Het verzoek
1. De inspecteur heeft bij brief van 8 augustus 2024 (de brief) een verzoek om geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedaan. De inspecteur heeft daarbij een gesloten enveloppe overgelegd met stukken die hij (deels) geheim wil houden. In de envelop is kortgezegd aanwezig (een geschoonde en ongeschoonde versie van):
- -
i) een vijftal emailberichten,
- -
ii) een intern memo,
- -
iii) een aantal klikbrieven en correspondentie met en over klikkers,
- -
iv) een document getiteld “verloop controle [naam 1] / onderzoek [naam 2]”,
- -
v) een nadere toelichting van de inspecteur op het verzoek om geheimhouding.
1.1.
De inspecteur heeft in de brief het verzoek toegelicht en heeft ten aanzien van de stukken onder (i) en (ii) als gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb aangevoerd dat hij recht heeft op vrijheid en vertrouwelijkheid van intern beraad, dat sommige geheimgehouden passages informatie van derden bevatten en verder geheimgehouden passages geen feitelijke informatie bevatten. Ten aanzien van de klikbrieven en correspondentie met en over klikkers (iii) heeft de inspecteur toegelicht dat hij vreest voor aantasting van lijf en leden indien op enigerlei wijze de naam van de schrijvers van de klikbrieven bekend worden bij belanghebbende.
1.2.
De geheimhoudingskamer heeft een afschrift van de brief aan belanghebbende verstrekt en hem in de gelegenheid gesteld om op het verzoek van geheimhouding van de inspecteur te reageren. Bij brief van 1 november 2024 heeft belanghebbende gereageerd op dat verzoek en aangegeven niet akkoord te gaan met geheimhouding.
1.3.
Vervolgens heeft de geheimhoudingskamer de inspecteur verzocht om aan te geven waarom het document getiteld “verloop controle [naam 1] / onderzoek [naam 2]” (iv) ook geheim dient te blijven. Bij brief van 2 december 2024 heeft de inspecteur aangegeven dat dat stuk reeds in de hoofdzaak is verstrekt en belanghebbende derhalve over dat stuk beschikt. De geheimhoudingskamer begrijpt uit die reactie dat de inspecteur ten aanzien van het document getiteld “verloop controle [naam 1] / onderzoek [naam 2]” geen beroep op geheimhouding (meer) doet en heeft daarom de brief van de inspecteur van 2 december 2024 met bijlage aan belanghebbende ter beschikking gesteld.
1.4.
Verder begrijpt de geheimhoudingskamer dat de inspecteur ten aanzien van (v) de nadere toelichting van de inspecteur op het verzoek om geheimhouding, wenst dat belanghebbende van die nadere toelichting geen kennis neemt, gelet op de gedetailleerde gegevens die in die toelichting worden genoemd. De geheimhoudingskamer heeft die nadere toelichting niet doorgezonden naar belanghebbende. Dat heeft tot gevolg dat belanghebbende van die toelichting geen kennis heeft kunnen nemen, en daar dus ook niet op heeft kunnen reageren. Om die reden zal de geheimhoudingskamer die nadere toelichting in haar beoordeling geheel buiten beschouwing laten, en het verzoek om geheimhouding uitsluitend beoordelen op basis van de motivering van de inspecteur die belanghebbende heeft bereikt (de brief). De geheimhoudingskamer merkt hier nog het volgende bij op. De inspecteur heeft ervoor gekozen om de nadere toelichting vorm te geven als een verzoek om geheimhouding, net als de brief. Deze nadere toelichting is gelijktijdig met de brief aan de rechtbank verzonden en ook heeft de inspecteur een instructie toegevoegd welk stuk aan belanghebbende kon worden gezonden. De geheimhoudingskamer beschikt dus nu over twee verschillende versies van het verzoek. De geheimhoudingskamer vindt deze handelwijze uiterst ongelukkig en verzoekt de inspecteur voortaan in het verzoek de toelichting op te nemen zoals ook bekend kan worden gemaakt aan belanghebbende. Een nadere toelichting die de inspecteur geheim wenst te houden voor belanghebbende dient de inspecteur apart toe te zenden zodat duidelijk is dat de geheimhoudingskamer hierover separaat een beslissing dient te nemen.
1.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, beoordeelt de geheimhoudingskamer hierna uitsluitend het verzoek om geheimhouding dat ziet op (delen van):
Geen zitting
2. De geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure meebrengt dat een behandeling ter zitting in dit geval naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet geschikt is om het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te behandelen.1 De geheimhoudingskamer komt tot dit oordeel omdat belanghebbende zich voldoende op schrift heeft kunnen uitlaten over de door de inspecteur aangevoerde redenen voor geheimhouding en een zitting naar het oordeel van de geheimhoudingskamer in het kader van deze geheimhoudingsprocedure weinig zal toevoegen. Dat belanghebbende een zitting wenselijk acht in het kader van de beoordeling of een stuk is aan te merken als een op de zaak betrekking hebbend stuk in de zin van artikel 8:42 van de Awb maakt dat niet anders. De beoordeling of een stuk moet worden aangemerkt als op de zaak betrekking hebbend behoort namelijk niet toe aan de geheimhoudingskamer, maar aan de zetel die de hoofdzaken behandelt (de hoofdkamer).
Kader voor beoordeling
2.1.
De omstandigheid dat een stuk behoort tot de op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb brengt in beginsel met zich dat dit stuk in zijn geheel en ongeschoond dient te worden overgelegd. Hetgeen is bepaald in artikel 8:29 van de Awb biedt aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de geheimhoudingskamer mede te delen dat uitsluitend de rechter die de hoofdzaak beslist (de hoofdkamer) kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming). Ook biedt artikel 8:29 van de Awb aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid stukken niet volledig (maar met onleesbaar gemaakte delen) aan de andere partij en de hoofdkamer ter kennis te brengen.
2.2.
Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om geheimhouding en het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming is als volgt:
-
geheimhouding: de (delen van de) stukken mogen door de inspecteur worden onthouden aan de hoofdkamer en aan de wederpartij; zowel de hoofdkamer als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing;
-
beperkte kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de hoofdkamer, maar de wederpartij kan geen kennisnemen van deze (delen van) stukken.
2.3.
De geheimhoudingskamer begrijpt dat de inspecteur zich beroept op geheimhouding (variant a). De geheimhoudingskamer zal daarom uitsluitend beoordelen of geheimhouding gerechtvaardigd is.
2.4.
Bij de geheimhouding van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid worden betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
Beoordeling van het verzoek
2.5.
Zoals opgemerkt komt de beoordeling of een stuk kwalificeert als op de zaak betrekking hebbend in de zin van artikel 8:42 van de Awb toe aan de hoofdkamer. Dat betekent dat de geheimhoudingskamer alleen toetst of geheimhouding van de geheimgehouden stukken (zie 1.5) gerechtvaardigd is. In die toets wordt verondersteld dat deze stukken ook op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb zijn.
2.6.
De geheimhoudingskamer heeft, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennisgenomen van de geheimgehouden stukken en van de stukken van de hoofdzaak. De geheimgehouden stukken zijn vervolgens onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming tegenover de redenen van de inspecteur om (delen van) de stukken geheim te houden.
2.7.
De geheimhoudingskamer oordeelt ten aanzien van de geheimgehouden stukken als volgt.
(i) de vijf emailberichten
2.8.
Ten aanzien van vijf emailberichten heeft de inspecteur verzocht om een aantal passages uit die emailberichten geheim te houden. Meer specifiek betreft dat de volgende geheim te houden delen van stukken:
-
een intern emailbericht van 23 juni 2020 waarin de inspecteur verwijzingen naar een klikker en een klikbrief als bijlage geheim heeft gehouden;
-
een intern emailbericht van 20 maart 2019 waarin de inspecteur een aantal passages die volgens hem vallen onder de vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad van de Belastingdienst geheim heeft gehouden;
-
een intern emailbericht van 17 september 2019 waarin de inspecteur een aantal passages geheim heeft gehouden die volgens hem vallen onder de vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad van de Belastingdienst;
-
een intern emailbericht van 7 juni 2023 waarin de inspecteur één passage geheim heeft gehouden die volgens hem valt onder de vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad van de Belastingdienst; en
-
een intern emailbericht van 3 september 2020 waarin de inspecteur één passage geheim heeft gehouden waarin persoonlijke omstandigheden van een medewerker van de Belastingdienst zijn beschreven.
Geheimgehouden delen van emailbericht 1
2.9.
Ten aanzien van de delen in het emailbericht onder 1 die zien op verwijzingen naar een klikker en een klikbrief is de geheimhoudingskamer van oordeel dat geheimhouding gerechtvaardigd is. Uit de inhoud van de klikbrief en de verwijzingen naar de klikker in dat emailbericht zou belanghebbende kunnen opmaken door wie die brief is geschreven. Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer weegt het belang bij bescherming van persoonsgegevens en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de klikker aanzienlijk zwaarder dan het belang dat belanghebbende heeft bij kennisneming van de geheimgehouden stukken. De inspecteur mag die betreffende delen van het emailbericht en de bijlage dus geheim houden.
Geheimgehouden delen van emailberichten 2, 3 en 4
2.10.
Ten aanzien van de geheimgehouden delen van de emailberichten waarvan de inspecteur stelt dat sprake is van juridisch intern beraad (emailberichten 2, 3 en 4), overweegt de geheimhoudingskamer dat de vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad van de Belastingdienst een belang kan zijn dat geheimhouding van stukken op grond van artikel 8:29 van de Awb kan rechtvaardigen2. Dat kan anders zijn indien de inhoud van die stukken ook bijvoorbeeld niet aan belanghebbende bekende feitelijke informatie bevat, waardoor het verdedigingsbelang van belanghebbende in het gedrang zou kunnen komen.
2.11.
De geheimgehouden delen in de emailberichten 2, 3 en 4 zijn naar het oordeel van de geheimhoudingskamer aan te merken als juridisch intern beraad van de Belastingdienst en bevatten geen voor belanghebbende onbekende feitelijke informatie. Gelet op de aard en inhoud van deze geheimgehouden correspondentie is de geheimhoudingskamer van oordeel dat het belang van de inspecteur bij geheimhouding aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming. Er is daarom sprake van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen.
Geheimgehouden delen van emailbericht 5
2.12.
Tot slot is de geheimhoudingskamer van oordeel dat ten aanzien van de passage in het emailbericht genoemd onder 5, ten aanzien waarvan de inspecteur zich beroept op de persoonlijke levenssfeer van een medewerker van de Belastingdienst, geheimhouding van die passage ook gerechtvaardigd is. De betreffende passage heeft geen relevantie voor de beslechting van de hoofdzaak en ziet uitsluitend op persoonlijke omstandigheden van een medewerker van de Belastingdienst. Het belang van de inspecteur tot geheimhouding van die passage in verband met bescherming van persoonsgegevens en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de medewerker weegt daarom aanzienlijk zwaarder dan het belang dat belanghebbende heeft bij kennisneming van de geheimgehouden stukken.
(ii) intern memo van de inspecteur
2.13.
Ten aanzien van een door de inspecteur intern opgesteld memo heeft de inspecteur verzocht om een aantal delen van dat memo geheim te houden. Meer specifiek betreft dat het volgende:
-
een passage waarin de inspecteur de situatie van mevrouw [naam 3] bespreekt. Volgens de inspecteur zijn deze passages niet op de zaak betrekking hebbend omdat dit derdeninformatie betreft.
-
een passage opgenomen in het interne memo onder ‘bijkomende onderwerpen’ welke informatie volgens de inspecteur ziet op een onderwerp dat niet in geschil is, en waarvan de geheimgehouden passage ziet op niet in de procedure betrokken personen; en
-
een passage opgenomen in het interne memo onder ‘bijkomende onderwerpen’, welke informatie volgens de inspecteur eveneens ziet op een onderwerp dat niet in geschil is.
2.14.
Ten aanzien van de eerstgenoemde passage overweegt de geheimhoudingskamer dat de door de inspecteur geheimhouden informatie over mevrouw [naam 3] geheim mag blijven. De geheimgehouden passage betreft informatie over de situatie van- en werkwijze voor de heffing van inkomstenbelasting ten aanzien van de (ex) echtgenote van belanghebbende, en heeft naar het oordeel van de geheimhoudingskamer geen relevantie voor het geschil dat partijen in deze procedure verdeeld houdt. Belanghebbende voert aan dat de hoofdkamer is verzocht om de zaken van belanghebbende en mevrouw [naam 3] gezamenlijk te behandelen, zodat het belang tot geheimhouding van deze stukken niet meer aanwezig is. Het is de geheimhoudingskamer echter op het moment van het doen van deze uitspraak niet gebleken dat de hoofdkamer de zaken van mevrouw [naam 3] gezamenlijk met die van belanghebbende behandelt of zal behandelen, zodat de geheimhoudingskamer op dit moment geen aanleiding ziet om op het verzoek om geheimhouding van deze stukken anders te beslissen. Volledigheidshalve merkt de geheimhoudingskamer nog op dat indien de zaken van belanghebbende en mevrouw [naam 3] wel gelijktijdig door de hoofdkamer ter zitting worden behandeld, zij de inspecteur in overweging geeft alsnog de ongeschoonde passage die betrekking heeft op mevrouw [naam 3] in de hoofdzaken te verstrekken.
2.15.
De geheimhoudingskamer constateert ten aanzien van de tweede hiervoor genoemde passage dat in die passage uitsluitend informatie met betrekking tot derden is opgenomen. De in die passage opgenomen informatie kan geen nader licht op de zaken van belanghebbende in deze procedure werpen. Geheimhouding van die passage is naar het oordeel van de rechtbank om die reden gerechtvaardigd.
2.16.
Ook ten aanzien van de derde passage is de geheimhoudingskamer van oordeel dat geheimhouding gerechtvaardigd is. Die passage ziet op informatie die geen direct verband houdt met de zaken van belanghebbende en ook geen relevantie heeft voor het geschil dat partijen in deze procedure verdeeld houdt. De inspecteur mag de deze passages daarom ook geheim houden.
(iii) klikbrieven en correspondentie met en over klikkers
2.17.
Tot slot doet de inspecteur een beroep op geheimhouding ten aanzien van een aantal door hem aan de rechtbank overgelegde bijlagen die hij benoemd als ‘de klikbrieven’. De geheimhoudingskamer constateert dat die geheimgehouden stukken bestaan uit enerzijds klikbrieven en verklaringen van klikkers, met daarbij soms ook bijlagen, en anderzijds uit interne meldingen en interne emailcorrespondentie van de inspecteur over de klikbrieven en (afgelegde verklaringen van) klikkers.
2.18.
De geheimhoudingskamer overweegt dat belanghebbende zowel uit de inhoud van de klikbrieven en de verklaringen van de klikkers, maar ook uit de interne meldingen en interne emailcorrespondentie van de inspecteur die de inspecteur geheim wil houden, zou kunnen opmaken wie de klikbrieven heeft geschreven dan wel verklaringen heeft afgelegd. Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer weegt het belang bij bescherming van persoonsgegevens en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de klikkers aanzienlijk zwaarder dan het belang dat belanghebbende heeft bij kennisneming van de geheimgehouden stukken. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen. Dat betekent dat de inspecteur de stukken die hij aan de geheimhoudingskamer heeft overgelegd onder de noemer ‘klikbrieven’ geheim mag houden.
Beslissing
De geheimhoudingskamer wijst het verzoek om geheimhouding toe.
Deze beslissing is genomen door mr.drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 24 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze beslissing is verzonden aan partijen op: