Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RVS:2025:1947

Raad van State
30-04-2025
30-04-2025
202305935/1/R2
Omgevingsrecht
Hoger beroep

Bij besluit van 24 november 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek het verzoek van de stichting en anderen om de op 15 mei 2017 verleende omgevingsvergunning voor het windpark Den Tol in Netterden in te trekken afgewezen. Het windpark Den Tol is een windpark dat bestaat uit negen windturbines. Windpark Den Tol Exploitatie B.V. is de exploitant van het windpark. De windturbines staan in het gebied tussen de Omsteg en de Jonkerstraat te Netterden. De windturbines hebben volgens de omgevingsvergunning een ashoogte van minimaal 119 m tot maximaal 125 m, een rotordiameter van minimaal 113 m en maximaal 122 m, een tiphoogte van maximaal 183 m en een maximaal vermogen van 3,67 MW. Stichting TegenWind(molens) Netterden en omstreken heeft tot doel om onder meer de leefbaarheid en een goed woon- en leefklimaat in de gemeente Oude IJsselstreek en de directe omgeving te verbeteren en te behouden. De anderen wonen in Netterden en in Gendringen en daarmee in de omgeving van het windpark.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

202305935/1/R2.

Datum uitspraak: 30 april 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Stichting TegenWind(molens) Netterden en omstreken, gevestigd in Gendringen, gemeente Oude IJsselstreek, en anderen (hierna samen: de stichting en anderen),

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 augustus 2023 in zaak nr. 21/3362 in het geding tussen:

de stichting en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek (hierna: het college).

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2020 heeft het college het verzoek van de stichting en anderen om de op 15 mei 2017 verleende omgevingsvergunning voor het windpark Den Tol in Netterden in te trekken afgewezen.

Bij besluit van 14 juni 2021 heeft het college het door de stichting en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 augustus 2023 heeft de rechtbank het door de stichting en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 14 juni 2021 vernietigd. De rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluit in stand blijven.

Tegen deze uitspraak hebben de stichting en anderen hoger beroep ingesteld.

Windpark Den Tol Exploitatie B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college en Windpark Den Tol Exploitatie B.V. hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting van 18 maart 2025, gelijktijdig met de zaken met zaaknummers 202107208/1/R2, 202303711/1/R2, 202303846/1/R1, 202206781/1/R2, 202300817/1/R2, 202307256/1/R2, 202406372/1/R2 en 202405178/1/R2, behandeld, waar het college, vertegenwoordigd door mr. B. de Haan en mr. T.A. Hubregtse, advocaten in Arnhem, is verschenen. Verder is op de zitting Windpark Den Tol Exploitatie B.V., vertegenwoordigd door mr. W.G.B. van de Ven, advocaat in Rotterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

OVERGANGSRECHT INWERKINGTREDING OMGEVINGSWET

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden.

Als een verzoek om een omgevingsvergunning in te trekken is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.

Het verzoek om de omgevingsvergunning in te trekken is gedaan op 21 juli 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

WET- EN REGELGEVING

2.       Het relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

INLEIDING

3.       Het windpark Den Tol is een windpark dat bestaat uit negen windturbines. Windpark Den Tol Exploitatie B.V. is de exploitant van het windpark. De windturbines staan in het gebied tussen de Omsteg en de Jonkerstraat te Netterden. De windturbines hebben volgens de omgevingsvergunning een ashoogte van minimaal 119 m tot maximaal 125 m, een rotordiameter van minimaal 113 m en maximaal 122 m, een tiphoogte van maximaal 183 m en een maximaal vermogen van 3,67 MW.

4.       Stichting TegenWind(molens) Netterden en omstreken heeft tot doel om onder meer de leefbaarheid en een goed woon- en leefklimaat in de gemeente Oude IJsselstreek en de directe omgeving te verbeteren en te behouden. De anderen wonen in Netterden en in Gendringen en daarmee in de omgeving van het windpark.

De stichting en anderen verzetten zich tegen het windpark in verband met de gevolgen voor de woon- en leefomgeving rond het windpark.

ACHTERGROND

Voorgeschiedenis

5.       Op 15 mei 2017 heeft het college een omgevingsvergunning voor de realisatie en de exploitatie van het windpark Den Tol verleend. Het betreft een omgevingsvergunning als is bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, c en e, van de Wabo. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning is er voor de beoordeling van de activiteiten met gevolgen voor het milieu van uitgegaan dat de windturbines van het windpark Den Tol moesten voldoen aan de toenmalige algemene regels voor windturbines uit de paragrafen 3.2.3 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer voor het in werking hebben van een windturbine of een combinatie van windturbines (hierna: de windturbinebepalingen).

Voor het windpark Den Tol is een gecombineerd plan- en besluitmilieueffectrapport (hierna: MER) opgesteld. Dit MER was opgesteld met het oog op het bestemmingsplan "Windpark Den Tol Netterden" van 28 november 2013 en de op basis daarvan verleende omgevingsvergunning van 13 juni 2014 voor toen nog tien windturbines.

Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan voor tien windturbines is door de Afdeling bij uitspraak van 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1621, vernietigd. De omgevingsvergunning van 13 juni 2014 voor tien windturbines is bij uitspraak van de Afdeling van 16 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3052, vernietigd.

6.       Op 23 februari 2017 is door de raad van de gemeente Oude IJsselstreek het bestemmingsplan "Windpark Den Tol Netterden 2016" vastgesteld. Het bestemmingsplan maakt negen windturbines mogelijk. Dit bestemmingsplan is door de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:860, onherroepelijk geworden.

7.       Tegen de omgevingsvergunning van 15 mei 2017 is door Stichting TegenWind(molens) Netterden en omstreken en anderen en door andere appellanten beroep ingesteld. Bij uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:858, heeft de Afdeling uitspraak gedaan op die beroepen. De Afdeling heeft één beroep niet-ontvankelijk en de overige beroepen, waaronder die van de Stichting TegenWind(molens) Netterden en omstreken en anderen, ongegrond verklaard.

Ingediend verzoek en vervolg

8.       De stichting en anderen hebben het college bij brief van 17 juli 2020, ontvangen door het college op 21 juli 2020, verzocht om de omgevingsvergunning van 15 mei 2017 voor het windpark Den Tol in te trekken. Daarbij hebben de stichting en anderen verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 25 juni 2020, ECLI:EU:C:2020:503, over een windpark in Vlaanderen (hierna: het Nevele-arrest).

Bij besluit van 24 november 2020 heeft het college dit verzoek afgewezen. Bij besluit van 14 juni 2021 heeft het college het bezwaar van de stichting en anderen ongegrond verklaard en het besluit van 24 november 2020 gehandhaafd. Het college heeft daartoe onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1064, overwogen dat de windturbinebepalingen niet mer-beoordelingsplichtig zijn op grond van de SMB-richtlijn (richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's, L 197/30). Deze bepalingen hoeven volgens het college niet vanwege strijd met hoger recht buiten toepassing te worden gelaten.

9.       Bij uitspraak van 4 augustus 2023 heeft de rechtbank het beroep van de stichting en anderen tegen het besluit van 14 juni 2021 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven. De rechtbank heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het college op onjuiste gronden, maar wel terecht tot het oordeel is gekomen dat het Unierecht niet vereist dat de omgevingsvergunning wordt ingetrokken.

10.     De stichting en anderen hebben hoger-beroepsgronden naar voren gebracht. De Afdeling bespreekt deze gronden hierna. Daarbij gaat de Afdeling eerst in op het oordeel van de rechtbank en het betoog van de stichting en anderen, waarna het oordeel van de Afdeling volgt.

UNIERECHTELIJK GEBREK AAN OMGEVINGSVERGUNNING

Oordeel van de rechtbank

11.     De rechtbank overweegt dat een omgevingsvergunning geen plan of programma is als is bedoeld in de SMB-richtlijn. Deze richtlijn verplicht daarom niet tot het opstellen van een milieubeoordeling voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning, zodat de omgevingsvergunning niet in strijd is met de richtlijn.

De rechtbank is verder van oordeel dat de schending van de SMB-richtlijn ten aanzien van de windturbinebepalingen niet direct of indirect doorwerkt naar de omgevingsvergunning. De situatie uit de punten 82 en 83 van het Nevele-arrest is volgens de rechtbank niet aan de orde. In dit geval is voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning al een gecombineerd plan- en project-MER opgesteld, waarbij de milieueffecten van de windturbines met onderzoeken in kaart zijn gebracht. Ook zijn er voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden met betrekking tot slagschaduw en geluid die strenger zijn dan de normen uit de windturbinebepalingen. Het gebrek dat kleeft aan de windturbinebepalingen, werkt daarom niet door in de omgevingsvergunning en er is daardoor geen verzuim in de milieubeoordeling.

De rechtbank is van oordeel dat de omgevingsvergunning niet in strijd met het Unierecht is verleend. Het college heeft daarom terecht overwogen, zij het met een onjuiste motivering, dat de uitvoering van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie als is bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo niet vereist dat de omgevingsvergunning wordt ingetrokken.

Betoog van de stichting en anderen

12.     De stichting en anderen betogen dat de windturbinebepalingen in strijd zijn met de SMB-richtlijn en dat de daarop gebaseerde omgevingsvergunning in strijd komt met het Unierecht. De stichting en anderen wijzen op de punten 83, 84 en 89 van het Nevele-arrest. Dat in dit geval wel van de toepasselijkheid van de windturbinebepalingen is uitgegaan, blijkt volgens de stichting en anderen uit het MER en uit diverse passages van de motivering van de omgevingsvergunning van 15 mei 2017, die betrekking hebben op geluid, slagschaduw en externe veiligheid. Het oordeel van de rechtbank dat het gebrek dat kleeft aan de windturbinebepalingen niet doorwerkt in de omgevingsvergunning, omdat er een MER is opgesteld, is volgens de stichting en anderen niet juist. In dat MER is namelijk van de windturbinebepalingen uitgegaan. Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 mei 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3017, onder 4.6 en 4.7, betogen de stichting en anderen dat het Unierechtelijke gebrek doorwerkt in de omgevingsvergunning. De stichting en anderen menen dat wel tot intrekking van de omgevingsvergunning had moeten worden overgegaan.

Oordeel van de Afdeling

- Twee uitspraken in vergelijkbare zaken over andere windparken

13.     De Afdeling heeft in twee uitspraken in vergelijkbare zaken over andere windparken eerder geoordeeld. Het gaat om de uitspraken inzake windpark De Rietvelden van 18 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3745 (hierna: de Rietvelden-uitspraak) en inzake windpark Windplan Blauw van 18 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3744 (hierna: de Blauw-uitspraak). Die zaken gingen over de afwijzing van een verzoek om een onherroepelijke omgevingsvergunning in te trekken. In deze twee uitspraken heeft de Afdeling een beoordelingskader voor de heroverweging en intrekking van een onherroepelijke omgevingsvergunning in het licht van het Unierecht uiteengezet voor de beantwoording van de vragen of 1) aan de omgevingsvergunning een Unierechtelijk gebrek kleeft, omdat voor de windturbinebepalingen geen voorafgaande milieubeoordeling in de zin van de SMB-richtlijn is verricht en bij de omgevingsvergunningverlening van de werking van die windturbinebepalingen is uitgegaan, en 2) of het Unierecht meebrengt dat de inmiddels onherroepelijke omgevingsvergunning daarom moet worden heroverwogen of ingetrokken.

De Afdeling overwoog in deze twee uitspraken dat het in die twee zaken ging om een omgevingsvergunning waarbij op het moment van verlening door het bevoegd gezag voor de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid of van de gevolgen voor het milieu is uitgegaan van de rechtstreekse werking van de toenmalige windturbinebepalingen. Of anders gezegd, het ging om een omgevingsvergunning waarvoor de windturbinebepalingen kaderstellend waren als is bedoeld in de tussenuitspraak van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1395, inzake het bestemmingsplan "Windpark Delfzijl Uitbreiding 2020" (hierna: Delfzijl-tussenuitspraak), onder 39 tot en met 45, 49 en 60. Over deze windturbinebepalingen is in die Delfzijl-tussenuitspraak geoordeeld dat daarvoor ten onrechte geen voorafgaande milieubeoordeling als bedoeld in de SMB-richtlijn is verricht. Het ging dus niet om een omgevingsvergunning die gebaseerd is op door het bevoegd gezag gekozen eigen normen in plaats van op de windturbinebepalingen en aan welke normen een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering ten grondslag is gelegd, zoals aan de orde was in de Afdelingsuitspraak van 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1433 (de Delfzijl-einduitspraak).

Voor zover dat voor de beoordeling relevant is, zal in deze uitspraak naar overwegingen uit de Rietvelden-uitspraak en de Blauw-uitspraak worden verwezen.

- Windturbinebepalingen kaderstellend voor omgevingsvergunning en Unierechtelijk gebrek

14.     In deze hoger-beroepszaak moet allereerst de vraag worden beantwoord of de windturbinebepalingen kaderstellend waren voor de omgevingsvergunning van 15 mei 2017. De rechtbank gaat ervan uit dat dit niet het geval is en daartegen is het betoog van de stichting en anderen gericht.

14.1.  Op de zitting heeft het college erkend dat de windturbinebepalingen kaderstellend waren voor de omgevingsvergunning van 15 mei 2017. Windpark Den Tol Exploitatie B.V. meent dat dit niet geval is. De omgevingsvergunning is volgens haar gebaseerd op het MER, waarin een verdergaande beoordeling van de gevolgen van het windpark voor de leefkwaliteit is verricht dan strikt genomen gelet op de windturbinebepalingen was vereist. Die beoordeling heeft ertoe geleid dat zowel in het bestemmingsplan als in de omgevingsvergunning voor het windpark bijzondere voorschriften en beperkingen zijn opgenomen. Volgens Windpark Den Tol Exploitatie B.V. is de omgevingsvergunning daarmee gebaseerd op een eigen beoordeling.

14.2.  De Afdeling stelt vast dat in het aan de omgevingsvergunning ten grondslag gelegde MER voor de beschrijving en de beoordeling van de milieueffecten is uitgegaan van de windturbinebepalingen. Dit volgt ook uit het Pondera rapport "Akoestisch onderzoek en onderzoek naar slagschaduwhinder van het op te richten Windpark Den Tol te Netterden in de gemeente Oude IJsselstreek" van 23 april 2012, dat bij dat MER hoort, en andere Pondera rapporten over geluid en slagschaduw die aan de omgevingsvergunning ten grondslag zijn gelegd. De Afdeling stelt verder vast dat in de onderbouwing van de omgevingsvergunning van 15 mei 2017 voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de milieueffecten onder verwijzing naar de Pondera rapporten voor wat betreft geluid, slagschaduw en externe veiligheid van de windturbinebepalingen is uitgegaan.

De Afdeling stelt verder vast dat aan de omgevingsvergunning voorschrift 1.1 is verbonden dat gaat over veiligheid. Dit voorschrift verplicht ertoe dat de windturbines moeten zijn uitgerust met een ijsdetectie- en afschakelvoorziening, waarmee de turbines automatisch uitgeschakeld worden indien zich ijs op de rotorbladen heeft gevormd. Aan de omgevingsvergunning is verder voorschrift 3.1 verbonden dat gaat over geluid. Dit voorschrift houdt in dat de maximale geluidcontour van Lden van 47 dB(A) uit de notitie van Pondera van 6 november 2015 "Effecten windpark zonder meest zuidoostelijk gelegen windturbine" Projectnummer 713044 M01 van de Vestas V117 weergegeven op pagina 20 van de notitie door het flexibele windturbinetype niet mag worden overschreden.

14.3.  De Afdeling stelt voorop dat zij in de Rietvelden-uitspraak en de Blauw-uitspraak heeft geoordeeld dat het Unierechtelijk gebrek dat kleeft aan de windturbinebepalingen, doorwerkt in een omgevingsvergunning, als het bevoegd gezag bij de verlening ervan voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van één of meer van de milieueffecten waarop de windturbinebepalingen betrekking hadden (geluid, (externe) veiligheid, slagschaduw en lichtschittering), is uitgegaan van de windturbinebepalingen. Alleen als de omgevingsvergunning is gebaseerd op door het bevoegd gezag gekozen eigen normen in plaats van de windturbinebepalingen en aan die eigen normen een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering ten grondslag is gelegd, kan geoordeeld worden dat de windturbinebepalingen niet kaderstellend zijn geweest voor de omgevingsvergunning en het Unierechtelijk gebrek dus niet doorwerkt in die omgevingsvergunning.

Die situatie doet zich hier niet voor. Dat is zo, omdat de onderbouwing van de omgevingsvergunning van 15 mei 2017 is gebaseerd op de windturbinebepalingen en omdat voor slagschaduw en lichtschittering het bevoegd gezag niet heeft gekozen voor eigen normen. Voor voorschrift 1.1 over veiligheid en voorschrift 3.1 over de maximale geluidcontour van Lden van 47 dB(A) geldt dat deze zijn gesteld uitgaande van de rechtstreekse werking van en in aanvulling op de windturbinebepalingen.

Voor de volledigheid overweegt de Afdeling nog dat, anders dan waar de rechtbank vanuit is gegaan, aan de omgevingsvergunning geen voorschriften verbonden zijn die strenger zijn dan de normen uit de windturbinebepalingen met uitzondering van één voorschrift, te weten voorschrift 3.1.

Het oordeel van de rechtbank dat de windturbinebepalingen niet kaderstellend waren voor de omgevingsvergunning van 15 mei 2017 is dus niet juist.

14.4.  Het oordeel van de rechtbank inhoudende dat het gebrek dat kleeft aan de windturbinebepalingen niet doorwerkt in de omgevingsvergunning van 15 mei 2017, is daarmee ook niet juist. De Afdeling verwijst naar wat zij hierover onder 14.2 heeft overwogen en in dat verband ook naar de Rietvelden-uitspraak, onder 16.2 en 16.3, en de Blauw-uitspraak, onder 17.2 en 17.3. Daarin overweegt de Afdeling waarom zo’n omgevingsvergunning zoals die ook in deze zaak aan orde is, niet verenigbaar is met het Unierecht. Dit volgt namelijk uit het Nevele-arrest, in het bijzonder punt 95 in samenhang met punt 83 in het licht van de prejudiciële vraag geformuleerd in punt 80.

Het betoog van de stichting en anderen is in zoverre terecht voorgedragen. Maar dit leidt er niet toe dat de uitspraak van de rechtbank voor zover aangevallen, moet worden vernietigd. Hierover overweegt de Afdeling het volgende.

- Bestaat er een Unierechtelijke verplichting tot heroverweging en/of intrekking van een onherroepelijke omgevingsvergunning?

15.     Onder verwijzing naar de Rietvelden-uitspraak, onder 16.4 tot en met 16.11 en 16.14 tot en met 16.16 , en de Blauw-uitspraak, onder 17.4 tot en met 17.11, 17.17 tot en met 17.19, overweegt de Afdeling dat er voor het college geen verplichting bestond om de onherroepelijke omgevingsvergunning van 15 mei 2017 te heroverwegen of in te trekken.

15.1.  Zo'n verplichting is er niet uitgaande van het Nevele-arrest of van het arrest van het Hof van 4 oktober 2012, ECLI:EU:C:2012:608 (Byankov) en in lijn met het Byankov-arrest door het Hof gewezen andere arresten. De Afdeling verwijst naar wat zij hierover in de Rietvelden-uitspraak en in de Blauw-uitspraak heeft overwogen.

15.2.  Voor wat betreft het beoordelingskader uit het arrest van het Hof van 13 januari 2004, ECLI:EU:C:2004:17 (Kühne & Heitz) overweegt de Afdeling dat als aan de vier cumulatieve voorwaarden uit dit arrest is voldaan, het bestuursorgaan gehouden is om een definitief besluit opnieuw te onderzoeken om rekening te houden met uitlegging die het Hof inmiddels aan relevante bepalingen van het Unierecht heeft gegeven. De Afdeling verwijst naar de Rietvelden-uitspraak, onder 16.8, 16.9 en 16.11, en naar de Blauw-uitspraak, onder 17.8, 17.9 en 17.11.

Het beoordelingskader uit het Kühne & Heitz-arrest is relevant, omdat de Stichting TegenWind(molens) Netterden en omstreken en vijf van de zeven anderen die om intrekking van de omgevingsvergunning van 15 mei 2017 hebben verzocht, ook zelf bij de Afdeling tegen die omgevingsvergunning hebben geprocedeerd. Zie hierover ook de Blauw-uitspraak, onder 17.17. Die procedure heeft geleid tot de Afdelingsuitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:858.

De Afdeling overweegt dat aan de derde voorwaarde uit dit beoordelingskader niet is voldaan. De Afdeling heeft in de uitspraak van 14 maart 2018 niet (bij exceptieve toetsing) geoordeeld over de verenigbaarheid van de windturbinebepalingen met de SMB-richtlijn. De Afdeling hoefde daarover ook niet te oordelen, omdat de betogen in die zaak daartoe geen aanleiding gaven.

Dit betekent dat uitgaande van het Kühne & Heitz-arrest er geen verplichting voor het college bestond om de omgevingsvergunning te heroverwegen of in te trekken.

15.3.  Concluderend slaagt het betoog van de stichting en anderen dat er een Unierechtelijke plicht was om de onherroepelijke omgevingsvergunning te heroverwegen of in te trekken gelet op het bovenstaande niet.

CONCLUSIE EN PROCESKOSTEN

16.     Het hoger beroep van de stichting en anderen is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, moet worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop zij rust.

17.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van L.M. Jacquemijns, griffier.

w.g. Minderhoud

voorzitter

w.g. Jacquemijns

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025

462

 

BIJLAGE

 

SMB-richtlijn

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) "plannen en programma's": plannen en programma's, met inbegrip van die welke door de Gemeenschap worden medegefinancierd, alsook de wijzigingen ervan,

- die door een instantie op nationaal, regionaal of lokaal niveau worden opgesteld en/of vastgesteld of die door een instantie worden opgesteld om middels een wetgevingsprocedure door het parlement of de regering te worden vastgesteld en

- die door wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn voorgeschreven;

b) "milieubeoordeling": het opstellen van een milieurapport, het raadplegen, het rekening houden met het milieurapport en de resultaten van de raadpleging bij de besluitvorming, alsmede het verstrekken van informatie over het besluit, overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 9;

[…]

Artikel 3

Werkingssfeer

[…]

2. Onverminderd lid 3, wordt een milieubeoordeling gemaakt van alle plannen en programma's

a. die voorbereid worden met betrekking tot landbouw, bosbouw, visserij, energie, industrie, vervoer, afvalstoffenbeheer, waterbeheer, telecommunicatie, toerisme en ruimtelijke ordening of grondgebruik en die het kader vormen voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor de in bijlagen I en II bij Richtlijn 85/337/EEG genoemde projecten, of

[…]

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

[...]

c. liet gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,

[…]

e. 1°.het oprichten,

2°.het veranderen of veranderen van de werking of

3°.het in werking hebben

van een inrichting of mijnbouwwerk,

[...]

Artikel 2.33

1. Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in, voor zover:

a. de uitvoering van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie dat vereist;

[…]

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.