202300582/1/R3.
Datum uitspraak: 6 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], wonend te Moordrecht, gemeente Zuidplas (hierna samen in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. [appellant sub 2], wonend te Moordrecht, gemeente Zuidplas,
3. [appellant sub 3] en anderen, allen wonend te Moordrecht, gemeente Zuidplas (hierna: [appellant sub 3] en anderen),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Zuidplas,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "50er jaren buurt" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen beroep ingesteld.
De raad en Stichting Mozaïek Wonen hebben een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2023, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen, bij monde van [appellant sub 3], [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. L. van Schie-Kooman, advocaat te Delft, ir. H. de Wind, ir. E.G. van der Hoorn en W.P. Hensema, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Mozaïek Wonen, vertegenwoordigd door mr. R.D. van Oevelen, advocaat te Rotterdam, en [gemachtigde C], als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van een woonwijk uit de jaren 50 van de vorige eeuw. Deze wijk is omgeven door groen en water. Het plangebied grenst in het westen aan de Koningin Julianastraat en de Ringvaart. Ten zuiden van het plangebied, aan de kant van de Oost Waalstraat, en ten oosten, aan de kant van de Drost IJsermansingel, zijn De Waal en de sloten beeldbepalend. Daar ligt ook de tuin bij het voormalige gemeentehuis. Deze tuin, die nu functioneert als park, scheidt de woonwijk van het centrum van Moordrecht, waarvan een deel is aangewezen als rijksbeschermd dorpsgezicht.
Mozaïek Wonen heeft het voornemen om de nu aanwezige bebouwing in de woonwijk, bestaande uit 175 woningen (rijwoningen en laag gestapelde bebouwing) en 34 garages, te slopen en daarvoor in de plaats 184 nieuwe woningen te bouwen. Deze nieuwe woningen zullen bestaan uit 46 grondgebonden rijwoningen, 27 zogeheten beneden/bovenwoningen en 111 appartementen, verdeeld over vijf appartementengebouwen aan de randen van het plangebied. Vier appartementengebouwen komen aan de Koningin Julianastraat. Deze hebben een maximale bouwhoogte van deels 14 m (maximaal vier bouwlagen) en deels 17 m (maximaal vijf bouwlagen). Het vijfde appartementengebouw ligt in de zuidoostelijke hoek van het plangebied, op de hoek van de Drost IJsermansingel. Het grenst aan het park. Het heeft een maximale bouwhoogte van deels 20 m (maximaal zes bouwlagen) en deels 14 m (maximaal vier bouwlagen). Het bestemmingsplan maakt al deze ontwikkelingen mogelijk.
2. [appellant sub 1] woont aan het Westeinde in de dorpskern.
Vijf personen namens wie [appellant sub 3] beroep heeft ingesteld, wonen aan De Smidse. Twee personen namens wie [appellant sub 3] beroep heeft ingesteld, wonen aan de Koningin Julianastraat, ten noordwesten van het plangebied.
[appellant sub 2] woont aan de West Ringdijk, ten westen van het plangebied, aan de andere kant van de Ringvaart.
Hun belangrijkste bezwaar tegen de ontwikkeling is dat hun woon- en leefklimaat zal worden aangetast.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beoordeling van de beroepen
Inspraak
4. [appellant sub 1] betoogt dat er onvoldoende en geen eerlijke inspraak is geweest. Hij voert in dit verband aan dat omwonenden niet tijdig bij de planvorming zijn betrokken en daarover onvoldoende zijn geïnformeerd. Hij voert verder aan dat de door de raad op 16 december 2020 vastgestelde Nota van Uitgangspunten aan de planvorming ten grondslag heeft gelegen en daardoor geen ruimte bestond voor eventuele aanpassingen van de ontwikkeling.
Ook [appellant sub 3] en anderen betogen dat de informatievoorziening vanuit de gemeente ontoereikend is geweest. De gemeente heeft direct-omwonenden niet zelf op de hoogte gesteld van de ontwikkelingen in het plangebied en heeft onvoldoende ruimte geboden voor inspraak.
4.1. In de toelichting bij het bestemmingsplan staat dat er overleg is en wordt gepleegd met Huurders Belangen Moordrecht, de Bewoners Commissie jaren 50 wijk en een klankbordgroep. Daarnaast is er door middel van verschillende informatieavonden informatie met heel Moordrecht gedeeld. Door de uitbraak van het corona-virus is een deel van de informatie-verstrekking aangepast of digitaal uitgevoerd. Verder staat er dat ook individuele gesprekken met bewoners en omwonenden zijn gevoerd om het plan op specifieke punten toe te lichten.
4.2. Hoewel uit de toelichting blijkt dat de raad de omwonenden bij de procedure heeft betrokken, blijkt uit de beroepschriften en het verhandelde ter zitting dat [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen de geboden inspraak op een andere wijze hebben ervaren dan waarvan de raad uitgaat. De Afdeling overweegt hierover echter dat het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen onderdeel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het eventueel onvoldoende bieden van inspraak in deze fase zou daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan hebben.
Het betoog slaagt niet.
5. [appellant sub 1] betoogt dat de raad onvoldoende op de ingediende zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan is ingegaan. De zienswijzen zijn volgens hem 'platgeslagen' en zeer beknopt samengevat, waardoor de essentie ervan is ontkracht. De zienswijzen zijn met standaard frasen beantwoord en vaak onvoldoende gemotiveerd.
5.1. Voor zover dit betoog moet worden begrepen als dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijze heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), overweegt de Afdeling het volgende. Dit artikel verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. De Afdeling overweegt in dit verband dat niet is gesteld dat de raad de zienswijzen onjuist heeft samengevat. De Afdeling overweegt verder dat de omstandigheid dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, op zichzelf geen aanleiding is voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. [appellant sub 1] heeft niet concreet gemaakt welke bezwaren of argumenten niet in de besluitvorming zijn betrokken. De Afdeling wijst er in dit verband nog op dat hierna aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden zal worden beoordeeld of de raad zijn besluit voldoende heeft gemotiveerd.
Voor zover [appellant sub 1] erop wijst dat het lang niet duidelijk was hoeveel zienswijzen er zijn ingediend, overweegt de Afdeling dat niet in geschil is dat er in totaal 82 zienswijzen zijn ingediend. De raad was, zo blijkt uit de stukken, ten tijde van het nemen van het besluit daarvan op de hoogte.
Het betoog slaagt niet.
Alternatieven
6. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen betogen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de door hen aangedragen alternatieven. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen heeft de raad met vooringenomenheid naar deze alternatieven gekeken en deze geen eerlijke kans gegeven. Ze zijn niet beoordeeld dan wel onvoldoende gemotiveerd afgewezen. Uit interne communicatie en communicatie met de projectontwikkelaar blijkt volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen dat omwonenden niet serieus zijn genomen.
6.1. De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.
6.2. Er zijn verschillende alternatieve plannen ingediend. Het standpunt van de raad komt er in de kern op neer dat de aangedragen alternatieven mogelijk enige voordelen hebben, maar ook nadelen kennen, bijvoorbeeld in een lager aantal woningen, minder te waarderen gekozen parkeeroplossingen, de verkleining van de tuinen bij de woningen en/of de met de uitvoering daarvan gemoeide hogere kosten.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad aldus de voor- en nadelen van de aangedragen alternatieven meegenomen in zijn belangenafweging en gemotiveerd een keuze gemaakt.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
7. Over het betoog van [appellant sub 1] over de Nota Parkeernormen 2019 en de wijze waarop het parkeren in het bestemmingsplan is geregeld, overweegt de Afdeling als volgt.
7.1. Artikel 8:69a van de Awb luidt als volgt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
7.2. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt. Dit wordt het relativiteitsvereiste genoemd.
7.3. Het bepaalde in de Nota Parkeernormen 2019 heeft tot doel om, vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, te waarborgen dat voor een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling voldoende parkeercapaciteit aanwezig is om parkeeroverlast in de directe omgeving van de gronden waarop de ontwikkeling is voorzien te voorkomen. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor de conclusie dat eventuele parkeerproblemen in de nieuwe woonwijk, gelet op de ligging van de woning van [appellant sub 1] ten opzichte van de nieuwe woonwijk en de afstand tot die woonwijk, gevolgen kan hebben voor de parkeersituatie bij het perceel van [appellant sub 1]. De norm dat voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn, strekt derhalve kennelijk niet tot bescherming van de belangen waarvoor [appellant sub 1] in deze procedure bescherming zoekt. De Afdeling verwijst in dit verband naar haar uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2522, onder 5.1.
Om deze reden is de Afdeling van oordeel dat het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het besluit vanwege deze beroepsgrond. De Afdeling zal deze beroepsgrond daarom niet inhoudelijk bespreken.
Inpassing in de omgeving
8. Het bezwaar van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen over de inpassing van de ontwikkeling in de omgeving heeft betrekking op de geplande hoogbouw. De Afdeling gaat onder 9 eerst in op de hoogbouw op de hoek van de Drost IJsermansingel. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat daar een woongebouw met deels vier en deels zes bouwlagen wordt gebouwd. Onder 10 gaat de Afdeling in op de hoogbouw die ingevolge het bestemmingsplan kan worden gebouwd aan de Koningin Julianastraat. De daar mogelijk gemaakte vier woongebouwen hebben aan de voorkant maximaal vijf bouwlagen en aan de achterkant maximaal vier bouwlagen.
9. [appellant sub 1], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat de raad ongemotiveerd voorbij is gegaan aan het advies van Dorp, Stad en Land van 7 maart 2022, waarin wordt geadviseerd om explicieter te zijn over de stedenbouwkundige en architectonische inpassing van het appartementengebouw op de hoek van de Drost IJsermansingel. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] heeft de raad onvoldoende gemotiveerd dat het appartementengebouw op de hoek van de Drost IJsermansingel niet leidt tot een aantasting van het rijksbeschermd dorpsgezicht. [appellant sub 1] wijst ook op de motie van de raad waarin wordt opgeroepen om maximaal rekening te houden met een goede ruimtelijke inpassing van de wijk ten opzichte van het naastgelegen rijksbeschermd dorpsgezicht. Hij wijst daarnaast op een in 2012 ten behoeve van een eerder plan vastgestelde Nota van Uitgangspunten, waarvan volgens hem met dit bestemmingsplan wordt afgeweken. Op basis van die Nota zou het volgens hem meer voor de hand liggen om de hogere bouwvorm te realiseren waar deze in de huidige situatie ook al is.
9.1. Op 1 december 2021 heeft de raad gestemd over verschillende moties over het bestemmingsplan. De motie om de gevolgen voor het rijksbeschermd dorpsgezicht in kaart te brengen, wordt aangenomen. In de door deze motie staat het volgende:
"Bij de verdere uitwerking van het bestemmingsplan maximaal rekening te houden met een goede ruimtelijke inpassing van de vijftiger-jaren wijk aangrenzend aan het Rijksbeschermde Dorpsgezicht Moordrecht."
9.2. Er is vervolgens om advies gevraagd aan Dorp, Stad en Land. In het advies staat dat de op 1 december 2021 aangenomen motie de aanleiding vormt voor het advies. In het advies staat onder meer dat de invloed van het huidige vijftiger-jaren wijkje op de historische kern van Moordrecht gering is en ook wel neutraal te noemen, is. De invloed van het voorgestelde stedenbouwkundig plan op de historische kern van Moordrecht blijft overwegend gering, maar neemt op bepaalde punten toe. In dat verband is aangegeven dat de voorgestelde laagbouw en appartementengebouwen aan de Koningin Julianastraat weinig andere invloed zullen hebben op het beschermde gezicht ten opzichte van de huidige situatie. Het voorgestelde appartementengebouw aan de Drost IJsermansingel zal volgens Dorp, Stad en Land echter meer invloed hebben op het beschermde gezicht ten opzichte van de huidige rijtjeshuizen van twee lagen met een kap. Doordat hier een hoogte accent is voorgesteld, ontstaat er een ruimtelijke dialoog tussen het voormalige gemeentehuis (het oude Moordrecht) en de geplande wijk in de polder (het nieuwe Moordrecht). Dit wordt goed ervaarbaar vanaf het Westeinde ter hoogte van nummer 26 en langs de Drost IJsermansingel. In het advies staat dat er geen bezwaar bestaat tegen een hoger element op deze plek. Die keuze vereist wel een uiterst zorgvuldige stedenbouwkundige inpassing, met een sterk concept en een hoog niveau van architectonische uitwerking. Het advies is om explicieter te zijn over de stedenbouwkundige en de architectonische inpassing, waarbij wordt gewezen op massa-opbouw, hoofdvorm, positie op het kavel, richting, relatie met de publieke ruimte, gevelopbouw, materiaal- en kleurgebruik en detaillering. Over het beeldkwaliteitsplan wordt in het advies geconstateerd dat de gekozen bewoordingen en de gebruikte referentiebeelden nog niet voldoende overtuigend zijn om als kader te kunnen dienen voor verdere uitwerking. Er staat verder dat de gekozen formulering weerstand oproept bij de beschouwing vanuit de discipline erfgoed.
9.3. De raad heeft zich op basis van het advies van Dorp, Stad en Land op het standpunt gesteld dat de herontwikkeling van de wijk een zeer beperkte invloed heeft op de historische kern van Moordrecht.
9.4. De Afdeling stelt voorop dat het plangebied zich buiten het beschermde dorpsgezicht van Moordrecht bevindt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, gaat de reikwijdte van een aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht niet zover dat de daarbij behorende beschermende voorschriften van toepassing zijn op wat niet in de aanwijzing is begrepen. Er moet van worden uitgegaan dat de begrenzing van het beschermde dorpsgezicht zodanig is gekozen als nodig voor de handhaving van het te beschermen stadsbeeld, ook van buitenaf. Dit laat onverlet dat daarbuiten vallende bebouwing gevolgen kunnen hebben voor het beschermde dorpsgezicht. Deze gevolgen moeten tezamen met alle andere belangen in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden betrokken. Vergelijk de uitspraak van 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3734, onder 14.3.
9.5. Hoewel in het advies van Dorp, Stad en Land over de laagbouw en de appartementengebouwen aan de Koningin Julianastraat is vermeld dat deze weinig andere invloed zullen hebben op het beschermde gezicht ten opzichte van de huidige situatie, is over het appartementengebouw op de hoek van de Drost IJsermansingel vermeld dat dit meer invloed zal hebben op het beschermde dorpsgezicht. Uit het advies blijkt dat de adviseurs op zichzelf geen bezwaar hebben tegen een hoger element op deze locatie, maar in het advies staat ook uitdrukkelijk dat die keuze wel een uiterst zorgvuldige stedenbouwkundige inpassing vereist. Er wordt geadviseerd om over een aantal aspecten explicieter te zijn. Een deel van die aspecten zal, zoals de raad ter zitting ook opmerkte, aan de orde komen bij de beoordeling van een in de toekomst in te dienen aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning, zoals bijvoorbeeld het materiaal- en kleurgebruik en detaillering. Maar andere door Dorp, Stad en Land genoemde aspecten, zoals de massa-opbouw, hoofdvorm en positie op de kavel zijn aspecten die reeds bij de vaststelling van het bestemmingsplan een rol moeten spelen. De raad is op dit deel van het advies niet ingegaan en heeft ook Dorp, Stad en Land niet om een toelichting gevraagd. De Afdeling wijst er in dit verband ook op dat in de door [appellant sub 1] genoemde Nota van Uitgangspunten uit 2012 uitdrukkelijk is bepaald dat in deze wijk hooguit op zeer beperkte schaal tot vier bouwlagen kan worden gebouwd. Van de raad had mogen worden verwacht dat hij zou motiveren waarom hoogbouw op de hoek van de Drost IJsermansingel van deels vier en zes bouwlagen desondanks passend is. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad, mede gelet op de op 1 december 2021 aangenomen motie die de aanleiding vormde om advies te vragen, het bestemmingsplan, voor zover het betreft de bouwmogelijkheden op de hoek van de Drost IJsermansingel, niet op basis van het advies van Dorp, Stad en Land kunnen vaststellen.
Het betoog slaagt.
10. [appellant sub 1], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat de in het bestemmingsplan voorziene hoogbouw aan de Koningin Julianastraat het dorpse karakter niet aantast.
10.1. De raad heeft in de bij het bestemmingsplan behorende Nota van beantwoording zienswijzen erkend dat het aanzicht van de bestaande wijk zal veranderen, maar hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontwikkeling passend is in een dorpse omgeving. De hogere gebouwen zijn volgens hem op passende plekken in het gebied gesitueerd en vormen de basis voor het project. Daarbij heeft hij erop gewezen dat in de bestaande situatie aan de Koningin Julianastraat ook woongebouwen met vijf bouwlagen staan. Tussen de woongebouwen zijn laagbouw en wegen aanwezig, net zoals dat was in de dorpse structuur van de bestaande wijk.
In zijn verweerschrift heeft de raad opgemerkt dat de door [appellant sub 1] genoemde structuurvisie niet meer geldt en dat deze is vervangen door de op 13 juli 2021 vastgestelde Omgevingsvisie Zuidplas. De raad verwijst naar paragraaf 3.3.1 van de plantoelichting, waar staat dat de Omgevingsvisie ervan uitgaat dat het in zijn algemeenheid van belang is dat transformaties plaatsvinden met behoud van de bestaande dorpse kwaliteiten. Door middel van verdichting kan men ruimte creëren die het dorpse karakter kan benadrukken en meer groen kan plaatsen. De raad stelt zich op het standpunt dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met deze Omgevingsvisie. Er wordt volgens hem rekening gehouden met de dorpse kwaliteiten, maar er vindt ook verdichting plaats, waardoor nieuwe groene structuren kunnen ontstaan binnen de wijk. Dat komt de sociale cohesie en recreatiemogelijkheden ten goede, aldus de raad. Gezien de uitgangssituatie, de ligging van het plan en de afstand tot de bepaalde onderdelen in de omgeving is, volgens de raad, stapelen hoger dan drie bouwlagen goed mogelijk zonder verlies van omgevingskwaliteit.
10.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich met de door hem gegeven motivering op het standpunt kunnen stellen dat de hoogbouw van maximaal vijf bouwlagen langs de Koningin Julianastraat het dorpse karakter niet aantast en passend is. De Afdeling betrekt daarbij dat ook in de bestaande situatie aan de Koningin Julianastraat reeds hoogbouw met vijf lagen aanwezig is. Evenzeer betrekt de Afdeling hierbij dat, zoals reeds onder 9.5. overwogen, in het advies van Dorp, Stad en Land met betrekking tot de appartementengebouwen aan de Koningin Julianastraat is vermeld dat deze weinig andere invloed zullen hebben op het beschermde dorpsgezicht ten opzichte van de huidige situatie. Uit het voorgaande volgt dat er bij de hoogbouw aan de Koningin Julianastraat, anders dan bij het voorziene appartementengebouw op de hoek van de Drost IJsermansingel, ten opzichte van de bestaande situatie in ruimtelijk opzicht geen sprake is van een relevant te achten wijziging. De Afdeling wijst er daarbij op dat niet reeds de enkele omstandigheid dat het bestemmingsplan aan de Koningin Julianastraat gestapelde woningbouw mogelijk maakt, betekent dat met de voorziene ontwikkeling het dorpse karakter wordt aangetast. Zoals ook in de ten tijde van de besluitvorming geldende Omgevingsvisie staat, sluit immers een dorps woonmilieu gestapelde woonbebouwing niet categorisch uit.
10.3. De Afdeling zal hierna onder 11 ingaan op het betoog van [appellant sub 3] en anderen dat de hoogbouw aan de Koning Julianastraat een aantasting vormt voor hun woon- en leefklimaat.
Woon- en leefklimaat
11. [appellant sub 3] en anderen betogen dat de ontwikkeling leidt tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat. Zij voeren aan dat de voorgestelde hoogbouw in het plangebied leidt tot een aantasting van het uitzicht. Zij voeren verder aan dat de nieuwe hoogbouw zorgt voor schaduw bij de bestaande woningen. Volgens hen is de uitgevoerde bezonningsstudie niet juist, omdat in het onderzoek de effecten op de woning aan De Smidse 52 zijn onderzocht, terwijl die woning niet aan de zijde van de nieuwbouw is gelegen. Zij voeren ook aan dat de ontwikkeling leidt tot meer geluidsoverlast.
- Uitzicht
11.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de afstand tussen het bouwvlak in het bestemmingsplan en de woningen aan De Smidse ongeveer 21 m is. In de bestaande situatie stonden de woningen op kortere afstand van de woningen van [appellant sub 3] en anderen. Er was een bouwhoogte van maximaal 10 m toegestaan. In de nieuwe situatie wordt de maximale bouwhoogte deels 11 m en deels 14 m. Het bouwvlak met een bouwhoogte van maximaal 17 m ligt daarachter. De raad heeft erkend dat het uitzicht van omwonenden zal veranderen. Hij heeft echter van belang geacht dat er ook in de bestaande situatie beperkt uitzicht is. Er wordt volgens hem aan de belangen van [appellant sub 3] en anderen geen onevenredige afbreuk wordt gedaan, waarbij hij wijst op de hoogte van de toekomstige bebouwing in combinatie met de afstand van die bebouwing tot hun woningen. De raad concludeert dat de belangen die zijn gediend met de beoogde ontwikkeling zwaarder wegen dan de belangen van [appellant sub 3] en anderen.
11.2. Gelet op de afstand tot en de hoogte van de bebouwing die in de bestaande situatie tegenover de woningen van [appellant sub 3] en anderen was gerealiseerd in relatie tot wat in de nieuwe situatie mogelijk is, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat het uitzicht van [appellant sub 3] en anderen niet onaanvaardbaar wordt aangetast.
- Bezonning
11.3. De resultaten van het onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de bezonning van de ontwikkeling op de bestaande bebouwing in de omgeving zijn neergelegd in de door BDP uitgevoerde bezonningsstudie. De raad heeft zich, onder verwijzing naar deze bezonningsstudie, op het standpunt gesteld dat er in beperkte mate sprake is van schaduw bij de woningen in de directe omgeving. Volgens de raad blijkt uit het onderzoek dat de hoeveelheid schaduw en verlies aan zonlicht binnen zowel de lichte als de strenge TNO-norm blijft. In zijn verweerschrift en tijdens de zitting heeft de raad toegelicht dat de bezonningsstudie de effecten van de nieuwbouw op de bestaande bebouwing laat zien. Voor de woningen aan De Smidse is volgens hem uitgegaan van een meetpunt aan de zijde van de nieuwbouw.
11.4. [appellant sub 3] en anderen hebben de uitkomsten van de bezonningsstudie op de woningen aan De Smidse niet gemotiveerd bestreden. Dat in de bezonningsstudie mogelijk een adres is genoemd van een woning die niet aan de zijde van de nieuwbouw is gelegen, is onvoldoende voor het oordeel dat de bezonningsstudie in zoverre onjuistheden bevat. Daarbij betrekt de Afdeling de toelichting van de raad dat de meetpunten in de bezonningsstudie wel zijn gelegen aan de zijde van de nieuwbouw.
Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare schaduwwerking voor de woningen van [appellant sub 3] en anderen.
- Geluid
11.5. [appellant sub 3] en anderen betogen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de toename van het verkeerslawaai als gevolg van de nieuwe ontwikkeling. Zij vrezen dat door de reflectie van het geluid van het wegverkeer tegen de nieuwe bebouwing de geluidsoverlast zal toenemen.
11.6. [appellant sub 3] en anderen hebben in hun zienswijze aangevoerd dat de reflectie van het geluid van het wegverkeer door de in het noordwesten van het plangebied voorziene hoogbouw zal toenemen. De raad heeft niet inhoudelijk op deze zienswijze gereageerd. Hij heeft pas in beroep de Omgevingsdienst Midden-Holland gevraagd hiernaar onderzoek te doen. De Afdeling komt daarom tot het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, voor zover het betreft de twee in het noordwesten van het plangebied gelegen plandelen "Wonen", onzorgvuldig is voorbereid.
De Afdeling ziet evenwel in het standpunt van de raad in beroep aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit, voor zover het deze plandelen betreft, in stand te laten. Zij overweegt daarover als volgt.
11.7. De Omgevingsdienst heeft onderzoek gedaan naar de gestelde toename van het verkeerslawaai. De resultaten zijn neergelegd in een notitie van 3 maart 2023. De raad heeft naar deze notitie verwezen. In de notitie staat dat door reflectie van het geluid van het wegverkeer tegen zowel de bestaande bebouwing als de te realiseren bebouwing, het geluidsniveau bij de appartementen aan De Smidse 48-61 en de woningen aan de Koningin Julianastraat 11a en 11b zal verhogen. Volgens de Omgevingsdienst legt het gereflecteerde geluid een grotere afstand af vanaf de bron naar de ontvanger dan het directe geluid. Het directe geluid in combinatie met het gereflecteerde geluid zal hoogstens 1 dB hoger zijn dan alleen het directe geluid. Een toename van 1 dB is volgens de Omgevingsdienst met het menselijk oor niet waar te nemen. In de notitie is een tabel opgenomen, waarin de geluidsbelasting bij de bestaande woningen in de bestaande en nieuwe situatie is weergegeven. Daarbij is vermeld dat de opgenomen geluidsniveaus voor de bestaande en de te realiseren situatie vrijwel gelijk zijn. Concluderend heeft de Omgevingsdienst opgemerkt dat de te realiseren bebouwing een zo lage toename van het wegverkeerslawaai geeft dat deze niet met het menselijk oor is waar te nemen.
11.8. De Afdeling ziet gelet op de conclusies van de Omgevingsdienst die [appellant sub 3] en anderen niet inhoudelijk hebben bestreden geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de toename van het geluid door de ontwikkeling niet zodanig is dat het woon- en leefklimaat op onaanvaardbare wijze wordt aangetast. Daarbij wijst de Afdeling er nog op dat uit de tabel die is opgenomen in de notitie van de Omgevingsdienst blijkt dat de berekende geluidsbelasting in de nieuwe situatie slechts een toename van 0,1 dB laat zien.
Groen
12. Over het betoog van [appellant sub 1] dat onvoldoende duidelijk is welke gevolgen de bouw- en aanlegwerkzaamheden hebben voor de bomen langs de Drost IJsermansingel, overweegt de Afdeling als volgt. De bomen staan buiten het plangebied, aan de overzijde van de Drost IJsermansingel. Het betoog van [appellant sub 1] gaat niet over het plan zelf maar over de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. De Afdeling bespreekt deze beroepsgrond daarom niet inhoudelijk.
Bouwmogelijkheden
13. [appellant sub 1] betoogt dat het onvoldoende duidelijk is welke bouwmogelijkheden bestaan op de hoek van de Drost IJsermansingel. Volgens [appellant sub 1] sluiten de contouren van het bouwvlak op de verbeelding niet aan bij de contouren in het stedenbouwkundig plan uit 2021 en de informatie die op de website van Mozaïek Wonen te vinden is.
13.1. Zoals ook de raad in zijn verweerschrift heeft kenbaar gemaakt, is het bouwvlak op de verbeelding weergegeven. De verbeelding en de planregels bepalen welke bouwmogelijkheden er zijn. Een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning zal daaraan moeten worden getoetst. Dat een stedenbouwkundig plan of informatie op de website van Mozaïek Wonen een ander beeld geeft dan het bestemmingsplan, maakt het bestemmingsplan niet rechtsonzeker.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
14. De beroepen zijn, gelet op wat is overwogen onder 9.5 en 11.6 overwogen, gegrond. De Afdeling zal het besluit van 29 november 2022 vernietigen, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel "Wonen" met een maximale maatvoering van deels vier en deels zes bouwlagen op de hoek van de Drost IJsermansingel, in het zuidoosten van het plangebied, en de twee plandelen "Wonen" met een maximale maatvoering van deels vier en deels vijf bouwlagen, in het noordwesten van het plangebied. De Afdeling zal de rechtsgevolgen van het besluit, voor zover dat betrekking heeft op de laatstgenoemde twee plandelen in het noordwesten van het plangebied in stand laten.
15. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
16. De raad moet de proceskosten van [appellant sub 1] vergoeden. De raad hoeft geen proceskosten aan [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Zuidplas van 29 november 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "50er jaren buurt" voor zover dat betrekking heeft op
a. het plandeel "Wonen" met een maximale maatvoering van deels vier en deels zes bouwlagen op de hoek van de Drost IJsermansingel in het zuidoosten van het plangebied, en
b. de twee plandelen "Wonen" met een maximale maatvoering van deels vier en deels vijf bouwlagen in het noordwesten van het plangebied;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het onder II.b. vernietigde deel van het besluit in stand blijven
IV. draagt de raad van de gemeente Zuidplas op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat dictumonderdeel II.a. wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Zuidplas tot vergoeding van bij [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 19,59, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Zuidplas aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
a. € 184,00 aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
b. € 184,00 aan [appellant sub 2];
c. € 184,00 aan [appellant sub 3] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, voorzitter, en mr. H.C.P. Venema en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Kuijer
voorzitter
w.g. Pieters
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2023
473