202202387/1/V2 en 202202387/2/V2.
Datum uitspraak: 18 mei 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 12 april 2022 in zaak nr. NL21.3107 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2021, aangevuld bij besluit van 16 november 2021, heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 12 april 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. K. Ross, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. In hoger beroep voert de vreemdeling terecht aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn referentiekader. De staatssecretaris heeft in zijn besluit namelijk niet inzichtelijk gemaakt hoe hij rekening heeft gehouden met de leeftijd van de vreemdeling ten tijde van de gestelde ontdekking van zijn homoseksualiteit in het land van herkomst (uitspraak van de Afdeling van 14 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1100, onder 2.2). De rechtbank heeft dit niet onderkend. De derde grief is daarom terecht voorgedragen, maar leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Daarbij is van belang dat de vreemdeling met zijn overige grieven niet heeft kunnen wegnemen dat zijn verklaringen over belangrijke punten van zijn asielrelaas tekortschieten. De staatssecretaris heeft op grond van deze tekortkomingen in zijn verklaringen het relaas van de vreemdeling ongeloofwaardig kunnen achten. Daarbij is van belang dat de vreemdeling ten tijde van een groot deel van de gestelde gebeurtenissen reeds meerderjarig was.
2. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift voor het overige geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Steendijk
voorzieningenrechter
w.g. Graat
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2022
307-968