201307148/1/R4.
Datum uitspraak: 8 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Lollum, gemeente Súdwest-Fryslân,
en
de raad van de gemeente Súdwest-Fryslân,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie] te Lollum" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellante] heeft haar zienswijze daarop naar voren gebracht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.F.C.M. Mulders, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, en door ing. E.W. Boontje, werkzaam bij adviesbureau Peutz, en de raad, vertegenwoordigd door H.G.J. Woltjer en A.G. Faber, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door C. van Roon, ter zitting als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het perceel [locatie] te Lollum en enkele aangrenzende percelen.
3. Op het perceel [locatie] is fouragehandel [belanghebbende] gevestigd (hierna: de fouragehandel). Het perceel grenzend aan het perceel [locatie] is door de fouragehandel in gebruik als opslagterrein. Het beroep van [appellante] is gericht tegen het als zodanig bestemmen van dit opslagterrein door het toekennen van de bestemming "Bedrijf - Fouragehandel" en de functieaanduiding "opslag". Zij betoogt dat de bedrijfsactiviteiten op het opslagterrein leiden tot geluidhinder en stankhinder ter plaatse van haar woning die is gesitueerd op een afstand van 13 meter ten opzichte van het opslagterrein. Volgens [appellante] heeft de raad bij het toekennen van de bedrijfsbestemming aan het opslagterrein ten onrechte afgeweken van de in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) voor een groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders aanbevolen richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid en 30 meter voor het aspect geur in geval van een rustige woonwijk. In dit verband betoogt zij dat het door Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. opgestelde rapport "Akoestisch onderzoek [belanghebbende] te Lollum" van 6 september 2012 (hierna: het akoestisch rapport), dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd, onvoldoende is om de afwijking van de in de VNG-brochure aanbevolen richtafstanden te rechtvaardigen. Hiertoe voert zij aan dat in het onderzoek niet wordt uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie, omdat het aantal bedrijfsactiviteiten op het opslagterrein te laag is ingeschat en er in het onderzoek ten onrechte van wordt uitgegaan dat op het opslagterrein geen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden in de avondperiode. Verder is volgens haar in het onderzoek uitgegaan van te lage bronvermogens en is het aspect geurhinder ten onrechte niet betrokken in het onderzoek. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst zij naar het tegenrapport "Contra-expertise geluidonderzoek bestemmingsplan [locatie] te Lollum" van 18 september 2013 dat in haar opdracht is opgesteld door Peutz. Nu het akoestisch rapport niet uitgaat van de representatieve bedrijfssituatie, zal de in dit rapport als geluidreducerende maatregel voorgestelde realisatie van een geluidscherm niet afdoende zijn om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in en bij haar woning te waarborgen, aldus [appellante]. Bovendien is de realisatie van het geluidscherm volgens haar onvoldoende in het plan gewaarborgd en leidt de realisatie van het geluidscherm tot een aantasting van haar woongenot.
3.1. De raad stelt dat de akoestische gevolgen van het toekennen van een bedrijfsbestemming aan het opslagterrein zijn onderzocht in het bij het plan gevoegde akoestisch rapport. Hieruit blijkt volgens de raad dat met de realisatie van een geluidscherm een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellante] zal bestaan. De realisatie van het geluidscherm is volgens de raad in de planregels gewaarborgd. Gelet hierop is een afwijking van de in de VNG-brochure opgenomen richtafstanden gerechtvaardigd, aldus de raad.
3.2. Aan het perceel grenzend aan het perceel [locatie] is de bestemming "Bedrijf - Fouragehandel" en de functieaanduiding "opslag" toegekend. Tevens is aan een deel van dit perceel nabij de woning van [appellante] de functieaanduiding "geluidscherm" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a en b, van de planregels zijn de voor "Bedrijf - Fouragehandel" aangewezen gronden bestemd voor een fouragehandel alsmede voor parkeervoorzieningen voor vrachtwagens en opslag ten behoeve van de fouragehandel, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding "opslag", met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding "geluidscherm" in ieder geval worden ingericht met een geluidscherm met een lengte van minimaal 10 meter en een bouwhoogte van minimaal 2 meter.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2, onder c, aanhef en sub 2, geldt, voor zover hier van belang, dat de bouwhoogte van een geluidscherm niet meer dan 3 meter mag bedragen.
Ingevolge artikel 1, zeventiende lid, is een fouragehandel een handel in veevoer, kunstmest en aanverwante producten.
3.3. Tussen de raad en [appellante] is niet in geschil dat voor een fouragehandel volgens de VNG-brochure in geval van een rustige woonwijk en rustig buitengebied een richtafstand voor geluid geldt van 50 meter. Voor geur geldt een richtafstand van 30 meter. Tevens is niet in geschil dat de afstand tussen de grens van het opslagterrein en de woning van [appellante] ongeveer 13 meter bedraagt en dat aldus niet wordt voldaan aan de in de VNG-brochure opgenomen richtafstanden.
3.4. De Afdeling stelt voorop dat de richtafstanden in de VNG-brochure indicatief zijn voor een goede ruimtelijke ordening en dat daarvan, mits voldoende onderbouwd, kan worden afgeweken. Ter onderbouwing van het standpunt dat in dit geval kan worden afgeweken van de richtafstanden in de VNG-brochure, heeft de raad de akoestische gevolgen van het gebruik van het opslagterrein door de fouragehandel op onder meer de woning van [appellante] onderzocht. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het bij de plantoelichting gevoegde akoestisch rapport. In het rapport is geconcludeerd dat met een geluidscherm met een hoogte van 2 meter en een lengte van ten minste 10 meter ter plaatse van de plangrens nabij de woning van [appellante], een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woning van [appellante] kan worden gerealiseerd.
3.5. Volgens het deskundigenbericht zijn de in het akoestisch onderzoek gehanteerde aantallen vrachtwagenbewegingen, heftruckbewegingen en containerwisselingen per dag op het opslagterrein representatief voor de huidige bedrijfsvoering van de fouragehandel. Wat betreft het betoog van [appellante] dat in het akoestisch onderzoek onvoldoende rekening is gehouden met het gebruik van het opslagterrein in de avondperiode, staat in het deskundigenbericht dat niet aannemelijk is dat in de avondperiode op het opslagterrein structureel werkzaamheden worden verricht. Verder blijkt uit het deskundigenbericht dat de in het akoestisch onderzoek gehanteerde bronvermogens niet ongebruikelijk zijn voor de huidige bedrijfsvoering van de fouragehandel. De Afdeling ziet geen aanleiding het deskundigenbericht in zoverre niet te volgen.
Voor zover [appellante] stelt dat het onderzoek door de deskundige heeft plaatsgevonden in de winterperiode en dat in deze periode door de fouragehandel minder bedrijfsactiviteiten worden verricht in vergelijking met de zomerperiode, overweegt de Afdeling dat uit het deskundigenbericht blijkt dat het onderzoek is gebaseerd op de huidige bedrijfsomvang en de administratie van de fouragehandel. Gelet hierop acht de Afdeling niet aannemelijk dat het feitelijke moment waarop de fouragehandel door de deskundige is bezocht van beslissende invloed is geweest op de bevindingen in het deskundigenbericht.
Voor zover volgens het deskundigenbericht in het akoestisch onderzoek geen rekening is gehouden met eventuele geluid- en geurhinder van goederen die op het terrein worden opgeslagen, overweegt de Afdeling dat [appellante] in dit verband ter zitting heeft gewezen op het gebruik van het terrein voor de opslag van stro en gebruikt landbouwplastic. Volgens de raad veroorzaakt de opslag van stro en gebruikt landbouwplastic geen onaanvaardbare geurhinder en kan niet de opslag zelf maar slechts de aan- en afvoer van deze goederen geluidhinder veroorzaken. Deze geluidhinder is volgens de raad meegenomen in het verrichte akoestisch onderzoek. De Afdeling ziet in hetgeen [appellante] naar voren heeft gebracht onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld.
Gelet op het voorgaande en mede in aanmerking genomen de in het bestemmingsplan voor de fouragehandel opgenomen maatbestemming, kunnen naar het oordeel van de Afdeling de in het akoestisch onderzoek gehanteerde uitgangspunten ten aanzien van het huidige gebruik van het opslagterrein worden beschouwd als een representatieve invulling van de planologische mogelijkheden die het bestemmingsplan ten aanzien van het gebruik van het opslagterrein biedt. De Afdeling ziet dan ook aanleiding voor het oordeel dat met het akoestisch rapport voldoende aannemelijk is gemaakt dat, ondanks dat niet wordt voldaan aan de in de VNG-brochure aanbevolen richtafstand, na de realisatie van het in het akoestisch rapport omschreven geluidscherm, het woon- en leefklimaat bij de nabij het opslagterrein gesitueerde woning van [appellante] niet onaanvaardbaar wordt aangetast.
3.6. Voor zover [appellante] ter zitting heeft betoogd vanwege een mogelijk intensiever gebruik van het opslagterrein te vrezen voor meer geluidhinder dan blijkt uit het akoestisch onderzoek, heeft de raad toegelicht dat op de bedrijfsactiviteiten van de fouragehandel het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) van toepassing is en dat de in het akoestisch onderzoek gehanteerde geluidgrenswaarden overeenkomen met de ingevolge het Activiteitenbesluit voor de fouragehandel geldende geluidgrenswaarden. Een overschrijding van deze geluidgrenswaarden betreft een kwestie van handhaving die in deze procedure niet ter beoordeling staat. Bepalend is of aan de geluidgrenswaarden kan worden voldaan. Onder verwijzing naar hetgeen onder 3.5 is overwogen, kan er naar het oordeel van de Afdeling van worden uitgegaan dat dit aannemelijk is gemaakt.
3.7. Wat betreft de realisatie van het geluidscherm overweegt de Afdeling dat in artikel 3, lid 3.1, van de planregels, voor zover hier van belang, is bepaald dat de gronden met bestemming "Bedrijf - Fouragehandel" onder meer zijn bestemd voor parkeervoorzieningen voor vrachtwagens en opslag ten behoeve van de fouragehandel, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding "geluidscherm" in ieder geval worden ingericht met een geluidscherm met een lengte van minimaal 10 meter en een bouwhoogte van minimaal 2 meter. Naar het oordeel van de Afdeling volgt hieruit dat de in artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b, van de planregels omschreven vormen van gebruik op de gronden met de aanduiding "opslag" slechts zijn toegestaan indien het geluidscherm is gerealiseerd. Daarnaast is naar het oordeel van de Afdeling inherent aan het begrip geluidscherm dat het scherm op een dusdanige wijze moet worden uitgevoerd dat het dient als geluidwerende voorziening. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de realisatie van het geluidscherm onvoldoende in de planregels is gewaarborgd.
Ten aanzien van het betoog van [appellante] dat de realisatie van het geluidscherm zal leiden tot een aantasting van haar woongenot, overweegt de Afdeling dat de bouwhoogte van het geluidscherm ingevolge artikel 3, lid 3.2, onder c, aanhef en sub 2, van de planregels niet meer mag bedragen dan 3 meter. Gelet hierop en op de omstandigheid dat het scherm op enige afstand van de woning van [appellante] zal worden gerealiseerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de realisatie van het geluidscherm zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellante].
3.8. De betogen falen.
4. [appellante] betoogt tot slot dat het plan in strijd is met de gemeentelijke structuurvisie Wûnseradiel (hierna: de structuurvisie) uit 2009. Hiertoe voert zij aan dat het dorp Lollum in de structuurvisie niet is genoemd als concentratiegebied voor bedrijvigheid. Volgens [appellante] is een fouragehandel niet passend in het dorp Lollum.
4.1. Volgens de plantoelichting is de structuurvisie gericht op concentratie van bedrijvigheid in de dorpen Makkum, Witmarsum en Arum, maar behouden bestaande bedrijven in andere dorpen in de gemeente de mogelijkheid voor uitbreiding, mits de schaal van het bedrijf passend is bij de schaal van het dorp. Een fouragehandel, gericht op de agrarische sector, is volgens de plantoelichting passend in het dorp Lollum, omdat Lollum een kleine kern is in het buitgebied waar veel agrarische bedrijven zijn gevestigd. De Afdeling acht dit standpunt van de raad niet onredelijk. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat volgens het deskundigenbericht reeds sinds 1978 op het perceel [locatie] een fouragehandel wordt uitgeoefend. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het onderhavige bestemmingsplan in strijd met de structuurvisie is.
Het betoog faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Postma
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2014
539-810.