Beoordeling door de voorzieningenrechter
3. De minister kan op grond van artikel 10.20 van de Omgevingswet een gedoogplicht voor het maken van een ontwerp opleggen voor het uitvoeren van meetwerkzaamheden of graafwerkzaamheden, het aanbrengen van tekens in, boven of op een onroerende zaak, of het verrichten van onderzoek met gebruikmaking van de daarvoor benodigde hulpmiddelen, als die activiteiten nodig zijn voor het maken van een ontwerp voor de aanleg, instandhouding, wijziging, verplaatsing of opruiming van een werk als bedoeld in artikel 10.14 van de Omgevingswet. Daaronder valt het hoogspanningsnet van TenneT.
Daarbij moet worden voldaan aan de criteria uit artikel 10.11 van de Omgevingswet. Dat houdt in dat voor bepaalde of onbepaalde tijd gebruik moet worden gemaakt van een onroerende zaak (a), met de rechthebbende op de onroerende zaak ondanks een redelijke poging daartoe geen schriftelijke overeenstemming is bereikt over het gebruik daarvan (b),
het gebruik van de onroerende zaak niet meer zal worden belemmerd dan redelijkerwijs nodig is (c), en de belangen van de rechthebbende redelijkerwijs onteigening niet vorderen (d).
Ook moet worden voldaan aan de eisen van artikel 10.22 van de Omgevingswet, die zien op de inhoud van de gedoogplichtbeschikking.
4. De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of een voorlopige voorziening moet worden getroffen. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat sprake is van spoedeisend belang. TenneT wil op 9 december 2024 met de werkzaamheden beginnen en aldus gebruik maken van de gedoogbeschikking.
Vanwege het spoedeisende karakter is de zaak sneller op zitting gepland en is mondeling uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter heeft aan de hand van een afweging van de betrokken belangen bepaald of een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. Artikel 10.20 van de Omgevingswet komt in de plaats van artikel 11 van de Belemeringenwet privaatrecht. Onder het oude recht gold de gedoogplicht voor onderzoek na aanzegging door de burgemeester, twee keer 24 uur van te voren. Aan de aanzegging werden geen eisen gesteld, en er was geen bezwaar of beroep mogelijk.
Onder de Omgevingswet dient voor het gedogen van onderzoekswerkzaamheden een gedoogplichtbeschikking als bedoeld in artikel 10.20 te worden opgelegd.
Tussen partijen is niet in geschil dat wordt voldaan aan de criteria genoemd onder a, c en d van artikel 10.11 van de Omgevingswet. In geschil is met name of er in dit geval een redelijke poging is gedaan om schriftelijke overeenstemming te bereiken, zoals bedoeld onder b. Pas als daarvan sprake is, en die overeenstemming is niet bereikt kan een verzoek tot oplegging van de gedoogplicht worden gedaan.
6. Onder het oude recht, de Belemmeringenwet privaatrecht, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) overwogen1 dat de minister zich ervan moet vergewissen dat een serieuze en redelijke poging is ondernomen om langs minnelijke weg tot overeenstemming te komen. Daarbij moet de minister onderzoeken of de tegenvoorstellen van verzoeker niet op voorhand onwerkelijk en onredelijk zijn. Deze jurisprudentie is van toepassing op werken van algemeen belang, waarin de te verrichten werkzaamheden een permanente voorziening tot resultaat hebben.
Er is geen reden om aan te nemen dat deze jurisprudentie onder de werking van de Omgevingswet niet meer van toepassing kan worden geacht. In artikel 10.11 van de Omgevingswet zijn immers de criteria neergelegd, zoals deze waren opgenomen in de Belemmeringenwet privaatrecht, en die zijn getoetst door de Afdeling. Deze criteria zijn van toepassing op gedoogplichten op te leggen op grond van afdeling 10.3 van hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.
7. De voorzieningenrechter overweegt dat deze criteria wel bezien moeten worden in het licht van een gedoogplicht waarbij de werkzaamheden een tijdelijk karakter hebben. In het geval van onderzoekswerkzaamheden is hiervan sprake. Dit betekent dat de toets of een redelijke poging is gedaan om tot schriftelijke overeenstemming te komen een andere en lichtere moet zijn. Het gaat in het kader van de belangenafweging die de voorzieningenrechter nu doet, te ver om dit nader uit te werken, maar de voorzieningenrechter houdt met deze lichtere toets wel rekening in het kader van diezelfde belangenafweging.
8. Verzoeker heeft aangevoerd dat er onvoldoende redelijk overleg is geweest. Hij geeft aan dat hij steeds heeft willen meewerken, maar te vrezen voor onomkeerbare schade aan het perceel als gevolg van de onderzoekswerkzaamheden. Met name de omstandigheid dat onderzoek in de winter plaats vindt, zal volgens verzoeker schade tot gevolg hebben. Verzoeker vindt dat die schade vergoed moet worden en dat er geen serieuze poging is gedaan.
Verweerder heeft gesteld dat terughoudend toetsend kan worden geconcludeerd dat er wel een serieuze poging is ondernomen om tot schriftelijke overeenstemming te komen. Verweerder verwijst naar de in het logboek opgenomen activiteiten. Verweerder heeft verder gesteld dat de door verzoeker gestelde schade niet is onderbouwd.
De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van het belang van TenneT bij de voortgang van de ontwerpfase. Dit belang is een algemeen belang. De voortgang van het onderzoek dat nodig is voor de ontwerpfase van het electriciteitsstation dient immers het algemene belang van de energievoorziening in Zeeland. Niet betwist is dat netversterking noodzakelijk is, om problemen in de energievoorziening te voorkomen. Hoe sneller de voortgang van de ontwerpfase verloopt, hoe eerder dit probleem kan worden opgelost. De voorzieningenrechter ziet anderzijds het belang van verzoeker bij het ongestoord kunnen bewerken van zijn perceel, zonder schade aan de structuur van de grond.
9. Uit het dossier en ook ter zitting blijkt dat, alvorens de gedoogplicht vanwege het maken van een ontwerp op te leggen, geprobeerd is er samen uit te komen. Hierbij hebben diverse gesprekken plaatsgevonden en verder is niet alleen de standaardovereenkomst maar ook een op de wensen van verzoeker aangepaste overeenkomst aan verzoeker aangeboden. Verzoeker heeft TenneT twee keer de gelegenheid gegeven het perceel te betreden voor onderzoek, maar omdat verzoeker weigerde de overeenkomst te tekenen, was er geen (noodzakelijke) schriftelijke toestemming verleend. De voorzieningenrechter heeft oog voor het belang van verzoeker, namelijk dat de onderzoekswerkzaamheden gevolgen voor de structuur van het perceel kunnen hebben. Anderzijds is niet voldoende onderbouwd dat die schade ook daadwerkelijk kan ontstaan. Verder voorziet de wet in schadevergoeding, mocht de schade daadwerkelijk ontstaan. Gelet op het algemene belang bij een goede energievoorziening kon TenneT naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan de impasse doorbreken en om oplegging van de gedoogplicht verzoeken.
10. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Het belang van TenneT bij uitvoering van de gedoogbeschikking, namelijk het doen van onderzoek ten behoeve van een voorziening in het kader van het algemeen belang, dient zwaarder te wegen dan het belang van verzoeker bij een mogelijke kans op schade aan het perceel. De voorzieningenrechter heeft bij die belangenafweging ook betrokken dat het gaat om tijdelijke werkzaamheden van beperkte aard, die plaatsvinden gedurende een periode van ongeveer twee maanden.
11. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Artikel 10.11. (toepassingscriteria)
Een gedoogplicht op grond van deze afdeling kan worden opgelegd als voor een werk van algemeen belang:
a. voor bepaalde of onbepaalde tijd gebruik moet worden gemaakt van een onroerende zaak,
b. met de rechthebbende op de onroerende zaak ondanks een redelijke poging daartoe geen schriftelijke overeenstemming is bereikt over het gebruik daarvan,
c. het gebruik van de onroerende zaak niet meer zal worden belemmerd dan redelijkerwijs nodig is, en
d. de belangen van de rechthebbende redelijkerwijs onteigening niet vorderen.
Artikel 10.14. (gedoogplichten energie en mijnbouw)
1. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan, na overleg met Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het tot stand brengen of opruimen van:
a. een mijnbouwwerk,
b. werken bestemd voor het opsporen van CO2-opslagcomplexen als bedoeld in artikel 1 van de Mijnbouwwet.
2. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan, na overleg met Onze Minister voor Klimaat en Energie, aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het tot stand brengen of opruimen van:
a. een net als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998,
b. een windpark als bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998,
c. een gastransportnet als bedoeld in artikel 39a van de Gaswet,
d. een inrichting waarvoor een vergunning is verleend op grond van artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet,
e. een werk voor de levering van warmte als bedoeld in artikel 38 van de Warmtewet.
Artikel 10.20. (gedoogplicht vanwege het maken van een ontwerp)
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het uitvoeren van meetwerkzaamheden of graafwerkzaamheden, het aanbrengen van tekens in, boven of op een onroerende zaak, of het verrichten van onderzoek met gebruikmaking van de daarvoor benodigde hulpmiddelen, als die activiteiten nodig zijn voor het maken van een ontwerp voor de aanleg, instandhouding, wijziging, verplaatsing of opruiming van een werk als bedoeld in artikel 10.13, 10.14 of 10.15.
Artikel 10.22. (inhoud gedoogplichtbeschikking)
1. Een gedoogplichtbeschikking bevat in ieder geval een beschrijving van:
a. de onroerende zaak waarop de beschikking betrekking heeft,
b. het werk van algemeen belang waarvoor de beschikking geldt,
c. de te verrichten activiteiten en de voorbereiding daarvan,
d. de plichten van de rechthebbende,
e. de rechten en plichten van de initiatiefnemer.
2. De gedoogplichtbeschikking vermeldt of er voor bepaalde of onbepaalde tijd gebruik wordt gemaakt van de onroerende zaak.
3. Als dat voor de instandhouding van het werk van algemeen belang nodig is, kan in de gedoogplichtbeschikking een gebied rondom het werk worden vastgesteld waarin in de beschikking te noemen activiteiten niet zijn toegestaan zonder voorafgaande toestemming van de initiatiefnemer.
4. Aan een gedoogplichtbeschikking kunnen voorschriften worden verbonden.