202106432/1/A3.
Datum uitspraak: 12 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 augustus 2021 in zaak nr. 20/1578 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende.
Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2020 heeft het college de aanvraag van [appellant] voor een omgevingsvergunning voor het verbouwen van een bouwwerk aan de Leenderweg 10-12 in Heeze afgewezen.
Bij uitspraak van 27 augustus 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. IJzerman, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft op 25 april 2019 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning om het pand De Molen Inn aan de Leenderweg 10-12 te Heeze te verbouwen tot een hotel waarin meer dan 50 personen kunnen verblijven. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft [appellant] een Bibob-vragenformulier ingevuld. Dit vragenformulier maakt deel uit van een integriteitsonderzoek op grond van Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: de Wet Bibob).
Het college heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob en artikel 3, zesde lid, van de Wet Bibob. Volgens het college bestond ernstig gevaar dat de vergunning zou worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. [appellant] heeft eerder herhaaldelijk wettelijke voorschriften overtreden, onder andere bij het huisvesten van arbeidsmigranten. Aan hem zijn daarvoor lasten onder dwangsom opgelegd. Ook bestond het vermoeden dat hij ter verkrijging van de omgevingsvergunning valsheid in geschrifte heeft gepleegd. [appellant] heeft namelijk het Bibob-vragenformulier onjuist ingevuld, doordat hij die overtredingen niet heeft vermeld op het formulier bij de vraag: "Is aan u en/of de rechtspersonen en ondernemingen die bij de vragen 2 worden genoemd, de afgelopen vijf jaar een last onder bestuursdwang en/of dwangsom opgelegd?".
Aangevallen uitspraak
2. Volgens de rechtbank bestond het vermoeden dat ter verkrijging van de omgevingsvergunning valsheid in geschrifte is gepleegd, nu niet in geschil is dat [appellant] het Bibob-vragenformulier onjuist heeft ingevuld. Daarbij is niet vereist dat valsheid in geschrifte in strafrechtelijke zin is bewezen. Ook heeft de rechtbank overwogen dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat is voldaan aan artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob en artikel 3, zesde lid, van de Wet Bibob. Het college heeft het belang van het niet faciliteren van strafbare feiten zwaarder mogen laten wegen dan het belang van [appellant]. Ook heeft het college betekenis kunnen toekennen aan het structurele karakter van de overtredingen van [appellant] en de omstandigheid dat [appellant] ondanks de waarschuwingen en lasten onder dwangsom de overtredingen heeft herhaald, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het vermoeden bestond dat hij ter verkrijging van de omgevingsvergunning valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Hij is immers voordat het besluit werd genomen door de strafrechter hiervan vrijgesproken. Verder betoogt [appellant] dat de eerder aan hem opgelegde (preventieve) lasten onder dwangsom buiten beschouwing gelaten hadden moeten worden omdat die niet samenhangen met deze omgevingsvergunning.
Beoordeling
4. [appellant] heeft niet bestreden dat, zoals in het advies van het Landelijk Bureau Bibob van 29 oktober 2019 is opgenomen, de gemeente Someren aan hem lasten onder dwangsom heeft opgelegd voor overtredingen tussen 14 juni 2017 en 1 februari 2018 en tussen 29 augustus 2018 en 26 september 2019. Het betrof handelen in strijd met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, door meer dan de toegestane vier arbeidsmigranten te huisvesten in een woning. Het college heeft zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat er samenhang bestaat tussen deze overtredingen in de gemeente Someren waarvoor dwangsommen zijn opgelegd en de aanvraag die nu aan de orde is. Dat [appellant] er ook voor kan kiezen om De Molen-Inn te gebruiken om anderen dan arbeidsmigranten onderdak te bieden en dat hij het hotel ook zou kunnen verhuren en het dan niet zelf exploiteert, staat er niet aan in de weg dat hij er ook voor kan kiezen om daar arbeidsmigranten te huisvesten. Bovendien blijkt uit het door [appellant] ingediende bedrijfsplan dat hij de Molen-Inn wil gebruiken voor het huisvesten van arbeidsmigranten. Daarom is aan het in artikel 3, derde lid, aanhef onder a, van de Wet Bibob opgenomen samenhang-vereiste voldaan. Alleen al hierom heeft het college de aanvraag van [appellant] voor een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.20, eerste lid, van de Wabo mogen afwijzen. De Afdeling komt daarom niet toe aan de beoordeling van de weigeringsgrond die is gebaseerd op artikel 3, zesde lid van de Wet Bibob.
5. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Neuwahl
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023
280-990