ingediend. Tijdens de eerste zitting van
19 augustus 2024 heeft [verweerder] aangevoerd dat hij vanwege veiligheidsredenen niet bij de bedrijfsarts kon verschijnen. Zijn telefoon was meerdere malen gehackt, hij had geen telefoon meer. Er was iets gedaan tegen hem, waarvan hij bewijs had, maar waar hij vanwege veiligheidsredenen niet over kon praten. Uit een röntgenfoto/scan van zijn gehele lichaam zou duidelijk worden waarom [verweerder] niet bij de afspraken was verschenen. [verweerder] heeft aangevoerd zijn salaris en vakantiegeld betaald te willen hebben.

4.3.

De kantonrechter gaat hierna bij De Beoordeling in op de relevante standpunten die partijen hebben aangevoerd.

5 De beoordeling

De maatstaf voor de beoordeling

5.1.

De kantonrechter moet beoordelen of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet is bepaald wat een redelijke grond voor ontslag is (artikel 7:669 lid 3 BW). Naast een redelijke grond is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt (artikel 7:669 lid 1 BW) en er geen opzegverbod geldt (artikel 7:670 BW). Als er wel een opzegverbod geldt, kan er alleen worden ontbonden indien (a) het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft, of (b) er sprake is van zodanige omstandigheden dat het in het belang van de werknemer is om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.

Opzegverbod tijdens ziekte is van toepassing

5.2.

De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] op het moment van indiening van het verzoekschrift arbeidsongeschikt was, zodat het opzegverbod tijdens ziekte als uitgangspunt van toepassing is. Dit wordt als volgt toegelicht.

5.3.

[verweerder] heeft zich op 17 juli 2023 ziek gemeld vanwege fysieke klachten aan zijn hand. Uit het dossier blijkt dat de bedrijfsarts [verweerder] vanwege deze klachten ongeschikt achtte om zijn werk uit te kunnen voeren. Sinds de eerste ziektedag zijn er periodes geweest waarin [verweerder] voor een aantal uren per week aangepaste werkzaamheden heeft verricht. Van herstel is echter geen sprake geweest. Op 27 juni 2024, de dag waarop het ontbindingsverzoek is ingediend, heeft de bedrijfsarts nog geoordeeld dat [verweerder] geen benutbare arbeidsmogelijkheden had. De bedrijfsarts was dus van oordeel dat [verweerder] op 27 juni 2024 volledig arbeidsongeschikt was. Dat [verweerder] sinds de eerste ziektedag doorlopend arbeidsongeschikt is gebleven, blijkt ook uit het feit dat [verzoeker] de eerstejaarsevaluatie heeft ingevuld en ter ondertekening heeft voorgelegd aan [verweerder] . In de eerstejaarsevaluatie is ook opgenomen dat [verweerder] sinds de eerste ziektedag nooit volledig heeft hervat in het eigen werk, en wordt verwezen naar het oordeel van de bedrijfsarts van 27 juni 2024.

Schending re-integratieverplichtingen levert geen uitzondering op

5.4.

[verzoeker] heeft met een beroep op artikel 7:670a lid 1 BW aangevoerd dat een eventueel opzegverbod tijdens ziekte niet van toepassing is. In dit artikel is bepaald dat het opzegverbod tijdens ziekte niet van toepassing is, indien de werknemer zonder deugdelijke grond zijn re-integratieverplichtingen niet is nagekomen en de werkgever de werknemer schriftelijk heeft aangemaand om dat wel te doen of de loonbetaling daarom heeft gestopt. Met andere woorden: het opzegverbod vervalt als de werknemer ondanks maatregelen door de werkgever zonder goede reden niet meewerkt aan zijn re-integratie.

5.5.

De kantonrechter is van oordeel dat deze uitzondering niet van toepassing is en licht dit als volgt toe.

5.6.

De re-integratieverplichtingen bestaan uit het opvolgen van redelijke instructies van [verzoeker] of de arbodienst en het (indien medisch gezien mogelijk) verrichten van passende arbeid die werkgever aanbiedt. Redelijke instructies zijn bijvoorbeeld het opdragen om te verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts, zodat deze kan beoordelen of er mogelijkheden zijn om aan het werk te gaan, en het gehoor moeten geven aan een uitnodiging van de werkgever om te praten over de voortgang van de re-integratie.

5.7.

Vanaf de eerste ziektedag tot ongeveer april 2024 verliep de re-integratie goed. [verweerder] was bereikbaar voor zijn werkgever en de arbodienst en verscheen ook op de spreekuren van de bedrijfsarts waarvoor hij was uitgenodigd. Ergens rond april 2024 is daar verandering in gekomen. [verweerder] is op 17 april 2024 niet verschenen op het spreekuur bij de bedrijfsarts en is ook de daaropvolgende keren dat hij was uitgenodigd niet verschenen. Pas op 27 juni 2024 heeft hij weer een spreekuur bezocht. [verweerder] is verschillende keren uitgenodigd voor een gesprek met zijn werkgever, maar is niet op komen dagen. Er is in de periode sinds april 2024 enkele keren contact geweest met [verweerder] , maar daarbij gedroeg hij zich vaak agressief. Er heeft geen normaal contact over het verloop van de re-integratie kunnen plaatsvinden.

5.8.

De kantonrechter constateert dan ook dat [verweerder] zijn re-integratieverplichtingen niet is nagekomen. Ook kan worden vastgesteld dat [verzoeker] [verweerder] telkens schriftelijk heeft aangespoord om zijn verplichtingen wel na te komen. Er zijn in dat kader onder andere vier officiële waarschuwingen verzonden. [verzoeker] heeft ook meerdere malen een loonsanctie toegepast. De vraag is vervolgens of [verweerder] een deugdelijke grond had om zijn re-integratieverplichtingen niet na te komen.

5.9.

[verweerder] heeft tijdens de eerste zitting aangevoerd dat hij vanwege veiligheidsredenen niet op de gemaakte afspraken kon verschijnen. Er was iets tegen hem gedaan, waarvan hij bewijs had, waardoor hij niet op de afspraken kon komen. Volgens [verweerder] was er een goede reden voor hem om niet te verschijnen, maar hij kon er niet over praten. Volgens [verweerder] zou op een röntgenfoto of scan van zijn lichaam te zien zijn waarom hij niet kon komen. De kantonrechter begrijpt hieruit dat [verweerder] niet betwist dat hij zijn re-integratieverplichtingen niet is nagekomen, maar zich verweert met de stelling dat hij daarvoor een deugdelijke grond had. Met betrekking tot dit verweer overweegt de kantonrechter het volgende.

5.10.

De uitlatingen die [verweerder] tijdens de eerste zitting heeft gedaan, roepen het vermoeden op dat [verweerder] kampte met mentale problemen. Uit het dossier blijkt dat ook [verzoeker] deze vermoedens had. Dit volgt uit de notities van de teamleider van [verweerder] (zie 3.18), waarin hij aangeeft dat [verzoeker] begin 2024 de eerste signalen van mentale problemen ontving. [verzoeker] heeft in de aanvraag van het deskundigenoordeel ook melding gemaakt van mentale problemen bij [verweerder] (zie 3.21). [verzoeker] heeft tijdens de beide zittingen aangegeven dat dit bedoeld was om volledig te zijn richting het UWV en dat het niet bedoeld was om aan te geven dat er inderdaad sprake was van psychische problemen. Duidelijk is echter dat ook [verzoeker] vermoedens in die richting had. Dit is tijdens de eerste zitting ook benoemd door [verzoeker] . Mevrouw [naam] (destijds teamleider algemeen) heeft tijdens de zitting aangegeven dat zij sterke vermoedens had op basis van wat er gebeurde: “Ik kan me niet voorstellen dat je lekker in je vel zit als je zo op kantoor verschijnt.”

5.11.

Vast staat dat [verweerder] in het verleden te maken heeft gehad met psychische problemen, waarvoor hij ook is behandeld. Deze klachten speelden een rol bij de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] in 2019 en 2020.

5.12.

[verweerder] is op 9 september 2024 gedwongen opgenomen in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Zoals tijdens de tweede zitting ook is aangevoerd door [verzoeker] , kan een dergelijke crisismaatregel worden opgelegd in situaties waarin iemand door een geestelijke stoornis een gevaar voor zichzelf of voor zijn omgeving vormt. Dit volgt uit artikel 7:1 lid 1 Wet verplichte ggz. Hoewel aan [verzoeker] moet worden toegegeven dat met de crisismaatregel niet vast staat dát er sprake is van een medische stoornis (en welke stoornis), volgt uit het feit dat er een crisismaatregel is opgelegd wel dat er een ernstig vermoeden is dat het gedrag van [verweerder] voortkomt uit een psychische stoornis. Zou dat anders zijn, dan zou er wettelijk gezien geen grond zijn geweest om de crisismaatregel te nemen.

5.13.

Hoewel aan [verzoeker] ook moet worden toegegeven dat een psychische stoornis op 9 september 2024 niet automatisch betekent dat er in de periode vanaf april 2024 vanwege psychische problemen een deugdelijke grond bestond voor [verweerder] om zijn re-integratieverplichtingen niet na te komen, honoreert de kantonrechter het verweer van [verweerder] dat die deugdelijke grond wel bestond. De kantonrechter komt tot die conclusie op grond van de optelsom van de hiervoor genoemde omstandigheden, die zich als volgt laten samenvatten:

  • -

    [verweerder] had in 2019/2020 psychische problemen;

  • -

    [verweerder] is sinds de eerste ziektedag op 17 juli 2023 arbeidsongeschikt gebleven;

  • -

    er ontstaat in april 2024 een ogenschijnlijk plotselinge kentering in de nakoming van de re-integratieverplichtingen door [verweerder] ;

  • -

    [verzoeker] heeft vermoedens dat psychische problemen daarbij een rol spelen;

  • -

    het gedrag op zitting doet ook vermoeden dat er sprake is van psychische problematiek, en

  • -

    er is grond aanwezig geacht om [verweerder] gedwongen te laten opnemen in een ggz instelling.

5.14.

Gelet op deze optelsom van feiten en omstandigheden en gelet op wat [verzoeker] hiertegen heeft aangevoerd, is de kantonrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat het niet nakomen van de re-integratieverplichtingen door [verweerder] geheel of gedeeltelijk is veroorzaakt door zijn ziekte. Het verweer van [verweerder] slaagt.

Opzegverbod staat in de weg aan ontbinding

5.15.

Het opzegverbod tijdens ziekte staat als uitgangspunt in de weg aan ontbinding. Dat is zoals overwogen in 5.1 alleen anders indien zich een uitzondering voordoet: het verzoek houdt geen verband met het opzegverbod tijdens ziekte of het is in het belang van [verweerder] om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.

5.16.

De kantonrechter is van oordeel dat geen van deze uitzonderingen van toepassing is.

5.17.

Alle ontslaggronden die door [verzoeker] zijn aangevoerd, zijn gebaseerd op dezelfde feiten. In het kader van de e-grond heeft [verzoeker] aangevoerd dat het structureel onbereikbaar zijn, het weigeren van contact met de werkgever en het niet verschijnen op spreekuren van de bedrijfsarts (ernstig) verwijtbaar handelen en nalaten van [verweerder] oplevert. In het kader van de g-grond stelt [verzoeker] dat het vertrouwen in [verweerder] is verloren door het structureel onbereikbaar zijn, het uit de weg gaan van contact en het meermaals op grove wijze schenden van de re-integratieverplichtingen. Tot slot is [verzoeker] van mening dat een combinatie van het voorgaande een reden is om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de i-grond. Alle feiten en omstandigheden samen maken dat iedere basis voor een goede samenwerking weg is, aldus [verzoeker] .

5.18.

De kantonrechter is van oordeel dat de feiten die [verzoeker] aanvoert ter onderbouwing van de gestelde redelijke gronden voor ontslag allemaal verband houden met de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] of hiermee geacht moeten worden verband te houden. Als de ziekte van [verweerder] wordt weggedacht, blijft er namelijk niets over aan feiten en omstandigheden die een redelijke ontslaggrond opleveren. Het verzoek tot ontbinding houdt dan ook wel verband met het opzegverbod tijdens ziekte, zodat de eerste uitzondering niet van toepassing is.

5.19.

[verzoeker] heeft niet aangevoerd dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in het belang is van [verweerder] . Dit valt zonder onderbouwing ook niet in te zien. Een zieke werknemer heeft over het algemeen juist belang bij behoud van zijn arbeidsovereenkomst. Ook de tweede uitzondering gaat dan ook niet op.

5.20.

Dit betekent dat de hoofdregel geldt: het opzegverbod tijdens ziekte staat aan de ontbinding in de weg. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Proceskosten

5.21.

[verzoeker] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt de proceskosten aan de kant van [verweerder] vast op nihil.

6 De beslissing

De kantonrechter

6.1.

wijst het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af,

6.2.

veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, tot op heden aan de kant van [verweerder] vastgesteld op nihil.

Deze beschikking is gegeven door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.