Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBZWB:2024:7929

Rechtbank Zeeland-West-Brabant
20-11-2024
21-11-2024
C/02/426534 / KG ZA 24-445
Burgerlijk procesrecht
Kort geding

843a Rv-procedure. Vordering om afschrift en inzage te verstrekken van de onder gedaagde in beslag genomen (fysieke) bescheiden toegewezen.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht

Zittingsplaats Breda

Zaaknummer: C/02/426534 / KG ZA 24-445

Vonnis in kort geding van 20 november 2024

in de zaak van

[eiser] ,

te [plaats 1] ,

eisende partij,

hierna te noemen: [eiser] ,

advocaat: mr. P.L. Tjiam, en mr. M.A. Theodoridis.

tegen

[gedaagde] ,

te [plaats 2] ,

gedaagde partij,

hierna te noemen: [gedaagde] ,

verschenen in persoon

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding,
- de producties van 01 t/m 30i [eiser] ,
- de mondelinge behandeling van 6 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van [eiser] .

2 De feiten

2.1.

[eiser] heeft gedurende de periode 2002-2018 een relatie gehad met de heer [ex-partner] . [naam 1] is de huidige echtgenote van [ex-partner] .

2.2.

Tussen [ex-partner] / [naam 1] en [eiser] zijn vanaf 2019 tal van gerechtelijke procedures gevoerd die hebben geleid tot veel vonnissen. [ex-partner] en [naam 1] hebben [eiser] in die procedures onder meer beschuldigd van het plegen van fraude, diefstal, witwassen, porno-activiteiten, drugscriminaliteit, omkooppraktijken, hacken en een moordaanslag op haar voormalige advocaat. [ex-partner] en [naam 1] zijn bij diverse vonnissen op straffe van dwangsommen verboden om over [eiser] uitlatingen te doen die haar goede naam en reputatie schade toebrengen.1 Ook is hun op straffe van een dwangsom verboden derden opdracht te geven om artikelen over [eiser] te (laten) publiceren waarin de goede naam en reputatie van [eiser] wordt aangetast.2

2.3.

[gedaagde] presenteert zich als journalist en heeft een aantal boeken geschreven. Hij heeft een eigen uitgeverij onder de naam [uitgeverij] .

2.4.

Op 17 december 2021 is aan [eiser] verlof verleend om bewijsbeslag te leggen onder [naam 1] . Aan [eiser] is onder andere verlof verleend om digitale kopieën te maken van alle gegevensdragers die zich bevonden in, bij en rondom het woonhuis van [naam 1] , waaronder ook in de auto van [naam 1] . Het beslag is op 22 december 2021 gelegd door [deurwaarder 1] , in samenwerking met [deurwaarder 2] . Zij werden daarbij geassisteerd door IT- en onderzoeksdeskundigen, onder wie [deskundige] .

2.5.

[ex-partner] en [naam 1] hebben [eiser] daarna ervan beschuldigd dat zij tijdens het leggen van het bewijsbeslag de autoremmen van de auto van [naam 1] heeft laten saboteren door [deurwaarder 1] en [deskundige] . [ex-partner] en [naam 1] hebben daarom op 3 mei 2022 bewijsbeslag laten leggen onder [eiser] , [deurwaarder 1] en [deskundige] . In de procedure bij de rechtbank Rotterdam, waarin [naam 1] om afgifte en inzage van de inbeslaggenomen stukken heeft gevraagd, heeft de rechtbank bij vonnis van 5 april 2023 geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat er tijdens de beslaglegging is geknoeid met de auto van [naam 1] . De rechtbank heeft de gevorderde afgifte en inzage afgewezen, het beslag opgeheven en [ex-partner] en [naam 1] veroordeeld in de werkelijke proceskosten3.

2.6.

[gedaagde] heeft op 14 november 2023 en 5 december 2023 ten overstaan van notaris mr. Broen beëdigde verklaringen afgelegd met betrekking tot [deskundige] en [deurwaarder 2] .

In de beëdigde verklaring van 14 november 2023 verklaart [gedaagde] , voor zover van belang:
“Als auteur, researcher en onderzoeksjournalist ben ik sinds tweeënhalf jaar doende met mijn nieuwe, aanstaande [boek] over de zaak [ex-partner] casu quo [naam 1] . Het is in die hoedanigheid dat ik contact zocht met (…) [deskundige] . (…) Dat ik contact zocht met [deskundige] was in het kader van hoor en wederhoor als het gaat om de gebeurtenissen rond het bij [ex-partner] en zijn huidige vrouw [naam 1] gelegde bewijsbeslag waarbij [deskundige] in opdracht van deurwaarder (…) [deurwaarder 1] (…) een evidente rol heeft gespeeld.
Een tweetal keren sprak ik met [deskundige] (…)
[deskundige] verklaarde dat hij door [deurwaarder 1] was ingehuurd voor een specifieke actie rond de auto van [naam 1] , waarbij hij de taak had via het motormanagementsysteem specifieke codes aan te passen, te muteren en te manipuleren. Pas later toen [deskundige] voor zichzelf (het zat hem ‘niet helemaal lekker’) wilde weten wat de consequenties waren van de door hem gedane mutaties ging hij op onderzoek uit. Met behulp van de gebruikte codes werd ontdekt dat enerzijds bij stilstand van de auto het communicatiesysteem dat benodigd is

voor de navigatie niet langer werd uitgeschakeld zodat men via een trackingsysteem (eveneens digitaal aangebracht) ten alle tijde kon zien waar de auto zich bevond. Een tweede aanpassing zag op het noodremsysteem dat bij een dergelijke Mercedes in werking treedt indien een noodstop gewenst is daar waar de bestuurder deze niet heeft of zou hebben opgemerkt. Een dergelijk functioneren van dit systemen bij hogere snelheden kan een levensgevaarlijke situatie opleveren. [deskundige] wilde hiervoor niet verantwoordelijk worden gesteld en pleegde overleg met [deurwaarder 1] over zijn ontdekking. Hierop liet [deurwaarder 1] hem weten maar beter dit verder stil te houden juist ook omdat zoals [deurwaarder 1] zei er nogal rumoer was rond de wijze waarop de beslaglegging had plaatsgevonden. Gezien de aard en omvang en de wensen van de opdrachtgever was dat wat hem betreft noodzakelijk (…)

Om moverende reden heeft [deskundige] nog even afgezien om te komen tot een eigen verklaring doch hij overweegt serieus dit alsnog te doen. Los van dat gegeven is [deskundige] in het geval hij wordt opgeroepen als getuige onder ede bereid bovenstaande één-op-één te bevestigen en zo gewenst minst genomen van verdere context te voorzien”.

In de beëdigde akte van 5 december 2023 verklaart [gedaagde] , voor zover van belang:

“Als auteur, researcher en onderzoeksjournalist ben ik sinds tweeënhalf jaar doende met mijn nieuwe, aanstaande [boek] over de zaak [ex-partner] casu quo [naam 1] . Het is in die hoedanigheid dat ik contact zocht met (…) [deurwaarder 2] (…) voormalig mede-eigenaar van [deurwaarderskantoor] te Dordrecht en derhalve maat en compagnon van (….) [deurwaarder 1] ten tijde van de bewijsbeslaglegging waarbij zij ook zelf aanwezig was.
Ik heb (…) [deurwaarder 2] , zonder de naam te noemen, alle punten uit de verklaring van (…) [deskundige] voorgelegd en deze allen heeft zij volmondig bevestigd. (…)

Op aanvullende vragen van ondergetekende stelde [deurwaarder 2] dat ook zij op de hoogte was dat er aan de auto ‘gesleuteld’ was (…). Zij was ook op de hoogte van het feit dat de aangebrachte mutaties tot zeer gevaarlijke dan wel levensbedreigende situaties hadden kunnen leiden. (…)

Wel was haar duidelijk dat het beslagrekest ondeugdelijk was en dat de beslaglegging derhalve onrechtmatig was omdat deze niet getekend was en er tal van acties zijn uitgevoerd waarvoor geen expliciete toestemming was verkregen (…)”

2.7

[gedaagde] heeft op de promotiewebsite van zijn boek, [website] , de aanstaande publicatie van zijn [boek] (Het schandaalboek aller schandaalboeken) aangekondigd.

2.8.

[eiser] is in maart 2024 bekend geworden met het bestaan van de verklaringen van [gedaagde] nadat de tekst daarvan integraal was opgenomen in een pleitnota in de tuchtrechtelijke procedure van [ex-partner] , [naam 1] en [bedrijf] tegen [deurwaarder 1] .

2.9.

[eiser] heeft, nadat haar daartoe bij beschikking van 17 juli 2024 verlof was verleend, op 7 augustus 2024 ten laste van [gedaagde] bewijsbeslag gelegd. Conform het beslagverlof vond de beslaglegging plaats in het woonhuis van [gedaagde] . Na inventarisatie van de aanwezige gegevensdragers en fysieke bescheiden zijn ter plaatse forensische kopieën gemaakt.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert als voorlopige voorziening, samengevat: [gedaagde] te bevelen om [eiser] afschrift en inzage te verstrekken van de onder [gedaagde] in beslag genomen
-(fysieke) bescheiden,
- communicatie tussen [gedaagde] , [ex-partner] , [naam 1] en aan [ex-partner] en [naam 1] gelieerde personen en aliassen,
- bankafschriften, en

- audiobestanden

en [gedaagde] te bevelen alle medewerking daaraan te verlenen,

dit alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.2.

[eiser] grond haar vordering op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

3.3.

[eiser] stelt dat er concrete aanwijzingen zijn dat zowel [gedaagde] als [ex-partner] en [naam 1] zich schuldig hebben gemaakt aan onrechtmatig handelen jegens haar. Zij is bang dat zij door hen nog verder in haar goede naam zal worden aangetast. Zij voert daartoe het volgende aan.

[gedaagde] heeft op 14 november 2023 en 5 december 2023 verklaringen afgelegd, waarin [eiser] wordt beschuldigd van het plegen van een ernstig misdrijf. Deze verklaringen zijn vals. [gedaagde] wil die verklaringen gebruiken voor een boek over [ex-partner] , waarbij hij op de promotiewebsite voor zijn boek heeft aangegeven dat [eiser] daarin een hoofdrol zal hebben. [gedaagde] is een complotdenker die al eerder zogenaamde complotboeken heeft aangekondigd, geschreven en gepubliceerd, wat tot rechtszaken heeft geleid. Toen is ook gebleken dat hij zijn bevindingen heeft gebaseerd op door hem zelfverzonnen verklaringen, dat hij deze bij een notaris had gedeponeerd en dat hij in opdracht van derden publiceerde

Aannemelijk is dat [ex-partner] en [naam 1] aan [gedaagde] de opdracht hebben gegeven om tegen financiële compensatie over [eiser] te verklaren en te publiceren. [ex-partner] en [naam 1] hebben namelijk al eerder iets dergelijks gedaan door in 2022 aan een derde ( [naam 2] ), tegen betaling van € 150.000,00 smadelijke artikelen over [eiser] te laten publiceren en vertrouwelijke documenten te openbaren. [ex-partner] en [naam 1] beschikken over de verklaringen van [gedaagde] . Zij hebben die verklaringen in andere (gerechtelijke) procedures overgelegd en ze hebben die aan derden gestuurd. Zij kunnen de verklaringen alleen van [gedaagde] hebben gekregen. Uit de voorproef van de inhoud van het door [gedaagde] te publiceren boek op de promotiewebsite blijkt dat de stellingen van [gedaagde] precies aansluiten op de stellingen die [ex-partner] en [naam 1] in hun processtukken innemen. [gedaagde] kan dat alleen weten als hij door [ex-partner] en [naam 1] met informatie wordt gevoed. Bovendien heeft [gedaagde] -die in [plaats 2] woonachtig is- de verklaringen onder ede afgelegd ten overstaan van de -in Maastricht gevestigde- notaris van [ex-partner] en [naam 1] . [ex-partner] en [naam 1] trekken zich niets aan van de vele veroordelingen die tegen hen zijn uitgesproken en de dwangsommen die zij hebben verbeurd en zij blijven doorgaan met het aantasten van de eer en goede naam van [eiser] , waarbij zij steeds op zoek gaan naar nieuwe manieren om onder de hun gegeven verboden uit te komen. Als [ex-partner] en [naam 1] [gedaagde] de opdracht hebben gegeven om over [eiser] te verklaren en te publiceren dan hebben zij in strijd gehandeld met het door de rechtbank Overijssel bij vonnis van 28 juni 2022 gegeven verbod.

Deze 843a-procedure dient mede om inzage te- verkrijgen in de correspondentie tussen [ex-partner] en [naam 1] (en hun tussenpersonen) en [gedaagde] over [eiser] en in overige bescheiden die de opdracht van [ex-partner] en [naam 1] aan [gedaagde] bekrach- tigen.

3.4.

[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Hij stelt zich op het standpunt dat het [eiser] niet te doen is om bescheiden met betrekking tot hem boven tafel te krijgen maar met betrekking tot [ex-partner] en [naam 1] . De dagvaarding met producties hebben namelijk grotendeels op hen betrekking. Naar zijn mening is er daarom sprake van een fishing expedition. Hij heeft zich nooit belastend of beledigend uitgelaten over [eiser] . De verklaringen van 14 november en 5 december 2023 heeft hij opgemaakt voor het geval hij zou worden gehoord in het kader van een voorlopig getuigenverhoor en hij heeft daarbij aangegeven dat de verklaringen ook alleen daarvoor mochten worden gebruikt. Hij is door [ex-partner] nooit financieel beloond. Wel heeft hij aan [ex-partner] en [naam 1] een kopie van de verklaringen gegeven, onder de restrictie dat deze enkel gebruikt mochten worden in het kader van een voorlopig getuigenverhoor waarna zij deze vervolgens zonder zijn toestemming “kwistig hebben rondgestuurd”. In de verklaringen wordt [eiser] niet genoemd als opdrachtgever van de sabotage. De verklaringen heeft hij inmiddels ingetrokken. Op de promotiewebsite van zijn boek stond alleen vermeld dat [eiser] een hoofdpersoon in het boek was, verder niets. De website bestaat inmiddels niet meer en het boek is “van de baan”. [gedaagde] betwist dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Volgens hem moeten deze dan ook worden afgewezen.

3.5.

Op de stellingen van partijen zal, voor zover nodig, hierna verder worden ingegaan.

4 De beoordeling

spoedeisend belang

4.1.

[eiser] stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar exhibitievorderingen. Zij heeft de bescheiden nodig om de aard en omvang van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] , [ex-partner] en [naam 1] vast te stellen. Door de gedragingen van [ex-partner] en [naam 1] leeft zij al jaren onder enorme druk en nu zijn daar de gedragingen van [gedaagde] bijgekomen. Dit alles heeft grote impact op haar privéleven. Zij heeft er een groot belang bij dat aan deze situatie een halt wordt toegeroepen.

4.2.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] hiermee het spoedeisend belang voldoende onderbouwd.

vereisten artikel 843a Rv

4.3.

Bij de beoordeling van de vorderingen van [eiser] tot afgifte van bescheiden stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop. Voor toewijzing van een vordering ex artikel 843a lid 1 Rv is noodzakelijk dat eiser (1) een rechtmatig belang heeft bij inzage, afschrift of uittreksel van (2) bepaalde bescheiden aangaande (3) een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij zijn, waarbij gedaagde de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.

Op grond van het vierde lid van artikel 843a Rv is degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft niet gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige redenen zijn of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd. De voorzieningenrechter ziet, gelet op het verweer van [gedaagde] , aanleiding om het derde vereiste, het vereiste van het bestaan van een rechtsbetrekking, allereerst te behandelen.

Rechtsbetrekking

4.4.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 10 juli 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1251) voor een vordering op grond van artikel 843a Rv als maatstaf gegeven dat het bestaan van de rechtsbetrekking waarop de vordering ziet, voldoende aannemelijk moet zijn. Degene die inzage, afschrift of uittreksel van bewijsmateriaal verlangt om een door hem vermoede onrechtmatige daad te kunnen aantonen, zal derhalve gemotiveerd zodanige feiten en omstandigheden dienen te stellen en met eventueel reeds voorhanden bewijsmateriaal moeten onderbouwen, dat voldoende aannemelijk is dat die onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan of dreigt voor te doen. Wat als een voldoende mate van aannemelijkheid kan worden beschouwd, kan niet in algemene zin beantwoord worden. Het komt steeds aan op een waardering van de stellingen en verweren van partijen en de overtuigingskracht van het eventueel reeds overgelegde bewijsmateriaal. Daarbij is enerzijds uitgangspunt dat niet behoeft te zijn voldaan aan de mate van aannemelijkheid die is vereist voor toewijzing in kort geding van een op (dreigend) onrechtmatig handelen gebaseerde (ge- of verbods)vordering of vordering tot schadevergoeding; anderzijds dienen aan de mate van aannemelijkheid van de gestelde tekortkoming of onrechtmatige daad bij de beoordeling van een inzagevordering hogere eisen te worden gesteld dan bij de beoordeling van een verzoek tot het in beslag mogen nemen van bewijsmateriaal. De voorzieningenrechter overweegt dat naar mate de rechtsbetrekking door gedaagde meer gemotiveerd en beargumenteerd betwist wordt, van eiseres meer verlangd mag worden om de aannemelijkheid van de door haar gestelde rechtsbetrekking te onderbouwen.

4.5.

[eiser] heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat de verklaringen van 14 november en 5 december 2023 vals zijn, verwezen naar de door haar overgelegde verklaringen van [deskundige] en [deurwaarder 2]4.

[deskundige] heeft verklaard dat de verklaring van 14 november 2023 onjuist is omdat hij nooit software in de auto van [naam 1] heeft geïnstalleerd of gemanipuleerd, hij heeft ook niet aan [gedaagde] verteld dat hij dat heeft gedaan en hij heeft [gedaagde] nooit laten weten dat hij van plan was een verklaring af te geven die vergelijkbaar was met diens verklaring.

[deurwaarder 2] heeft verklaard dat de verklaring van [gedaagde] van 3 december 2023 volledig is verzonnen. Ze heeft [gedaagde] nooit gezien of gesproken en heeft daarom ook niets aan hem verklaard.

4.6.

[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de verklaringen van 14 november en 5 december 2023 weergeven wat hij zelf uit de mond van [deskundige] en [deurwaarder 2] heeft vernomen, maar hij heeft daarbij niet kunnen of willen aangeven wanneer hij dan met hen zou hebben gesproken. Ook is onduidelijk wat [gedaagde] heeft bedoeld met het intrekken van de beide verklaringen, nu hij heeft aangegeven dat hij dat niet heeft gedaan omdat de verklaringen onjuist zijn maar heeft nagelaten desgevraagd te antwoorden wat hij daarmee dan wél bedoelt.

4.7.

De voorzieningenrechter stelt vast dat als er doorgevraagd wordt naar de inhoud van de beide verklaringen van 14 november en 5 december 2023, een logische, coherente verklaring van [gedaagde] ontbreekt terwijl er anderzijds wel sterke aanwijzingen zijn dat die verklaringen volledig uit de lucht zijn gegrepen en dat [gedaagde] aan het tot stand komen daarvan willens en wetens heeft bijgedragen en daarin zelfs een hoofdrol heeft genomen. Deze -naar de voorzieningenrechter aanneemt: verzonnen- verklaringen strekken ertoe te onderbouwen dat [eiser] gepoogd heeft een levensdelict te willen plegen. De omstandigheid dat [gedaagde] de verklaringen onder ede bij een notaris heeft afgelegd maakt het voorgaande des te kwalijker, omdat dit de verklaringen een zekere schijn van legitimiteit geeft.

Hoewel [eiser] niet met naam wordt genoemd in de verklaringen van 4 november en 5 december 2023 is voor derden wel duidelijk dat [eiser] als opdrachtgever van de gestelde sabotage wordt bedoeld. Dit blijkt uit de context met het bewijsbeslag, dat in haar opdracht is gelegd. Bovendien hebben [ex-partner] en [naam 1] de verklaringen ook in diverse procedures gebruikt ter onderbouwing van hun standpunt dat in opdracht van [eiser] sabotage is gepleegd aan de auto van [naam 1] en is [eiser] door hen ook expliciet als opdrachtgever genoemd. Gelet op dit alles acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat [ex-partner] en [naam 1] aan [gedaagde] een opdracht hebben verstrekt om te verklaren en te publiceren.

4.8.

Dit alles is voldoende om aan te nemen dat er sprake is van onrechtmatig handelen door zowel [gedaagde] als door [ex-partner] en [naam 1] jegens [eiser] en dat, zowel ten aanzien van ieder van hen afzonderlijk als gezamenlijk, er sprake is van een rechtsbetrekking in de zin van artikel 843a Rv.

Rechtmatig belang

4.9.

[eiser] heeft gesteld dat zij direct en concreet belang heeft bij afschrift en inzage van de bescheiden, omdat daaruit zal blijken:

  1. Of [gedaagde] meer valse verklaringen over haar heeft afgelegd

  2. Welke onjuistheden en valse beschuldigingen [gedaagde] over haar heeft geschreven

  3. Welke onjuistheden en valse beschuldigingen [gedaagde] over haar heeft verspreid of voornemens is te gaan verspreiden,

  4. Of [gedaagde] door [ex-partner] en [naam 1] wordt geïnstrueerd en zo ja onder welke voorwaarden,

  5. Of [gedaagde] door [ex-partner] en [naam 1] wordt geïnformeerd en zo ja met welke informatie en stukken,

  6. In welke mate [gedaagde] met personen (heeft) samen(ge)werkt die op hun beurt samenwerk(t)en met [ex-partner] en [naam 1] ,

  7. Op welke wijze de valse verklaringen tot stand zijn gekomen,

  8. Aan wie [gedaagde] de verklaringen heeft verspreid.

4.10.

[eiser] stelt dat het gevorderde afschrift en inzage dus niet alleen noodzakelijk is voor het onderbouwen van het onrechtmatig handelen en de schade, maar ook voor het onderbouwen van de (reikwijdte van een) verbodsvordering. Daarnaast geldt ten aanzien van [ex-partner] en [naam 1] dat zij (zeer waarschijnlijk) in strijd handelen met een eerder gegeven rechterlijk verbod om derden instructies te geven om negatief over [eiser] te publiceren. Om [ex-partner] en [naam 1] opnieuw succesvol een halt toe te roepen (door middel van het opeisen van dwangsommen) is het nodig om de relevante correspondentie met [gedaagde] te verkrijgen.

4.11.

[eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een direct en concreet belang heeft bij de gevraagde stukken en dat deze relevant zijn voor haar rechtspositie. Zij heeft daarom rechtmatig belang het de door haar gevorderde afschrift en inzage.

Bepaalde bescheiden

4.12.

Gelet op wat hiervoor onder 4.10 is overwogen is er geen sprake van ‘fishing expedition’ in de betekenis van een poging om ten aanzien van [ex-partner] , [naam 1] of [gedaagde] op zoek te gaan naar enig belastend materiaal zonder dat er voldoende gronden zijn het bestaan daarvan aan te nemen.

De bescheiden zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de dagvaarding voldoende bepaald.

4.13.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat [ex-partner] en [naam 1] er een gewoonte van maken hun gedragingen waar mogelijk te verhullen zodat diepgaande kennis van wat is voorgevallen tussen [eiser] en [ex-partner] en [naam 1] en het aandeel van [gedaagde] daarin rechtvaardigt dat de advocaten van [eiser] kennis gaan nemen van de in beslaggenomen stukken en een selectie gaan doen zoals onder 7.5 van de dagvaarding primair is verzocht.

4.14.

Door [gedaagde] is niet gesteld dat er gewichtige redenen zijn waarom hij niet gehouden is aan de vordering te voldoen, anders dan dat zijn volledige privé administratie daarmee ter kennis van [eiser] zal komen.

Het belang dat te voorkomen dient echter, gelet op de hiervoor geschetste en aannemelijk geoordeelde gang van zaken, naar het oordeel van de voorzieningenrechter te wijken voor het zwaarwegende belang van [eiser] .

Ook is niet gesteld of aannemelijk geworden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd.

Conclusie

4.15.

Het vorenstaande leidt ertoe dat de vorderingen van [eiser] worden toegewezen zoals hierna verwoord in de beslissing.

De proceskosten

4.16.

[gedaagde] moet als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten (inclusief de nakosten) van [eiser] betalen. De proceskosten worden begroot op:

− dagvaarding € 136,72

− griffierecht € 320,00

− salaris advocaat € 1.107,00

− nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal € 1.741,72

De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen als vermeld in de beslissing

5 De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1.

beveelt [gedaagde] om binnen een week na betekening van dit vonnis, [eiser] afschrift en inzage te verstrekken van de krachtens de beslagbeschikking van 17 juli 2024 onder [gedaagde] in beslag genomen bescheiden, conform Hoofdstuk 6, randnummers 7.3-7.5 en 7.7 en randnummers 7.8 – 7.10 van de dagvaarding van 24 september 2024,

5.2.

beveelt [gedaagde] om binnen een week na betekening van dit vonnis [eiser] afschrift en inzage te verstrekken van de krachtens de beslagbeschikking van 17 juli 2024 onder [gedaagde] in beslag genomen communicatie tussen [gedaagde] , [ex-partner] , [naam 1] en aan [ex-partner] en [naam 1] gelieerde personen en aliassen, conform Hoofdstuk 6, randnummers 7.3-7.5 en 7.7 en randnummers 7.11 – 7.14 van de dagvaarding van 24 september 2024,

5.3.

beveelt [gedaagde] om binnen een week na betekening van dit vonnis [eiser] afschrift en inzage te verstrekken van de krachtens de beslagbeschikking van 17 juli 2024 onder [gedaagde] in beslag genomen bankafschriften, conform Hoofdstuk 6, randnummers

7.3-7.5 en 7.7 en randnummers 7.15 – 7.16 van de dagvaarding van 24 september 2024,

5.4.

beveelt [gedaagde] om binnen een week na betekening van dit vonnis [eiser] afschrift en inzage te verstrekken van de krachtens de beslagbeschikking van 17 juli 2024 onder [gedaagde] in beslag genomen fysieke bescheiden, conform Hoofdstuk 6, randnummers 7.3-7.5 en 7.7 en randnummer 7.17 van de dagvaarding van 24 september 2024,

5.5.

beveelt [gedaagde] om binnen een week na betekening van dit vonnis [eiser] afschrift en inzage te verstrekken van de krachtens de beslagbeschikking van 17 juli 2024 onder [gedaagde] in beslag genomen audiobestanden, conform Hoofdstuk 6, randnummers
7.3-7.5 en 7.7 en randnummers 7.18 – 7.20 van de dagvaarding van 24 september 2024,

5.6.

beveelt [gedaagde] binnen een week na betekening van dit vonnis alle medewerking te verlenen aan de veroordelingen onder 5.1 t/m 5.5, door het verschaffen aan de IT-deskundige(n) en/of advocaten van [eiser] en/of de deurwaarder(s) van alle benodigde wachtwoorden, toegangscodes, sleutels, namen en contactinformatie, waaronder begrepen het verstrekken van de informatie zoals genoemd in randnummer 7.14 van de dagvaarding van 24 september 2024, en het zo nodig assisteren bij het ontsluiten van de bescheiden,

5.7.

veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een dwangsom van € 2.000,-- per dag, een gedeelte van de dag daaronder begrepen, dat aan de onder 5.1 t/m 5.6. gegeven bevelen niet of niet geheel is voldaan, met een maximum van € 100.000,-- aan te verbeuren dwangsommen,

5.8.

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiser] van € 1.741,72 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,

5.9.

veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,

5.10.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

5.11.

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Weide en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.

1 Rechtbank Overijssel 25 juni 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:2141, Rechtbank Amsterdam 24 september 2019, ELCI:NL:RBAMS:2019:7000, Rechtbank Overijssel 15 december 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:4278, Hof Arnhem Leeuwarden 2 maart 2021, ECLI:NL:GHARL:2021: 1808, Rechtbank Overijssel 28 juni 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:1891, Rechtbank Overijssel 3 augustus 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:2266, Rechtbank Overijssel 28 juni 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:2423, Hof Arnhem-Leeuwarden 2 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2014-2236, en Hof Amsterdam 9 april 2024, ECLI:NL:2024:862

2 Rechtbank Overijssel 28 juni 2022, ECLI:NL: RBOVE:2022:1891 en Hof Arnhem-Leeuwarden 2 april 2024, ECLI:NL: GHARL:2024:2236

3 Rechtbank Rotterdam 5 april 2023, ECLI:NL: RBROT4465

4 Producties 04 en 05 bij dagvaarding

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.