202304005/2/R4.
Datum uitspraak: 29 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Utrecht,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank MiddenNederland van 16 mei 2023 in zaken nrs. 22/3808, 22/3834, 22/3835, 22/3733, 22/3737 in de gedingen tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2019 heeft het college [verzoeker] onder meer een last onder bestuursdwang opgelegd om de achtergevel van het pand aan de [locatie 1] in Utrecht in de originele staat te (laten) herstellen en hersteld te houden.
Bij besluit van 27 september 2022 heeft het college, naar aanleiding van het bezwaar van [verzoeker], het besluit van 19 augustus 2019 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 16 mei 2023 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 18 oktober 2023 heeft het college naar aanleiding van een verzoek van [partij A] en [partij B] besloten om over te gaan tot toepassing van de bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:31a, derde lid, van de Awb.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 januari 2024, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. M.M. Breukers, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.A. Sluijter en S. Olsthoorn, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij A], bijgestaan door mr. P.J. Gijsbertsen, advocaat te Utrecht, en [partij C] als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrechtoverweging
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening over het besluit van 18 oktober 2023 is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit bepalend.
Goede procesorde
2. Op 15 januari 2024 na de zitting heeft de voorzieningenrechter nadere stukken ontvangen van [partij A] en [partij C] en van [verzoeker]. Ingevolge artikel 8:83, eerste lid, van de Awb kunnen nadere stukken tot één dag voor de zitting worden ingediend. De stukken zijn dus te laat ingediend en worden bij de beoordeling van het verzoek buiten beschouwing gelaten.
De last onder bestuursdwang en de toepassingsbeschikking.
3. [verzoeker] is eigenaar van het pand aan de [locatie 1] in Utrecht (hierna: het pand). Hij heeft rond 2017 de achtergevel van het pand verwijderd. Bij het besluit van 19 augustus 2019 heeft het college aan [verzoeker] een last onder bestuursdwang opgelegd om de achtergevel vóór 1 oktober 2019 in de originele staat te (laten) herstellen en hersteld te houden. Volgens het college levert de ontbrekende achtergevel een overtreding op van (kort gezegd) de Woningwet en het Bouwbesluit 2012. [verzoeker] heeft de last niet uitgevoerd.
Bij brief van 21 augustus 2023 hebben [partij A] en [partij C] (de eigenaren van het naastgelegen pand aan de [locatie 2]) het college verzocht om de bestuursdwang toe te passen, onder meer omdat zij wateroverlast hebben en schade lijden vanwege de ontbrekende achtergevel.
Het college heeft deze brief opgevat als verzoek als bedoeld in artikel 5:31a, eerste lid, van de Awb. Bij het besluit van 18 oktober 2023 (hierna: de toepassingsbeschikking) heeft het college dit verzoek toegewezen en besloten dat de bestuursdwang zal worden toegepast. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat, nu geen uitvoering is gegeven aan de last, in beginsel mag worden verwacht dat de bestuursdwang wordt geeffectueerd. Het college kent een doorslaggevende betekenis toe aan het algemeen belang dat met toepassing van de bestuursdwang en de naleving van wettelijke voorschriften wordt gediend, almede de door [partij A] en [partij C] aangedragen belangen ter voorkoming van overlast. Verder ziet het college geen bijzondere omstandigheden op basis waarvan moet worden afgezien van toepassing van de bestuursdwang.
4. Ingevolge artikel 5:31a, derde lid, van de Awb, is de beslissing op het verzoek als bedoeld in het eerste lid een beschikking. Ingevolge artikel 5:31c, eerste lid, van de Awb, heeft het hoger beroep tegen de last onder bestuursdwang mede betrekking op de toepassingsbeschikking, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
[verzoeker] is het niet eens met de toepassingsbeschikking en heeft de voorzieningenrechter verzocht om deze te schorsen.
Het verzoek
5. [verzoeker] betoogt dat het college hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om voorafgaand aan de toepassingsbeschikking een zienswijze naar voren te brengen overeenkomstig artikel 4:8, eerste lid, van de Awb. [verzoeker] betoogt verder dat de gestelde wateroverlast in het naastgelegen pand aan de [locatie 2] niet wordt veroorzaakt door de ontbrekende achtergevel. Daarnaast heeft het college volgens [verzoeker] geen wezenlijk belang om bestuursdwang toe te passen. De begunstigingstermijn is al ruim vier jaar geleden verstreken en de huidige situatie is niet zodanig onveilig dat de achtergevel op korte termijn moet worden hersteld. Daar staat tegenover dat [verzoeker] er belang bij heeft dat de bestuursdwang niet wordt toegepast totdat de last onherroepelijk is geworden en onherroepelijk uitspraak is gedaan over zijn aanvraag om omgevingsvergunning voor het realiseren van een nieuwe achtergevel.
Ter zitting voegde [verzoeker] hieraan toe dat hij een omgevingsvergunning nodig heeft om uitvoering te geven aan de last. Daarnaast is het vanwege eerder door het college uitgevoerde bestuursdwang met betrekking tot de keldermuur van het pand onmogelijk om de achtergevel in de originele staat te (laten) herstellen. Het is dus onmogelijk om de last uit te voeren en het college kan de aangezegde bestuursdwang niet toepassen, aldus [verzoeker].
6. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
7. Vast staat dat [verzoeker] voorafgaand aan de toepassingsbeschikking niet in de gelegenheid is gesteld om een zienswijze naar voren te brengen. Gezien de hoeveelheid correspondentie van [verzoeker] aan het college voorafgaand en na de toepassingsbeschikking, is de voorzieningenrechter van oordeel dat hij voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn zienswijze naar voren te brengen. Verder is niet gebleken dat er relevante feiten en belangen zijn waarvan het college bij het nemen van de toepassingsbeschikking niet op de hoogte was. De voorzieningenrechter ziet in het betoog over artikel 4:8 van de Awb dan ook geen aanleiding om de toepassingsbeschikking te schorsen.
8. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het verzoek om voorlopige voorziening uitsluitend ziet op de toepassingsbeschikking en niet op de last onder bestuursdwang. Zij beperkt zich dan ook tot een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over de toepassingsbeschikking.
Volgens artikel 5:31a van de Awb kan een belanghebbende die door een overtreding wordt benadeeld het bestuursorgaan verzoeken om bestuursdwang toe te passen wanneer de begunstigingstermijn, zoals bedoeld in artikel 5:24, tweede lid, van de Awb is verstreken.
Vast staat dat de begunstigingstermijn op 1 oktober 2019 is verstreken en dat [verzoeker] geen uitvoering heeft gegeven aan de last. Het pand heeft nog steeds geen achtergevel. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat [partij A] en [partij C] door de overtreding worden benadeeld. In hun brief van 21 augustus 2023 en ter zitting hebben zij in dat verband toegelicht dat hun pand oorspronkelijk een tussenwoning is. Door de ontbrekende achtergevel is de binnenmuur tussen hun pand en het pand van [verzoeker] blootgesteld aan weer en wind. Dit leidt tot water- en vochtoverlast en schade, aldus [partij A] en [partij C]. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is gelet hierop voldaan aan de in artikel 5:31a opgenomen voorwaarden voor het nemen van een toepassingsbeschikking.
9. Het voorgaande betekent dat het college het verzoek om toepassing van de bestuursdwang in beginsel moet inwilligen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De voorzieningenrechter vindt daarvoor steun in de memorie van toelichting bij artikel 5:31a van de Awb (Kamerstukken II, 2003-2004, 29 702, nr. 3, p. 108). Daarin staat dat als regel van een bestuursorgaan dat bestuursdwang aanzegt, mag worden verwacht dat het de bestuursdwang ook effectueert als de overtreder niet bereid blijkt binnen de gestelde termijn aan zijn verplichtingen te voldoen. Zowel de door de overtreden voorschriften beschermde belangen als de geloofwaardigheid van de overheid nopen tot dit uitgangspunt. Slechts in bijzondere omstandigheden kan er aanleiding zijn om bijvoorbeeld de overtreder nog iets meer tijd te gunnen dan aanvankelijk was voorzien, aldus de memorie van toelichting.
10. In wat [verzoeker] aanvoert ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat bijzondere omstandigheden in de weg staan aan het nemen van de toepassingsbeschikking.
Het lange tijdsverloop sinds het verstrijken van de begunstigingstermijn maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat er voor het college geen belang bestaat bij toepassing van de bestuursdwang. Het verzoek van [partij A] en [partij C] om toepassing van de bestuursdwang is immers een relevante nieuwe omstandigheid. Verder heeft het college in de toepassingsbeschikking en het verweerschrift uitgelegd dat de door [partij A] en [partij C] ervaren overlast en schade en de standzekerheid van het pand maken dat er groot belang is bij het tenuitvoerleggen van de bestuursdwang. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college een zwaarder gewicht mogen toekennen aan deze belangen dan aan het belang van [verzoeker] bij het afwachten van de uitkomst van zijn procedures over de last onder bestuursdwang en zijn vergunningaanvraag. Overigens heeft het college terecht erop gewezen dat het ook zonder de toepassingsbeschikking bevoegd is om de last ten uitvoer te leggen.
Het betoog van [verzoeker] dat het onmogelijk is om zonder omgevingsvergunning uitvoering te geven aan de last en zijn betoog dat hij de achtergevel niet meer in originele staat kan herstellen vanwege aanpassingen aan de keldermuur gaan over de last onder bestuursdwang. Dit besluit ligt in de huidige procedure niet voor. Naar aanleiding van [verzoeker]s betoog dat het ook voor het college onmogelijk is om de achtergevel in originele staat te (laten) herstellen, heeft het college ter zitting toegelicht dat het in overleg met een aannemer aan het onderzoeken is op welke wijze de achtergevel zal worden hersteld. Het college acht het dus niet onmogelijk dat toepassing wordt gegeven aan de bestuursdwang. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om daarover te twijfelen. Ook dit levert dus geen bijzondere omstandigheid op die in de weg staat aan de toepassingsbeschikking.
11. Gelet hierop wordt het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
12. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier.
w.g. Sevenster
voorzieningenrechter
w.g. Veldwijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2024
912-1059