Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RVS:2024:1710

Raad van State
24-04-2024
24-04-2024
202105714/1/A3
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2021:8532, Niet ontvankelijk
Bestuursrecht
Hoger beroep

Op 28 februari 2020 en 6 maart 2020 heeft het Octrooicentrum adviezen uitgebracht. De Dienst Wegverkeer heeft op 18 juli 2019 op grond van artikel 84 van de Rijksoctrooiwet 1995 een verzoek ingediend bij het Octrooicentrum om advies uit te brengen over twee octrooien, NL1042756 en NL1042286. [appellant] was octrooihouder van deze octrooien. Het Octrooicentrum heeft vervolgens twee adviezen uitgebracht en [appellant] heeft hiertegen bezwaar ingesteld. Het Octrooicentrum heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de adviezen volgens hem niet op rechtsgevolg zijn gericht en daarom geen besluiten zijn als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit op bezwaar ongegrond verklaard. [appellant] betoogt dat de adviezen van het Octrooicentrum wel besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb zijn. Het Octrooicentrum heeft zich in een nader stuk van 16 september 2022 op het standpunt gesteld dat [appellant] geen procesbelang heeft, omdat hij een schikking heeft getroffen waarin hij afstand heeft gedaan van zijn octrooien en heeft toegezegd zijn hoger beroep bij de Afdeling te zullen intrekken.

Rechtspraak.nl
NJB 2024/1070
JB 2024/108
AB 2024/203 met annotatie van R.S. Wijling

Uitspraak

202105714/1/A3.

Datum uitspraak: 24 april 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 juli 2021 in zaak nr. 20/4411 in het geding tussen:

[appellant]

en

het Octrooicentrum Nederland.

Procesverloop

Op 28 februari 2020 en 6 maart 2020 heeft het Octrooicentrum adviezen uitgebracht.

Bij besluit van 20 mei 2020 heeft het Octrooicentrum het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard

Bij uitspraak van 22 juli 2021, ECLI:NLRBDHA:2021:8532, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het Octrooicentrum heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en het Octrooicentrum hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2024, waar [appellant] en het Octrooicentrum, vertegenwoordigd door mr. J.W. Meewisse, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       De Dienst Wegverkeer (hierna: RDW) heeft op 18 juli 2019 op grond van artikel 84 van de Rijksoctrooiwet 1995 een verzoek ingediend bij het Octrooicentrum om advies uit te brengen over twee octrooien, NL1042756 en NL1042286. [appellant] was octrooihouder van deze octrooien. Het Octrooicentrum heeft vervolgens twee adviezen uitgebracht en [appellant] heeft hiertegen bezwaar ingesteld. Het Octrooicentrum heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de adviezen volgens hem niet op rechtsgevolg zijn gericht en daarom geen besluiten zijn als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit op bezwaar ongegrond verklaard.

Hoger beroep

2.       [appellant] betoogt dat de adviezen van het Octrooicentrum wel besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb zijn.

Het Octrooicentrum heeft zich in een nader stuk van 16 september 2022 op het standpunt gesteld dat [appellant] geen procesbelang heeft, omdat hij een schikking heeft getroffen waarin hij afstand heeft gedaan van zijn octrooien en heeft toegezegd zijn hoger beroep bij de Afdeling te zullen intrekken. Het Octrooicentrum heeft een gewaarmerkt afschrift van de schikking, ondertekend door [appellant] en de RDW, bijgevoegd.

3.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 11 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3757) is de bestuursrechter slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend (hoger) beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan, indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend wegens de principiële betekenis daarvan. De Afdeling moet dus bepalen of [appellant] procesbelang heeft bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak en daarbij beoordelen of hij het doel dat hem voor ogen staat met het instellen van hoger beroep daadwerkelijk met de uitkomst van de hogerberoepsprocedure kan bereiken en of die uitkomst voor hem ook feitelijk van betekenis is. Als procesbelang ontbreekt, moet het hoger beroep niet‑ontvankelijk worden verklaard.

4.       De adviezen van het Octrooicentrum hebben betrekking op twee octrooien. Deze octrooien zijn bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 17 november 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:12827, vernietigd. [appellant] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarna op 27 juni 2022 een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden bij het Gerechtshof Den Haag. Tijdens die zitting is tussen [appellant] en de RDW een schikking getroffen. In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 mei 2022 is daarover, voor zover hier relevant, het volgende opgenomen. "Ter beëindiging van deze procedure komen partijen het volgende overeen:

1.  [appellant] doet afstand van de in het geding zijnde octrooien.

2.  [appellant] trekt de tussen partijen voor de Raad van State aanhangige procedure in binnen twee weken na heden."

5.       Gelet op het bovenstaande is het procesbelang van [appellant] bij het hoger beroep komen te vervallen. [appellant] heeft geen actueel en reëel belang bij een inhoudelijke behandeling van zijn betoog dat de adviezen van het Octrooicentrum besluiten in de zin van de Awb zijn, reeds gelet op het eerste onderdeel van de schikking waarin hij heeft verklaard afstand te doen van de octrooien waarop de adviezen betrekking hebben. Het proces-verbaal is door [appellant] en de RDW ondertekend. Bovendien is het voor grosse uitgegeven, hetgeen een executoriale titel oplevert.

6.       [appellant] heeft op de zitting van de Afdeling aangevoerd dat hij de schikking onder dwang heeft ondertekend, maar dat heeft hij niet met stukken onderbouwd. Uit de door [appellant] ingediende stukken blijkt bovendien dat zijn advocaat hem bij de procedure bij het Gerechtshof heeft geadviseerd om de schikking te treffen (vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3644, onder 5.4 en 5.5). De Afdeling ziet geen aanleiding de voormalige advocaat van [appellant] te horen, omdat dit redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak (zie artikel 8:63, tweede lid, van de Awb).

7.       De Afdeling ziet ten behoeve van de duidelijkheid voor partijen en de rechtspraktijk aanleiding ten overvloede het volgende te overwegen. De rechtbank heeft onder overweging 5.3 van de aangevallen uitspraak het volgende geoordeeld: "De rechtbank is van oordeel dat de adviezen waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt, geen besluiten zijn zoals bedoeld in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Zoals verweerder terecht heeft gesteld, hebben de adviezen geen rechtsgevolg, omdat de octrooien waarop de adviezen zien ook na afgifte van het advies van kracht blijven. Dit geldt ook als wordt geadviseerd tot nietigheid van de octrooien, zoals in dit geval is gebeurd. Het feit dat de verzoeker van het advies (RDW) door het uitbrengen van het advies ontvankelijk is in een vordering tot vernietiging van de betreffende octrooien, brengt op zichzelf nog geen verandering in de rechtspositie van eiser mee. De verandering in rechtspositie ontstaat namelijk pas nadat een uitspraak op een ingediende vordering is gedaan. Dat een advies van verweerder vaak zou worden gevolgd in een uitspraak op een vordering, zoals eiser betoogt, doet aan het voorgaande niets af." De Afdeling kan zich met dit oordeel van de rechtbank verenigen.

8.       Het hoger beroep zal niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Het Octrooicentrum hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.

w.g. Polak

voorzitter

w.g. Bindels

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2024

1013-190

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.