202103467/1/R4.
Datum uitspraak: 15 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant] en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), allen wonend te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg,
appellanten,
en
1. de raad van de gemeente Hardenberg (hierna: de raad),
2. het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg (hierna: het college),
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Rollepaal, Langewijk 135 Dedemsvaart" (hierna: het bestemmingsplan) gewijzigd vastgesteld.
Bij besluit van 30 maart 2021 heeft het college aan Plukon Dedemsvaart B.V. (hierna: Plukon) omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de inrichting en het bouwen van een geluidscherm op het perceel Langewijk 135 in Dedemsvaart.
De besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening.
Tegen deze besluiten heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
Bij besluit van 22 maart 2022 heeft het college de motivering van het besluit van 30 maart 2021 aangevuld en de aan de omgevingsvergunning verbonden geluidsvoorschriften gewijzigd.
[appellant] heeft gronden ingediend tegen het besluit van 22 maart 2022.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en de raad, [appellant] en Plukon hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2023, waar [appellant], bijgestaan door [appellant A] en [appellant B], en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door mr. H. Witbreuk, advocaat te Nijmegen, ing. R.W. Schlepers en ing. W. Bron, zijn verschenen. Daarnaast is op de zitting Plukon, vertegenwoordigd door [gemachtigde], ing. A.G. van Kempen en ir. H.J. Welpelo, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Plukon heeft een pluimveeslachterij aan de Langewijk 135 in Dedemsvaart. Deze inrichting ligt op het bedrijventerrein Rollepaal in Dedemsvaart. Plukon wil haar bedrijfsactiviteiten uitbreiden door de productiecapaciteit te verhogen en een verpakkingslijn te realiseren. Hiervoor moet het bedrijfsgebouw aan de Langewijk worden uitgebreid in de richting van en op een naastgelegen perceel.
Het bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel Langewijk 135 in Dedemsvaart (de huidige locatie van Plukon) en het naastgelegen perceel en maakt deze uitbreiding mogelijk. Verder heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de inrichting door middel van het vergroten van de productiecapaciteit van het verwerken van 225.000 kippen per dag naar 360.000 kippen per dag binnen de bestaande opstallen en het bouwen van een geluidscherm.
Plukon heeft aan de omwonenden toegezegd dat de uitbreiding van haar bedrijf niet zal leiden tot een hogere geur- of geluidsbelasting ter plaatse van de woningen van de omwonenden dan op grond van de vergunning van 9 december 2009 is toegestaan. Voor de gevraagde en vergunde verandering geldt de geurnorm uit de omgevingsvergunning van 9 december 2009, opgenomen in vergunningvoorschrift 3.1.1 van die vergunning, onverkort. Aan de vergunning van 30 maart 2021 zijn geluidsvoorschriften verbonden. De daarin vermelde geluidgrenswaarden zijn bij het herstelbesluit van 22 maart 2022 in overeenstemming gebracht met de geluidgrenswaarden die op grond van de vergunning van 9 december 2009 golden.
2. [appellant] is een omwonende. Hij heeft beroep ingesteld, omdat hij al veel geur- en geluidsoverlast ervaart en door de uitbreiding meer overlast vreest. In dat verband stelt hij dat de besluiten op onjuiste uitgangspunten zijn gebaseerd en dat het onmogelijk is om de milieubelasting van een slachterij met de beoogde omvang op zeer korte afstand van woningen voldoende te beperken.
Toetsingskaders
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
4. De gevraagde verandering van de inrichting van Plukon is getoetst aan artikel 2.14 van de Wabo. Op grond van dit artikel moeten onder meer de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken bij de beslissing op de aanvraag worden betrokken.
Uitgangspunten van de raad en het college
5. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening als de geurnorm en de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus niet toenemen ten opzichte van de omgevingsvergunning van 9 december 2009. Die beoordelingsniveaus en de geurnorm heeft zij vastgelegd in de artikelen 3.4.2 en 3.4.3 van de planregels. Ook het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het belang van het milieu is beschermd als de geurnorm en de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus niet toenemen ten opzichte van de vergunning uit 2009. [appellant] betwist niet dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening of dat het belang van het milieu is beschermd als aan de geurnorm en de gestelde langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus wordt voldaan. Hij stelt wel dat deze normen niet naleefbaar zijn met de huidige bedrijfsvoering en daarom ook niet met de voorziene uitgebreide bedrijfsvoering. De Afdeling zal daarom aan de hand van zijn beroepsgronden toetsen of de geurnorm en langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus in de voorziene situatie naleefbaar zijn.
Geluid
6. In beroep betoogt [appellant] onder meer dat de geluidgrenswaarden zoals verbonden aan de bij besluit van 30 maart 2021 verleende omgevingsvergunning niet naleefbaar zijn.
Het college heeft erkend dat aan de omgevingsvergunning van 30 maart 2021 verkeerde geluidgrenswaarden zijn verbonden. Die geluidgrenswaarden zijn gebaseerd op een verouderd geluidonderzoek waarbij werd uitgegaan van 295.000 slachtingen per dag in plaats van de aangevraagde en vergunde 360.000 slachtingen per dag. Al hierom slaagt het betoog. Het besluit van 30 maart 2021 is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig voorbereid.
Het college heeft met het herstelbesluit van 22 maart 2022 de motivering van het besluit van 30 maart 2021 aangevuld en de aan de omgevingsvergunning verbonden geluidsvoorschriften gewijzigd. Het beroep van [appellant] heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege ook betrekking op het besluit van 22 maart 2022. De Afdeling zal daarom hierna aan de hand van de door [appellant] naar voren gebrachte beroepsgronden beoordelen of de geluidgrenswaarden die met het besluit van 22 maart 2022 aan de omgevingsvergunning zijn verbonden, naleefbaar zijn.
7. [appellant] betoogt dat bij de beoordeling van het wegverkeerlawaai in het rapport "Plukon - Uitbreiding locatie onderzoek geluid en luchtkwaliteit", van 9 april 2020, kenmerk M.2019.0399.04.R001, opgesteld door DGMR, ten onrechte geen onderscheid is gemaakt tussen gewone vrachtwagens en koelwagens, terwijl het geluid van koelwagens aanzienlijk hoger is. Dit blijkt volgens hem uit de tekst onderaan blz. 8 van het rapport waar staat dat voor de verdeling van de voertuigcategorieën geen bruikbare recente gegevens beschikbaar zijn bij de gemeente of de Omgevingsdienst IJsselland. Ook is in het rapport volgens [appellant] ten onrechte geen rekening gehouden met het tussenscenario, waarin de voorziene gebouwen uit het eindscenario nog niet zijn opgericht en daardoor geen afschermende werking voor geluid hebben. De laaddock en de wand van het bestaande gebouw zullen volgens hem in het tussenscenario zelfs als reflector werken, waardoor het geluid van onder meer voor de poort wachtende vrachtwagens naar de woningen zal worden versterkt. Volgens [appellant] is hiervan bovendien extra geluid te verwachten, omdat het aantal wachtende vrachtwagens door de productieverhoging zal toenemen met 250%.
7.1. In het rapport van 9 april 2020 staan in tabel 2 de gehanteerde uurintensiteiten en de voertuigverdeling. Ook staan in bijlage 2 de invoergegevens, waaronder de vrachtwagens gereed product. De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat in voormeld rapport de emissiegetallen uit het Reken- en Meetvoorschrift geluid 2012 zijn gehanteerd. Deze emissiegetallen zijn door het Rijk bepaald, gebaseerd op metingen langs wegen en worden regelmatig geactualiseerd. De raad stelt dat de eventuele effecten ten gevolge van een installatie op vrachtwagens daarin zijn verdisconteerd. [appellant] heeft dit standpunt van de raad niet weersproken. Gelet op het hiervoor genoemde kan uit de door [appellant] geciteerde tekst uit het rapport van 9 april 2020 niet worden afgeleid dat het geluid van koelwagens niet of onjuist bij de beoordeling van het wegverkeerlawaai is betrokken.
7.2. In het rapport van 9 april 2020 wordt ingegaan op de huidige situatie en de voorziene eindsituatie met de fysieke uitbreiding van Plukon naar het naastgelegen perceel, zoals hiervoor vermeld onder 1. Naar aanleiding van het beroep van [appellant] heeft de raad de notitie van 17 november 2022 met kenmerk M.2019.0399.08.N004, opgesteld door DGMR, overgelegd. In die notitie is het geluid vanwege het wegverkeer in het tussenscenario, te weten zonder de uitbreiding van de paneerafdeling op het voormalige Wehkampterrein, berekend. Uit die notitie blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het verkeer van Plukon op de woningen van derden in het tussenscenario bij één woning zorgt voor een toename van 1 dB(A). De geluidsbelasting op die woning is daardoor 39 dB(A). Hierdoor verschuift de woning van geluidsklasse zeer rustig naar geluidsklasse rustig. Ook is gekeken naar het effect van een begin 2022 gebouwde loods van derden. Die loods zorgt voor een niet significante toename van het geluid. Op de maatgevende woningen van derden bedraagt de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer inclusief het effect van de loods ten hoogste 40 dB(A). Dit blijft onder de standaard normen voor wegverkeer (48 dB(A)) en indirecte geluidhinder (50 dB(A)). De notitie van 17 november 2022 geeft de raad geen aanleiding voor andere conclusies dan die uit het rapport van 9 april 2020 en de PlanMER, bijlagen 1 en 8 bij de plantoelichting. De raad stelt zich op het standpunt dat het geluid vanwege het wegverkeer gerelateerd aan de uitbreiding van Plukon aanvaardbaar is en niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het door [appellant] gestelde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat dit standpunt van de raad onjuist is. Daarom slaagt zijn betoog niet.
8. [appellant] betoogt dat er een omgevingsvergunning voor een nieuwe ontvangsthal of loshal wordt voorbereid die er volledig anders uitziet dan in de PlanMER. De berekeningen die ten grondslag liggen aan het bestemmingsplan houden ten onrechte geen rekening met de reflectie van de wand van de ontvangsthal die boven het dak uitsteekt aan de noordzijde van de hal. Hierdoor is volgens hem niet gerekend met de maximale planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan.
8.1. Het is juist dat de verbeelding bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de gewijzigde ontvangsthal afwijkt van de verbeelding in de PlanMER. Het college heeft in het verweerschrift gesteld dat de omgevingsvergunning voor de ontvangsthal passend is binnen de maximale planologische mogelijkheden. Omdat de geluidsmodellering enigszins afwijkt van het eindscenario uit de PlanMER, zijn voor de eindsituatie waarin het bestemmingsplan voorziet opnieuw de akoestische effecten beoordeeld. Het college heeft het rapport "Akoestisch onderzoek geactualiseerd eindscenario" van 19 juli 2022, opgesteld door DGMR, overgelegd. Uit dit onderzoek blijkt dat bij een representatieve invulling van de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan aan de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus die aan het besluit van 22 maart 2022 zijn verbonden, kan worden voldaan. Die niveaus komen overeen met de geluidgrenswaarden die eerder golden op grond van de vergunning van 9 december 2009 en waarvan bij de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening is uitgegaan. Dit betekent dat de conclusies die ten grondslag liggen aan de PlanMER en de vaststelling van het bestemmingsplan in zoverre ongewijzigd zijn.
Het betoog slaagt niet.
9. [appellant] betoogt dat het DGMR rapport van 4 februari 2022, kenmerk M.2019.0399.08.R001, niet aan het besluit van 22 maart 2022 ten grondslag kon worden gelegd. In dit verband voert hij aan dat in het rapport op grond van door Plukon verstrekte informatie geen rekening is gehouden met een verhoging van de ventilatie door de productieverhoging van 12.000 naar 15.000 kuikens per uur. Ook de geluidstoename door harder werkende koelinstallaties is volgens hem ten onrechte niet betrokken bij de berekeningen. Dit blijkt volgens hem uit paragraaf 5.13 van de PlanMER waarin staat dat een grote koudevraag inherent is aan het slachten van kippen, omdat de kippen met een lichaamstemperatuur van ongeveer 40˚C binnenkomen en de fabriek gekoeld of diepgevroren verlaten. Als er meer kippen binnenkomen, zal er volgens [appellant] een grotere koudevraag zijn met meer geluid als gevolg. Verder betoogt hij dat voor de koelunits bij het laden en lossen een bronhoogte van 2,5 m is gehanteerd, terwijl voor het transport onder route 6 de koelunits ten onrechte ontbreken en alleen dieselmotoren van de vrachtwagens op een hoogte van 1,5 m zijn betrokken. Daarnaast is volgens hem in het rapport ten onrechte geen rekening gehouden met extra geluid door de seizoensinvloeden, omdat in de zomerperiode hogere geluidniveaus worden gemeten.
9.1. Het college stelt dat Plukon onderzoek heeft gedaan naar de ventilatiebehoefte en het benodigde koelvermogen. Door DGMR zijn het bronvermogen, het aantal, de locaties en de overige relevante factoren van de installaties benodigd voor ventilatie en koelvermogen ingevoerd in het geluidsmodel. Daarbij is uitgegaan van een productiecapaciteit van 360.000 slachtingen per dag en is rekening gehouden met de wijziging van de bedrijfstijden. Het enkele feit dat de gegevens door Plukon zijn aangeleverd, betekent niet dat daarvan niet mocht worden uitgegaan. Het college heeft gesteld dat de geluidmodellering door de Omgevingsdienst IJsselland is beoordeeld en geaccordeerd. Plukon heeft op de zitting toegelicht dat de koudevraag toeneemt en dat de daarvoor benodigde koelcapaciteit is betrokken in de modellering. Voor zover [appellant] stelt dat extra ventilatie nodig is, omdat uit de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de nieuwe ontvangsthal blijkt dat extra luchtbehandelingskasten worden geïnstalleerd, overweegt de Afdeling dat die omgevingsvergunning voor bouwen en milieuneutraal veranderen geen onderdeel uitmaakt van deze procedure. Dit betekent dan ook niet dat het geluidrapport van 4 februari 2022 dat ten grondslag ligt aan de omgevingsvergunning voor de productieverhoging, op verkeerde uitgangspunten is gebaseerd. Bovendien blijkt uit het rapport "Akoestisch onderzoek geactualiseerd eindscenario" van 19 juli 2022, opgesteld door DGMR, kenmerk M.2019.0399.08.R002, dat ook in de situatie met extra luchtbehandelingskasten kan worden voldaan aan de geluidgrenswaarden die met het herstelbesluit van 22 maart 2022 in overeenstemming zijn gebracht met de geluidgrenswaarden die op grond van de vergunning van 9 december 2009 golden.
9.2. Het betoog van [appellant] over de koelunits van vrachtwagens leidt ook niet tot het oordeel dat de geluidsbelasting in het geluidrapport van 4 februari 2022 is onderschat. Eén van de uitgangspunten in het geluidrapport van 4 februari 2022 is dat de koelunits bij het laden en lossen in de dagperiode slechts 20 minuten per vrachtwagen mogen aanstaan. Daarvoor is rekening gehouden met een bronhoogte van 2,5 m. Op de zitting heeft Plukon toegelicht dat hiervoor in verband met de beperking van geluid is gekozen. Het is volgens Plukon minder ideaal om de koelunits in de avond- en nachtperiode uit te zetten, maar omdat het geladen product 2 tot 4˚C is, zorgt de hoeveelheid van de producten voor de nodige kou. Dat de koelunits in de avond- en nachtperiode uitgeschakeld moeten zijn, heeft Plukon vermeld bij de laadlocatie. In het geval dat de gestelde geluidgrenswaarden worden overschreden, kan het college daartegen handhavend optreden.
9.3. Anders dan [appellant] betoogt, zijn de seizoensinvloeden bij de geluidsmodellering betrokken. In paragraaf 2.3 van het akoestisch rapport van 4 februari 2022 staat de representatieve bedrijfssituatie beschreven. Dit betreft de situatie waarbij de voor de geluidproductie relevante omstandigheden kenmerkend zijn voor de bedrijfsvoering bij een volledige capaciteit in de te beschouwen etmaalperiode. Hiermee is bedoeld een bedrijfssituatie, waarin de inrichting maximaal in werking is, in een situatie die regelmatig (in elk geval vaker dan één keer per maand, ofwel vaker dan twaalf keer per jaar) voorkomt. Op de zitting heeft Plukon verwezen naar de definitie van de representatieve bedrijfssituatie in paragraaf 5.2 van de gehanteerde Handleiding meten en rekenen Industrielawaai en verduidelijkt dat voor de representatieve bedrijfssituatie de zomersituatie is gehanteerd, omdat die situatie op 12 dagen na de voor Plukon maatgevende situatie is.
9.4. In het door [appellant] onder 9 gestelde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het geluid vanwege het in werking zijn van de inrichting van Plukon is onderschat. De Afdeling ziet in zoverre dan ook geen grond voor het oordeel dat de bij het besluit van 22 maart 2022 gestelde geluidgrenswaarden niet naleefbaar zijn.
Het betoog slaagt niet.
10. [appellant] betoogt dat het rondrijden en stationair draaien van vrachtwagens op het terrein van de inrichting ten onrechte niet is meegerekend in het DGMR rapport van 4 februari 2022, kenmerk M.2019.0399.08.R001. Verder had volgens hem in het geluidrapport rekening moeten worden gehouden met een toeslag van 5 dB voor tonaal geluid voor de koelinstallaties die laagtonig van aard zijn. Om vast te stellen dat sprake is van tonaal geluid had volgens [appellant] onderzoek moeten worden gedaan.
10.1. Het rondrijden en stationair draaien van vrachtwagens is door Plukon niet beoogd en ook niet nodig voor haar bedrijfsvoering. Op de zitting heeft Plukon toegelicht dat vrachtwagens volgens een nauwkeurige planning het terrein oprijden, de hal binnen rijden en lossen. De planning is gericht op doorrijden, alleen bij een storing is het mogelijk dat frictie ontstaat.
Op de zitting heeft [appellant] gesteld dat hij bij de aanvraag voor de nieuwe ontvangsthal rotondes heeft gezien op de tekening van het terrein van de inrichting. Hij heeft gesteld dat hij ervan uitgaat dat dit dient voor de verkeersafwikkeling en wachtende vrachtwagens, maar dat het geluid hiervan niet in de onderzoeken is betrokken. Zoals hiervoor onder 9.1 is overwogen, maakt de omgevingsvergunning voor de nieuwe ontvangsthal geen onderdeel uit van deze procedure. Overigens heeft Plukon op de zitting toegelicht dat er geen rotondes zijn aangevraagd. De cirkels die op de door [appellant] genoemde tekening staan, betreffen de draaicirkels van vrachtwagens.
10.2. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat in het geluidrapport moest worden gerekend met een toeslag voor tonaal geluid. Voor het beoordelen van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau heeft het college de "Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening" (hierna: de Handreiking) gehanteerd. In paragraaf 6.2.2 van de Handreiking staat dat in geval van geluid met een tonaal karakter op het gemeten of berekende langtijdgemiddelde deelgeluidsniveau vanwege de inrichting een toeslag van 5 dB in rekening moet worden gebracht. Als criterium geldt dat het tonale karakter van het geluid duidelijk hoorbaar is op het beoordelingspunt. Het college heeft gesteld dat het geluid ter plaatse van de woningen van derden vanwege de inrichting geen tonaal karakter heeft. In verband hiermee heeft het college het rapport "Akoestisch onderzoek geactualiseerd eindscenario" van 19 juli 2022, opgesteld door DGMR, overgelegd. In paragraaf 2.6 van dat rapport staat dat verschillende (nacht)metingen en observaties in de omgeving van Plukon zijn gedaan. Daarbij is geconstateerd dat het geluid op de beoordelingspunten bij woningen vanwege Plukon geen tonaal karakter heeft, zodat het toepassen van de toeslag voor tonaal geluid niet nodig is. Het standpunt van het college dat het geluid van de koelinstallaties ter plaatse van de woningen geen tonaal karakter heeft, is hiermee bevestigd. [appellant] heeft de metingen en observaties niet gemotiveerd weersproken, zodat de Afdeling geen aanleiding ziet om aan het standpunt van het college te twijfelen.
10.3. Het betoog van [appellant], zoals vermeld onder 10, slaagt niet.
11. [appellant] betoogt dat het parkeerterrein voor vrachtwagens ten onrechte niet is betrokken bij de berekeningen in het DGMR rapport van 4 februari 2022, kenmerk M.2019.0399.08.R001. Ook stelt hij dat in de tabellen 9 en 13 van het rapport zeven onrealistische geluidreducerende maatregelen staan vermeld en dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de toename van bodemreflectie door een verharding van het terrein.
11.1. De aangevraagde en vergunde situatie heeft betrekking op de verhoging van de productiecapaciteit van 225.000 naar 360.000 kippen per dag en het bouwen van een geluidscherm. In paragraaf 2.1 van het rapport van 4 februari 2022 staat dat de toekomstige uitbreiding van het parkeerterrein voor vrachtwagens geen onderdeel uitmaakt van de aangevraagde en vergunde situatie. Het gebruik van het al vergunde deel van het parkeerterrein voor vrachtwagens is met de verleende vergunning niet gewijzigd. In de overwegingen die ten grondslag liggen aan het besluit van 30 maart 2021 staat dat de aanvoer van het pluimvee, de afvoer van de lege vrachtwagens, de afvoer van het slachtafval en de afvoer van het eindproduct voor geluid de maatgevende activiteiten zijn. De daaraan gerelateerde verkeersbewegingen op het terrein van de inrichting zijn volgens bijlage 3 bij het geluidsonderzoek betrokken. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het geluid van de vrachtwagens op het parkeerterrein zodanig is dat dit als een maatgevende activiteit moet worden aangemerkt en dat om die reden niet aan de gestelde geluidgrenswaarden kan worden voldaan.
11.2. [appellant] heeft zijn stelling dat bij het geluidrapport onrealistische geluidreductiemaatregelen zijn betrokken, niet gemotiveerd. Het college heeft gesteld dat de geluidreducerende maatregelen zijn opgesteld door en afgestemd met Plukon en de akoestische en koeltechnische adviseurs. Het college ziet daarom niet waarom de maatregelen niet realistisch zijn en om die reden niet bij het geluidrapport mochten worden betrokken. De Afdeling ziet in de ongemotiveerde stelling van [appellant] ook geen aanleiding voor dat oordeel.
11.3. De verharding van het terrein maakt verder geen onderdeel uit van de aanvraag waarop met het herstelbesluit van 22 maart 2022 is beslist. In paragraaf 4.4 van het geluidrapport van 4 februari 2022 staat dat het braakliggende kavel oostelijk van de Fahrenheitstraat is bestemd voor een toekomstige uitbreiding en momenteel bestaat uit grasland. Plukon handhaaft deze situatie totdat zij een omgevingsvergunning gaat aanvragen voor activiteiten op dit kavel. Daarom is in het geluidrapport terecht uitgegaan van een onverharde bodem.
11.4. Gelet op wat onder 11.1 tot en met 11.3 is overwogen, leidt het door [appellant] onder 11 gestelde niet tot vernietiging van het besluit van 22 maart 2022. Het betoog slaagt niet.
12. [appellant] betoogt dat in het akoestisch rapport dat ten grondslag ligt aan het herstelbesluit beoordelingspunt 17 ten onrechte is verschoven van de woning aan de Langewijk 410 naar Langewijk 404. Volgens hem is het beoordelingspunt aan de Langewijk 410 onmisbaar voor de beoordeling van de gevelbelasting van alle woningen tegenover het braakliggende terrein met aangrenzende nieuwe insteekweg en het bedrijfsterrein van Plukon.
12.1. Het college heeft gesteld dat geen sprake is van een verschuiving, maar van het herstel van een verschrijving. Uit het geluidrapport dat ten grondslag ligt aan de omgevingsvergunning van 9 december 2009 blijkt dat punt 017 de woning aan de Langewijk 404 betrof. Het college heeft een screenshot uit het geluidsmodel overgelegd, waaruit het vorenstaande blijkt. Daarnaast blijkt uit het DGMR rapport van 4 februari 2022, kenmerk M.2019.0399.08.R001, dat zowel de woning aan de Langewijk 404 als de woning aan de Langewijk 410 in het onderzoek zijn betrokken. Anders dan [appellant] betoogt, is in het akoestisch rapport niet gekozen voor de woning waarop het geluid gunstiger zou zijn. De Afdeling ziet in het door hem gestelde geen grond voor het oordeel dat beoordelingspunt 17 op onjuiste wijze in het geluidsonderzoek is betrokken.
Het betoog slaagt niet.
13. [appellant] betoogt dat uit het advies van de Omgevingsdienst IJsselland van 16 december 2020 naar aanleiding van metingen van het geluid afkomstig van Plukon ter plaatse van de woningen van derden, blijkt dat de werkelijke gevelbelasting onjuist is berekend. Hierdoor kan in de bestaande situatie al niet worden voldaan aan de geluidgrenswaarden. In de aangevraagde en vergunde situatie met nachtproductie en een uitbreiding van de productie per uur zal de geluidsemissie volgens hem nog verder toenemen.
13.1. De geluidsmetingen die hebben geleid tot het advies van 16 december 2020 zijn verricht in het kader van een handhavingsprocedure. Die metingen zeggen niets over de naleefbaarheid van de met het besluit van 22 maart 2022 gestelde geluidgrenswaarden. De mogelijke constatering van een overschrijding van de geluidgrenswaarden is een momentopname en toont niet aan dat die geluidgrenswaarden niet naleefbaar zijn. Verder is bij genoemde metingen geen rekening gehouden met de voorziene uitbreiding van Plukon en de geluidreducerende maatregelen waarmee is gerekend in het akoestisch rapport van 4 februari 2022, zodat ook om die reden geen vergelijking mogelijk is. Het betoog van [appellant] leidt niet tot het oordeel dat de met het herstelbesluit aan de omgevingsvergunning verbonden geluidgrenswaarden niet naleefbaar zijn.
Het betoog slaagt niet.
14. [appellant] betoogt dat het met het herstelbesluit gewijzigde vergunningvoorschrift 1.4 te veel ruimte laat aan Plukon om verplichte maatregelen niet uit te voeren. Hij verwijst in dit verband naar de tekst "tenzij de voorschriften anders bepalen." [appellant] vreest hierdoor een overschrijding van de maximaal toegestane geluidsbelasting op de omliggende woningen en noemt als voorbeeld dat de koelunits van vrachtwagens bij hogere nachttemperaturen niet zullen worden uitgezet. Verder stelt hij dat organisatorische maatregelen zoals genoemd in het DGMR rapport van 4 februari 2022, kenmerk M.2019.0399.08.R001, niet naleefbaar zijn, omdat internationale vrachtwagenchauffeurs zich niet aan de voorschriften houden. Bevestiging van dit standpunt ziet [appellant] in de toezegging de nieuwe insteekweg gedurende deze procedure nog niet open te stellen, terwijl er continu gebruik van wordt gemaakt voor het transport naar en van Plukon.
14.1. Vergunningvoorschrift 1.4 luidt: "De inrichting moet in werking zijn in overeenstemming met de bij de vergunningaanvraag behorende gewaarmerkte gegevens en tekeningen alsook aan de bij dit besluit aangehechte en gewaarmerkte stukken, waaronder in ieder geval het door adviesbureau DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B. V opgestelde akoestisch onderzoek van 4 februari 2022 met kenmerk rapport M.2019.0399.08.Rooi, tenzij de voorschriften anders bepalen."
14.2. Zoals het college in het verweerschrift terecht stelt, leidt de opname van de tekst "tenzij daarover uitdrukkelijk iets anders is opgenomen in de vergunningvoorschriften" niet tot vrijblijvendheid. De tekst verduidelijkt dat de vergunningvoorschriften leidend zijn als deze iets anders voorschrijven dan in de gewaarmerkte stukken staat. De Afdeling heeft geen reden tot twijfel dat de gestelde geluidgrenswaarden door het treffen van de in het rapport van 4 februari 2022 genoemde maatregelen naleefbaar zijn. Bovendien zal Plukon in alle gevallen moeten voldoen aan de gestelde geluidgrenswaarden en kan het college handhavend optreden als die grenswaarden worden overschreden. Verder moet Plukon op grond van vergunningvoorschrift 1.5 binnen zes maanden nadat de productiecapaciteit is verhoogd door middel van een geluidsmeting bij het college aantonen dat aan de geluidsvoorschriften wordt voldaan. In het door [appellant] gestelde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college het wijzigingsbesluit vanwege de in het rapport van 4 februari 2022 vermelde organisatorische maatregelen ten onrechte heeft vastgesteld of dat de gestelde geluidgrenswaarden niet naleefbaar zijn.
Het betoog slaagt niet.
Geur
15. Op de zitting is duidelijk geworden dat de bedrijfssituatie met een vierde geurbron, zoals vermeld in het conceptrapport Meer kuikens in de loshal, nooit is aangevraagd of vergund. Daarom heeft [appellant] zijn beroepsgrond hierover op de zitting ingetrokken.
16. [appellant] betoogt dat in de geurberekeningen ten onrechte geen rekening is gehouden met de verhoging van het ventilatiedebiet als de slachtlijnsnelheid wordt verhoogd naar 15.000 of zelfs 18.000 kuikens per uur, rekening houdend met de vier uur schoonmaak per dag zoals vermeld in de aangevraagde en vergunde milieuneutrale wijziging voor de nieuwe ontvangsthal. Volgens [appellant] zal de geuremissie toenemen door de productieverhoging, de tijdsduurverhoging naar 24 uur voor 6 dagen per week en door de extra benodigde ventilatie. Verder heeft de hogere productie per uur extra wachtende vrachtwagens met levend pluimvee in de buitenlucht tot gevolg. Deze geurvracht is ten onrechte niet in de berekeningen betrokken. [appellant] komt tot de conclusie dat op grond van het vorenstaande niet aan de geurnorm van 0,55 OUe/m3 uit de omgevingsvergunning van 9 december 2009 kan worden voldaan.
16.1. Aan zowel het bestemmingsplan als de omgevingsvergunning is het geurrapport van RBK Group van 4 april 2016, kenmerk rapp-nl-003-plo-V8, ten grondslag gelegd. De conclusie van dit rapport is dat bij een verhoging van het slachtvolume naar 360.000 per dag (zoals vergund bij het besluit van 31 maart 2021), nog steeds kan worden voldaan aan de geurnorm van 0,55 OUe/m3 uit de omgevingsvergunning van 9 december 2009. Die geurnorm is niet gewijzigd met de bij besluit van 31 maart 2021 verleende veranderingsvergunning en geldt daarom onverkort. In het rapport is rekening gehouden met een slachtcapaciteit van 15.000 kuikens per uur, omdat verwacht werd dat de schoonmaak gedurende het productieproces kon worden uitgevoerd. Verder staat in het geurrapport dat als naast de verhoging van de slachtcapaciteit ook de paneerafdeling en de biologische afvalwaterzuivering worden gebouwd, aanvullende maatregelen nodig zijn om aan de geurnorm te blijven voldoen. Op de zitting heeft Plukon verduidelijkt dat de geuremissie is berekend op basis van het aantal kuikens en niet afhankelijk is van de mate van ventilatie.
16.2. Zoals hiervoor onder 9.1 is overwogen, maakt de door [appellant] genoemde omgevingsvergunning voor de nieuwe ontvangsthal geen onderdeel uit van deze procedure. Desondanks heeft Plukon naar aanleiding van het beroep van [appellant] een notitie van DGMR van 7 juni 2023 overgelegd. De conclusie van die notitie is dat ook bij een productiecapaciteit van 18.000 kuikens per uur, gedurende 20 uur per dag, en 4 uur schoonmaak, ter plaatse van de woningen van derden kan worden voldaan aan de geurnorm van 0,55 OUe/m3. [appellant] heeft deze conclusie niet gemotiveerd weersproken, zodat geen aanleiding bestaat om aan die conclusie te twijfelen.
16.3. In reactie op de stelling van [appellant] dat extra wachtende vrachtwagens in de buitenlucht voor een extra geurbelasting zullen zorgen, heeft Plukon op de zitting toegelicht dat vrachtwagens niet mogen stil staan en volgens planning snel de ontvangsthal in gaan. Indien nodig, om een wachtrij te voorkomen, zullen vrachtwagens verder weg van de inrichting rondrijden voor de ventilatie. De Afdeling ziet in het door [appellant] gestelde geen grond voor het oordeel dat de geurbelasting door wachtende vrachtwagens is onderschat.
16.4. In het door [appellant] onder 16 gestelde, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad en het college zich in zoverre ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat aan de geldende geurnorm van 0,55 OUe/m3 kan worden voldaan.
Het betoog slaagt niet.
17. [appellant] betoogt dat uit de PlanMER volgt dat de ventilator van de schoorsteen bij de huidige productie op de maximale frequentie staat. Volgens hem kan de bestaande installatie daarom de verhoogde productie niet verwerken, zodat een productieverhoging met voldoende ventilatie onmogelijk is. Ook maakt de PlanMER volgens [appellant] ten onrechte geen melding van de nieuw op te richten ontvangsthal met bijbehorende installaties. Volgens hem wordt de ontvangsthal hoger waardoor de luchtstroom op een andere manier in de richting van de woningen van derden wordt afgebogen en ter plaatse van die woningen een hogere geurbelasting ontstaat.
17.1. Uit de door [appellant] in zijn beroepschrift geciteerde tekst uit de PlanMER over de frequentieregelaar die de ventilator van de schoorsteen aanstuurt, blijkt niet dat de maximale capaciteit van de ventilator is bereikt bij de huidige productie. In de tekst staat alleen dat de frequentie op sommige tijden lager staat. Het betoog van [appellant] treft in zoverre geen doel.
17.2. De gewijzigde ontvangsthal is na de in deze procedure aan de orde zijnde besluiten aangevraagd en vergund. In het kader van de maximale planologische mogelijkheden heeft de raad op de stelling van [appellant] gereageerd en een notitie van Olfasense van 21 december 2021 overgelegd die onderdeel uitmaakt van de aanvraag voor de ontvangsthal. Hierin staat dat de ontvangsthal geen gevolgen heeft voor de eerder berekende geuremissie. Verder heeft de raad de notitie van Olfasense van 9 december 2022 overgelegd. Hierin wordt toegelicht dat de emissie van de ontvangsthal plaatsvindt via de schoorsteen en dat die schoorsteen zo’n hoogte heeft dat de onderliggende gebouwen geen effect hebben op de verspreiding van geur.
Gelet hierop ziet de Afdeling in het door [appellant] onder 17 gestelde geen grond voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan onjuiste uitgangspunten heeft gehanteerd.
Het betoog slaagt niet.
18. [appellant] stelt dat door de positionering van de geurbronnen extra geuroverlast zal optreden voor omwonenden uit verschillende windrichtingen. Hij betoogt dat sprake was van één geurbron, waarvan de uitstoot in de met het bestemmingsplan voorziene situatie wordt vergroot tot 125%. Daarnaast worden twee extra geurbronnen op andere locaties toegevoegd, namelijk een nieuwe ontvangsthal met luchtwasser en de paneer/marineerhallen. De overlast zal hierdoor in het algemeen in tijdsduur toenemen, aldus [appellant].
18.1. In reactie op het standpunt van [appellant] heeft de raad in het verweerschrift gesteld dat in de geurrapporten rekening is gehouden met de maximale planologische mogelijkheden, te weten: een uitbreiding van de slachtcapaciteit, de inrichting van een paneerafdeling en de biologische waterzuivering. In de geurrapporten is aangetoond dat met verschillende combinaties van maatregelen kan worden voldaan aan de geurnorm van 0,55 OUe/m3 ter plaatse van de woningen van derden. In de verspreidingsmodellen is rekening gehouden met verschillende windrichtingen. De raad stelt dat niet van belang is hoeveel bronnen er zijn en wat de tijdsduur is, maar of aan de geurnorm kan worden voldaan. Van een extra luchtwasser, zoals [appellant] stelt, is geen sprake.
18.2. Gelet op de geurrapporten en de door de raad gegeven toelichting ziet de Afdeling in het betoog van [appellant], zoals weergegeven onder 18, geen grond voor het oordeel dat de geurbelasting ter plaatse van de woningen van derden onjuist is beoordeeld en dat daarom geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog slaagt niet.
19. [appellant] stelt dat in het geuronderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met de cumulatie met andere geurbronnen in de omgeving. [appellant] wijst in dit verband op de geuremissie van Fox Products (polyester/oplosmiddel) en de frituurlucht uit de kantine van Plukon zelf.
19.1. Over de frituurlucht uit de kantine van Plukon staat in de notitie van Olfasense van 9 december 2022 dat een dergelijke bron te gering en doorgaans verwaarloosbaar is, zodat de afzuiging niet als geurbron bij het onderzoek is betrokken. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de afzuiging van de kantine bij het geurrapport had moeten worden betrokken. Op de zitting heeft Plukon overigens toegezegd om de klacht over frituurlucht op te pakken en te beoordelen.
19.2. Over de cumulatie met geur afkomstig van Fox Products stelt de raad dat op grond van de omgevingsvergunning van 9 december 2009 al een bedrijfssituatie is toegestaan waaraan een geurnorm van 0,55 OUe/m3 ter plaatse van de woningen van derden is verbonden. Die geurnorm geldt nog steeds. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft de raad daarom getoetst of met de nieuwe bedrijfssituatie aan die geurnorm kan worden voldaan. De raad komt tot de conclusie dat dat het geval is.
19.2.1. De Afdeling overweegt dat de raad in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan moest beoordelen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De raad kon daarom niet volstaan met een beoordeling van de vraag of aan de geurnorm uit de vergunning van 9 december 2009 kon worden voldaan. De raad had ook de cumulatieve geurhinder in relatie tot de goede ruimtelijke ordening moeten beoordelen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2012, r.o. 5.6, ECLI:NL:RVS:2012:BY1012. Nu de raad dat niet heeft gedaan, is het besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig voorbereid en berust het besluit in zoverre niet op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 3:46 van de Awb.
19.3. Het betoog slaagt.
20. [appellant] stelt dat ten onrechte is gerekend met een rekenperiode van 1995 tot en met 2004. Daarnaast is de verbeterde rekenmethode lage windsnelheden ten onrechte niet toegepast. Deze rekenmethode is volgens hem cruciaal, omdat de overlast juist bij lage windsnelheden maximaal optreedt.
20.1. De raad heeft een notitie van Olfasense van 9 december 2022 overgelegd. Hieruit volgt dat in het softwaremodel voor de berekeningen staat dat het rekenen met de "verbeterde rekenmethodiek lage windsnelheden" tot onnauwkeurige resultaten leidde, zodat de methode in het softwaremodel niet langer ter beschikking wordt gesteld. Dit is niet nadelig voor omwonenden, omdat door het niet toepassen van de methode een hogere geurbelasting op de omgeving wordt vastgesteld. Hierdoor wordt de geurbelasting enigszins overschat ten gunste van de omwonenden. Dit betekent dat de werkelijke geurbelasting ter plaatse van de woningen van derden lager zal zijn dan de berekende geurbelasting. Over de rekenperiode wordt opgemerkt dat de standaard rekenperiode na het opstellen van het geurrapport is gewijzigd naar de periode 2005-2014. Volgens voormelde notitie levert een actualisatie van de rekenperiode voor de geurberekeningen een beperkt effect op. De geurbelasting bedraagt met de rekenperiode 2005-2014 maximaal 0,50 OUe/m3 als 98-percentielwaarde. Geconcludeerd wordt dat het gebruik van de herziene rekenperiode niet tot andere conclusies leidt dan vastgesteld in de onderzoeken die ten grondslag liggen aan het bestemmingsplan.
20.2. [appellant] heeft de onder 20.1 vermelde notitie van Olfasense niet gemotiveerd betwist. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding om aan de daarin vermelde conclusies te twijfelen. Het door [appellant] onder 20 gestelde kan daarom niet leiden tot het oordeel dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan in zoverre van onjuiste gegevens is uitgegaan.
Het betoog slaagt niet.
Planregels
21. Artikel 3.4.2 van de planregels luidt: "Het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een pluimveeslachterij inclusief het verwerken en verpakken van vlees, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - pluimveeslachterij, met een productiecapaciteit van meer dan 225.000 en maximaal 360.000 kippen per dag", is uitsluitend toegestaan indien de geurbelasting niet meer dan 0,55 OUe/m3 bedraagt."
Artikel 3.4.3 van de planregels luidt: "Het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een pluimveeslachterij inclusief het verwerken en verpakken van vlees, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - pluimveeslachterij, met een productiecapaciteit van meer dan 225.000 en maximaal 360.000 kippen per dag", is uitsluitend toegestaan indien industrielawaai niet meer bedraagt dan is toegestaan overeenkomstig een onherroepelijke omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e Wet algemene bepalingen omgevingsrecht."
21.1. Naar aanleiding van de betogen van [appellant] over geur en geluid, is op de zitting ook de formulering van de onder 21 genoemde planregels besproken. De raad heeft erkend dat die formulering onvoldoende duidelijk is en de Afdeling verzocht deze zelf voorziend aan te passen door in artikel 3.4.2 van de planregels te specificeren dat de geurnorm ter plaatse van de woningen van derden geldt en in artikel 3.4.3 te verwijzen naar de omgevingsvergunning van 9 december 2009. Naar het oordeel van de Afdeling roepen de planregels ook na de voorgestelde aanpassing de nodige vragen op. Zo is door het opnemen van milieuvoorschriften in de planregels onder meer onduidelijk wanneer de planregels gelden en wat de daarin vermelde begrippen betekenen. Het besluit van 23 maart 2021 is in zoverre in strijd met de rechtszekerheid.
Het betoog slaagt.
Trillinghinder
22. [appellant] betoogt dat ten onrechte wordt volstaan met een algemeen trillingvoorschrift, omdat volgens hem vanwege de bestaande en nieuw te plaatsen koelcompressoren op zeer korte afstand tot woningen metingen en berekeningen noodzakelijk zijn.
22.1. In artikel 2.5.1 van de voorschriften verbonden aan de omgevingsvergunning van 9 december 2009 staat dat onder meer compressoren moeten zijn opgesteld op doelmatige trillingsisolatoren. Dit voorschrift is niet gewijzigd met de veranderingsvergunning en geldt onverkort. Het college heeft in het verweerschrift gesteld dat de koelcompressoren trilling-geïsoleerd op het dak worden geplaatst. Dit is ter voldoening aan de vergunningvoorschriften, maar ook vanwege het borgen van het goed functioneren van de compressoren en het voorkomen van mogelijke gebouwschade. Het college acht het niet waarschijnlijk dat trillingen ter plaatse van de woningen van derden op een afstand van 80 m waarneembaar zullen zijn. Het college ziet geen aanleiding om aanvullende voorschriften aan de vergunning te verbinden of dat nadere concrete metingen en berekeningen nodig zijn op grond van de aangevraagde en vergunde verandering van de inrichting. Bovendien kan het bevoegd gezag op grond van vergunningvoorschrift 2.6.1 eisen dat trillingsmetingen worden verricht als een redelijk vermoeden bestaat dat de trillingsniveaus uit vergunningvoorschrift 2.5.3 worden overschreden.
22.2. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het algemene trillingsvoorschrift onvoldoende is ter voorkoming van trillinghinder. Het betoog slaagt niet.
Gronden bestemd voor milieucategorie 3.1
23. [appellant] betoogt dat de raad niet heeft onderkend dat de pluimveeslachterij grotendeels is voorzien op gronden met milieucategorie 3.1 van de Staat van Bedrijven, terwijl een pluimveeslachterij onder categorie 3.2 uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" 2009 van de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) valt.
23.1. De raad betwist niet dat een pluimveeslachterij met een omvang als hier aan de orde onder categorie 3.2 van de Staat van Bedrijven uit de VNG-brochure valt. In het noorden van het plangebied hebben de gronden de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1". Dat betekent volgens de raad niet dat het bedrijf daar niet is toegestaan. Zoals de raad in haar verweerschrift terecht heeft opgemerkt, is het plangebied vrijwel geheel bestemd als "bedrijventerrein". Aan het gehele bedrijventerrein is de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - pluimveeslachterij" toegekend. Verder staat in artikel 3.1, aanhef en onder c, van de planregels dat de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd zijn voor "een pluimveeslachterij inclusief het verwerken en verpakken van vlees, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - pluimveeslachterij' met dien verstande dat de productiecapaciteit maximaal 190.944 ton vlees per jaar mag bedragen". Dit betekent dat de pluimveeslachterij op de gronden uit het plangebied is toegestaan. Zoals in paragraaf 3.2 van de plantoelichting staat vermeld, betekent dit ook dat andere bedrijven van categorie 3.2 of hoger niet zijn toegestaan op de gronden met de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1".
Het betoog van [appellant] slaagt niet.
Externe veiligheid
24. [appellant] stelt dat voor de opslag van ammoniak niet wordt voldaan aan de afstandscriteria uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: BEVI) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: REVI). Volgens hem moet de afstand tenminste 100 m bedragen en bedraagt de afstand tussen de ammoniakleidingen en de dichtstbij gelegen woning aan de Langewijk 404 slechts 85,82 m. Daarnaast betoogt hij dat het nieuwe complex tegen het bestaande deel wordt aangebouwd, zodat sprake is van een nieuwe risicovolle inrichting nabij de bestaande risicovolle inrichting.
24.1. Zoals in paragraaf 5.11.1 van de PlanMER staat, bevindt zich in de huidige situatie een inpandige installatie voor opslag van ammoniak voor de koel- en vriesinstallaties. Daarbij staat dat de afstand tussen de inpandige ammoniakopslag en installatie tot de dichtstbijzijnde woning van derden meer dan 100 m bedraagt. In de PlanMER wordt geconcludeerd dat aan de afstandscriteria uit het BEVI en de REVI wordt voldaan.
24.2. De minimale afstanden tussen de machinekamer en het leidingwerk en kwetsbare objecten in de omgeving volgen uit artikel 6, tweede lid, aanhef en onder c, van de REVI. De raad stelt onder verwijzing naar de notitie over externe veiligheid van DGMR van 24 augustus 2022 dat de installatie van Plukon een tweetraps-koelsysteem is met een maximale werktemperatuur van -12˚C. De totale hoeveelheid ammoniak is minder dan 5.000 kg. Doordat het leidingwerk, de verdampingscondensors en het vloeistofvat - dat overdekt staat opgesteld - buiten staan opgesteld, betreft het opstellingsuitvoering type 3 zoals vermeld in tabel 6 van bijlage 1 bij de REVI. Uit die tabel blijkt dat de minimale afstand tussen de machinekamer en kwetsbare objecten, in dit geval de woningen aan de Langewijk, 75 m bedraagt. Voor de leidingen geldt een afstand van minimaal 55 m. Dit betekent dat in de PlanMER terecht is geconcludeerd dat aan de afstandseisen uit de REVI wordt voldaan.
24.3. Het plan heeft betrekking op de uitbreiding van een bestaande inrichting. [appellant] heeft zijn stelling dat sprake is van een nieuwe risicovolle inrichting niet nader gemotiveerd. Zoals onder 24.2 is overwogen, wordt voldaan aan de afstandseisen uit de REVI. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad de situatie ter plaatse desondanks vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbaar had moeten achten. Zijn betoog slaagt daarom niet.
Milieueffectrapportage
25. [appellant] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen milieueffectrapportage hoeft te worden opgesteld, omdat de voorgenomen activiteit niet leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Volgens hem komen de berekeningen voor geluid en geur niet overeen met de werkelijke situatie. [appellant] stelt dat onder meer de geluidsmetingen die hebben geleid tot het advies van 16 december 2020 bevestigen dat fouten zijn gemaakt bij het invoeren van de brongegevens. Hij verwijst in deze naar zijn betogen over geluid en geur.
25.1. In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: m.e.r.) staan activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag met toepassing van artikel 7.2, vierde lid, van de Wet milieubeheer moet beoordelen of daarvoor een milieueffectrapport moet worden gemaakt (m.e.r.-beoordelingsplicht). Partijen verschillen niet van mening dat de inrichting van Plukon valt onder categorie 39.1 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Voor de aanvraag om een omgevingsvergunning is een aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling overgelegd. Verder is aan de aanvraag de PlanMER toegevoegd, omdat daarin enkele onderzoeksrapporten naar aanleiding van de ingediende aanvullende gegevens zijn geactualiseerd. Uit de beoordeling blijkt dat de gevraagde uitbreiding van Plukon zorgt voor nadelige milieueffecten op de omgeving als er geen geur- en geluidreducerende maatregelen worden toegepast. In de overgelegde geur- en geluidrapporten is aangetoond dat de geur- en geluidbelasting door het toepassen van reducerende maatregelen niet zal toenemen ten opzichte van de eerder vergunde situatie. In de PlanMER en de aanmeldingsnotitie is onder meer daarom geconcludeerd dat de uitbreiding van Plukon niet zal leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De verwijzing naar het advies van 16 december 2020 leidt niet tot een ander oordeel. Zoals hiervoor onder 13.1 is overwogen, is bij de geluidsmetingen die hebben geleid tot dat advies geen rekening gehouden met de voorziene uitbreiding van Plukon en de geluidreducerende maatregelen waarmee is gerekend in het akoestisch rapport van 4 februari 2022. In wat [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling daarom geen grond voor het oordeel dat het college ten onrechte heeft gesteld dat voor de uitbreiding geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld.
Het betoog slaagt niet.
Afstand tot kwetsbare objecten
26. [appellant] betoogt dat niet wordt voldaan aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. Hij stelt dat de pluimveeslachterij dichtbij kwetsbare objecten als woonhuizen, winkels en een basisschool ligt. Volgens hem had dit reden moeten zijn om de richtafstanden strikt en bij voorkeur strenger toe te passen. De raad heeft met het plan de minimum gevelafstand voor geur- en geluidsoverlast echter gehalveerd, terwijl Plukon met het plan kan groeien naar een productiecapaciteit van maximaal 190.944 ton vlees per jaar. Dit is bijna acht keer zo groot als de minimum omvang waarvoor de richtafstanden zijn bepaald, aldus [appellant].
27. In de VNG-brochure staat dat de richtafstanden die in de brochure zijn opgenomen gelden tussen de grens van de bestemming die de bedrijven toelaat, en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan mogelijk is. De afstanden zijn volgens de VNG-brochure algemene richtafstanden en geen harde afstandseisen. Zoals onder 12.2 van de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1378) is overwogen, is gemotiveerd afwijken van deze afstanden mogelijk. Voor bedrijven die behoren tot milieucategorie 3.2 wordt in de VNG-brochure voor geur en geluid een richtafstand van 100 m aanbevolen. De raad stelt zich op het standpunt dat in dit geval het afwijken van de VNG-richtafstanden niet leidt tot een situatie die voor appellanten uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbaar is. De raad stelt dat met de gevraagde uitbreiding van Plukon door het toepassen van geur- en geluidreducerende maatregelen geen grotere nadelige gevolgen voor de omgeving optreden dan op basis van de al vergunde situatie. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat met de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus van maximaal 45, 45 en 41 dB(A) in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode en een geurbelasting van maximaal 0,55 OUe/m3 een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden is gewaarborgd. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat de uitbreiding inpasbaar is in de geluidzone.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad met de gegeven motivering kunnen afwijken van de richtafstanden uit de VNG-brochure.
Het betoog slaagt niet.
Bestuurlijke lus
28. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb en met de rechtszekerheid. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak en met inachtneming van wat onder 19.2.1 is overwogen, te motiveren of ondanks mogelijke cumulatieve geurhinder sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ook dient de raad, met inachtneming van wat onder 21.1 is overwogen, te onderzoeken of het opnemen van de artikelen 3.4.2 en 3.4.3 van de planregels met een aangepaste formulering wel noodzakelijk is. Daarbij wijst de Afdeling erop dat de geurnorm en geluidgrenswaarden al zijn opgenomen in de omgevingsvergunningen van 9 december 2009 en 22 maart 2022.
De raad moet de Afdeling en de andere partijen de uitkomst meedelen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.
Proceskosten en griffierecht
29. In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Hardenberg op om binnen 12 weken na verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van de overwegingen 19.2.1 en 21.1 de daar omschreven gebreken in het besluit van 23 maart 2021 van de raad van de gemeente Hardenberg te herstellen en
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.H. van Breda en mr. A.B. Blomberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.
w.g. Hoekstra
voorzitter
w.g. De Jong
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2023
628