Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RVS:2025:1952

Raad van State
30-04-2025
30-04-2025
202303846/1/R1
Omgevingsrecht
Hoger beroep

Bij besluit van 12 november 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland het verzoek van de vereniging en anderen om intrekking van de bij besluit van 31 oktober 2019 aan Windpark Jacobahaven verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en realiseren van drie windturbines aan de Jacobahaven 5, 6 en 7 in Kamperland, afgewezen. Het windpark Jacobahaven is een windpark dat bestaat uit drie windturbines. Windpark Jacobahaven is de exploitant van het windpark. De windturbines staan aan de Jacobahaven 5, 6 en 7 in Kamperland op Noord-Beveland. De windturbines hebben volgens het "Bestemmingsplan Windpark Jacobahaven" een ashoogte van ten minste 70 m en ten hoogste 115 m, en rotordiameter van ten hoogste 120 m, een tiphoogte van ten hoogste 150 m en een tiplaagte van ten minste 30 m. Het gaat om een gezamenlijk vermogen tussen 12-15 MW.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

202303846/1/R1.

Datum uitspraak: 30 april 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.       Windpark Jacobahaven B.V., gevestigd in Bunnik,

2.       het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland,

3.       Communicatie Platform De Banjaard, gevestigd in Kamperland, gemeente Noord-Beveland, en anderen (hierna samen: de vereniging en anderen),

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 2 mei 2023 in zaak nr. 21/5715 in het geding tussen:

de vereniging en anderen

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2021 heeft het college het verzoek van de vereniging en anderen om intrekking van de bij besluit van 31 oktober 2019 aan Windpark Jacobahaven verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en realiseren van drie windturbines aan de Jacobahaven 5, 6 en 7 in Kamperland, afgewezen.

Bij uitspraak van 2 mei 2023 heeft de rechtbank het door de vereniging en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van

12 november 2021 vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Tegen deze uitspraak hebben Windpark Jacobahaven en het college hoger beroep ingesteld. De vereniging en anderen hebben daartegen incidenteel hoger beroep ingesteld.

Windpark Jacobahaven, het college en de vereniging en anderen hebben ieder een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

Bij besluit van 26 augustus 2024 heeft het college, ter uitvoering van de rechtbankuitspraak, een nieuw besluit genomen.

De vereniging en anderen hebben gronden tegen dit besluit aangevoerd.

Het college, Windpark Jacobahaven en de vereniging en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting van 18 maart 2025, gelijktijdig met de zaken met zaaknummers 202107208/1/R2, 202303711/1/R2, 202206781/1/R2, 202300817/1/R2, 202305935/1/R2, 202307256/1/R2, 202406372/1/R2 en 202405178/1/R2, en op een zitting op 20 maart 2025, gelijktijdig met de zaken met zaaknummers 202107208/1/R2 en 202303711/1/R2, behandeld, waar Windpark Jacobahaven, vertegenwoordigd door [persoon A] en [persoon B], bijgestaan door mr. J.H.M. Berenschot, advocaat in Apeldoorn, en [persoon C], het college, vertegenwoordigd door M. van der Maarl, bijgestaan door mr. E.P. Euverman, advocaat in Breda en de vereniging en anderen, vertegenwoordigd door mr. D.A.C. Janssen, advocaat in Boxtel, [persoon D], [persoon E] en [persoon F], bijgestaan door ing. J.D. Pondman, zijn verschenen.

Overwegingen

OVERGANGSRECHT INWERKINGTREDING OMGEVINGSWET

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden.

Als een verzoek om een omgevingsvergunning in te trekken is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.

Het verzoek om de omgevingsvergunning in te trekken is gedaan op 1 april 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

WET- EN REGELGEVING

2.       Het relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

INLEIDING

3.       Het windpark Jacobahaven is een windpark dat bestaat uit drie windturbines. Windpark Jacobahaven is de exploitant van het windpark. De windturbines staan aan de Jacobahaven 5, 6 en 7 in Kamperland op Noord-Beveland. De windturbines hebben volgens het "Bestemmingsplan Windpark Jacobahaven" een ashoogte van ten minste 70 m en ten hoogste 115 m, en rotordiameter van ten hoogste 120 m, een tiphoogte van ten hoogste 150 m en een tiplaagte van ten minste 30 m. Het gaat om een gezamenlijk vermogen tussen 12-15 MW.

4.       Communicatie Platform De Banjaard is een vereniging van eigenaren van de vakantiewoningen op het park Noordzee Résidence De Banjaard op Noord-Beveland. Het doel van de vereniging is het behartigen van gemeenschappelijke belangen van die eigenaren. De anderen betreffen meer dan honderd natuurlijke personen die eigenaren zijn van recreatiewoningen of twee burgerwoningen ([locatie 1] en [locatie 2] in Kamperland), alle gelegen in de omgeving van de windturbines van het windpark Jacobahaven en in de omgeving van het in de nabijheid gelegen windturbinepark Noord-Beveland aan de Krommeweg 4 in Kamperland. De vereniging en anderen verzetten zich tegen beide windparken in verband met de gevolgen voor de woon-, leef- en verblijfsomgeving rond de windturbines.

ACHTERGROND

Voorgeschiedenis

5.       Op 24 oktober 2019 heeft de raad van de gemeente Noord-Beveland het "Bestemmingsplan Windpark Jacobahaven" vastgesteld. Het bestemmingsplan maakt, voor zover hier relevant, het windpark Jacobahaven mogelijk. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan is er voor de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van uitgegaan dat de drie windturbines moesten voldoen aan de toenmalige algemene regels voor windturbines uit de paragrafen 3.2.3 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer voor het in werking hebben van een windturbine of een combinatie van windturbines (hierna: de windturbinebepalingen).

6.       Vervolgens heeft het college op 31 oktober 2019 de omgevingsvergunning verleend die voorziet in de realisering van het windpark. Het betreft een omgevingsvergunning als is bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en e, van de Wabo voor de bouw en de exploitatie van drie windturbines. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning is er voor de beoordeling van de activiteiten met gevolgen voor het milieu ook van uitgegaan dat de windturbines van het windpark moeten voldoen aan de windturbinebepalingen.

Voor het windpark Jacobahaven is een gecombineerd milieueffectrapport (hierna: MER) voor het plan en het besluit opgesteld.

7.       Tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan van 24 oktober 2019 en de omgevingsvergunning van 31 oktober 2019 is door Communicatie Platform De Banjaard en anderen beroep ingesteld. Bij uitspraak van 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2821, heeft de Afdeling het beroep voor zover ingediend door twee natuurlijke personen niet-ontvankelijk en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.

Ingediend verzoek en vervolg

8.       De vereniging en anderen hebben het college, voor zover hier relevant, bij brief van 29 maart 2021, door het college ontvangen op 1 april 2021, verzocht om de omgevingsvergunning van 31 oktober 2019 in te trekken. Daarbij hebben de vereniging en anderen verwezen naar de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 25 juni 2020, ECLI:EU:C:2020:503, over een windpark in Vlaanderen (hierna: het Nevele-arrest), van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:7 (Stichting Varkens in Nood), van 13 januari 2024, ECLI:EU:C:2004:17 (Kühne & Heitz), van 4 oktober 2012, ECLI:EU:C:2012:608 (Byankov) en van 12 november 2019, ECLI:EU:C:2019:955 (Derrybrien). Ook wijzen de vereniging en anderen op gezondheidsschade en doen zij een beroep op het voorzorgsbeginsel uit artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Verder wijzen zij op schaarse rechten.

9.       Bij besluit van 12 november 2021 heeft het college dit verzoek afgewezen. Het college heeft hierbij de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) toegepast. Voor de motivering van zijn besluit wijst het college op het volgende. De vereniging en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het Unierecht vereist dat de omgevingsvergunning moet worden ingetrokken. Zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat wat in de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1395 (Delfzijl-tussenuitspraak), is geoordeeld betrekking heeft op de omgevingsvergunning. De vereniging en anderen zijn niet ingegaan op de vraag in hoeverre het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning is uitgegaan van de windturbinebepalingen. De omstandigheid dat de windturbinebepalingen niet in overeenstemming zijn met een procedureel vereiste uit de  richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's, PbEG 2001, L 197 (hierna SMB-richtlijn), brengt niet mee dat de uitvoering van het Unierecht intrekking van de onherroepelijke omgevingsvergunning vereist. Niet is gebleken dat de omgevingsvergunning zelf (los van de wijze van totstandkoming) in strijd is met het Unierecht.

Wat betreft de gezondheidsschade wijst het college op de uitspraken van de Afdeling van 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2629, onder 5 en verder, en van 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3713, onder 16 en verder. Volgens het college bestaat gelet daarop geen aanleiding om tot intrekking van de onherroepelijke omgevingsvergunning over te gaan wegens strijd met artikel 191 van het VWEU.

Wat betreft schaarse rechten stelt het college dat algemene planologische besluiten, zoals een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, zelf geen besluiten zijn die schaarse rechten toedelen. Het college wijst op de conclusie van de advocaat-generaal van 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1847, en de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4198, onder 17.5. Verder zijn de vereniging en anderen volgens het college ook niet degenen die wilden meedingen naar het recht tot ontwikkeling van de windturbines. Het college ziet hierin geen aanleiding om tot intrekking van de omgevingsvergunning over te gaan.

10.     In haar uitspraak van 2 mei 2023 heeft de rechtbank het besluit van het college van 12 november 2021 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. Volgens de rechtbank is de omgevingsvergunning in strijd met het Unierecht en noopt dit gebrek tot heroverweging en mogelijk intrekking van de omgevingsvergunning.

11.     Windpark Jacobahaven en het college zijn het niet eens met het oordeel van de rechtbank en hebben daarom hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 2 mei 2023. De vereniging en anderen hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.

12.     Ter uitvoering van de rechtbankuitspraak heeft het college bij besluit van 26 augustus 2024 opnieuw beslist op het verzoek. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Tegen dit besluit hebben de vereniging en anderen beroepsgronden aangevoerd.

13.     De Afdeling bespreekt allereerst de hoger-beroepsgronden van Windpark Jacobahaven, het college en de vereniging en anderen. Daarbij gaat de Afdeling eerst in op het oordeel van de rechtbank en de betogen daartegen, waarna het oordeel van de Afdeling volgt. Daarna gaat de Afdeling in op het beroep van de vereniging en anderen tegen het besluit van 26 augustus 2024.

BEOORDELING HOGER BEROEPEN

- UNIERECHTELIJK GEBREK AAN OMGEVINGSVERGUNNING EN VEREIST UNIERECHT INTREKKING

Oordeel van de rechtbank

14.     De rechtbank komt tot het oordeel dat uit het Nevele-arrest en het Derrybrien-arrest moet worden afgeleid dat het opschorten of intrekken van een in rechte vaststaande omgevingsvergunning een mogelijke oplossing is om een vastgestelde schending van het Unierecht ongedaan te maken. De rechtbank stelt vast dat de verleende omgevingsvergunning zelf geen plan of programma in de zin van de SMB-richtlijn is. De rechtbank komt tot het oordeel dat de omgevingsvergunning voor windpark Jacobahaven in overeenstemming met de geldende nationale regels tot stand is gekomen, maar dat de schending van het Unierecht die ten aanzien van die windturbinebepalingen is vastgesteld wel doorwerkt naar de verleende omgevingsvergunning. De verleende omgevingsvergunning is in strijd met het Unierecht. Het beroep is daarom in zoverre gegrond.

Volgens de rechtbank heeft het bestreden besluit een motiveringsgebrek. Het college heeft namelijk ten onrechte niet onderkend dat de schending van het Unierecht wel degelijk door kan werken naar een verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning. Daarnaast heeft het college niet onderkend dat er wel redenen kunnen zijn waarom tot opschorting of intrekking van die onherroepelijke vergunning moet worden overgegaan.

De rechtbank beoordeelt vervolgens of het bestreden besluit ondanks het motiveringsgebrek in stand kan blijven. Zij overweegt dat in het Unierecht niet geregeld is dat een onherroepelijke vergunning moet worden ingetrokken of opgeschort. Het is aan de Nederlandse interne rechtsorde om de procedure en de voorwaarden voor een intrekking of opschorting te regelen, mits die niet ongunstiger is voor een nationale aangelegenheid en het de uitvoering van Unierecht niet onmogelijk maakt. Daarbij is volgens de rechtbank ook van belang dat het beginsel van rechtszekerheid behoort tot een van de in het Unierecht erkende algemene beginselen. Maar uit rechtspraak van het Hof volgt ook dat bestuursorganen in bijzondere omstandigheden gehouden zijn om een onherroepelijk geworden besluit te onderzoeken, zo volgt bijvoorbeeld uit het Kühne & Heitz-arrest. Uit het Derrybrien-arrest en daarin aangehaalde oudere rechtspraak moet worden afgeleid dat het in beginsel is toegestaan om een in strijd met het Unierecht verleende vergunning in te trekken.

De rechtbank is van oordeel dat het college opnieuw zal moeten beoordelen of bij de verlening van de omgevingsvergunning voor windpark Jacobahaven eigen normen zijn gehanteerd. Dat dit is gebeurd, volgt niet uit de verrichte mer-beoordeling, omdat daaruit blijkt dat er is aangesloten bij de windturbinebepalingen. Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook nodig om de mer-beoordeling opnieuw te beoordelen en eventueel opnieuw uit te voeren en de daarin opgenomen normen alsnog toereikend te motiveren. Een enkele verwijzing naar de Tijdelijke overbruggingsregeling windturbineparken (hierna: de Tow) is onvoldoende. De rechtbank is net als de rechtbank Midden-Nederland (uitspraak van 17 februari 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:627, Windplan Blauw) van oordeel dat de Tow ook in strijd is met de SMB-richtlijn, omdat voor de Tow geen milieubeoordeling is verricht. De Tow biedt wel een ondergrens die belanghebbenden beschermt en dat kan worden betrokken in de belangenafweging die moet worden gemaakt bij de vraag of een vergunning moet worden opgeschort of ingetrokken.

De schending van het Unierecht die nu aan de orde is, is een schending van procedurele aard, omdat ten onrechte geen milieubeoordeling is uitgevoerd voor de windturbinebepalingen of voor windpark Jacobahaven zelf. Om deze schending te herstellen, moet de mer-beoordeling opnieuw worden beoordeeld, aangevuld of zelfs opnieuw worden verricht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de schending van het Unierecht nog gerepareerd kan worden.

De rechtbank is concluderend van oordeel dat het besluit moet worden vernietigd en dat het college moet onderzoeken of bij de verlening van de omgevingsvergunning is aangesloten bij de windturbinebepalingen. Als dit niet het geval is, dan moet het college met een op de situatie toegesneden motivering motiveren dat er sprake is van actuele, deugdelijke en op zichzelf staande normen. Als het college tot de conclusie komt dat er wel is aangesloten bij de windturbinenormen, dan moet het college ook een andere beoordeling maken en opnieuw beoordelen of de omgevingsvergunning moet worden opgeschort, ingetrokken of dat er nadere voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

Betogen van Windpark Jacobahaven en het college

15.     Windpark Jacobahaven betoogt dat de Afdeling in haar uitspraak van 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2821, over het Nevele-arrest heeft geoordeeld dat dit arrest niet leidde tot aantasting van de omgevingsvergunning, waarmee de omgevingsvergunning onherroepelijk is geworden.

Volgens Windpark Jacobahaven is het windpark Jacobahaven een opschaling van het op deze locatie al aanwezige windpark. Dit al aanwezige windpark is voorafgegaan door een eigen, zelfstandige milieuafweging die heeft geleid tot geluidnormen en slagschaduwnormen waaraan het windpark tot op de dag van vandaag voldoet. In aanloop naar de omgevingsvergunning is door het bevoegd gezag geëist dat het te bouwen nieuwe windpark niet mocht leiden tot een verslechtering van de bestaande situatie. Dat het nieuwe windpark daaraan voldoet, is voorafgaand aan de vergunningverlening aangetoond. Daarmee heeft het nieuwe windpark een eigen, actuele en op de locatie toegespitste milieuafweging gekend en is voldaan aan de eisen op nationaal en Europees niveau.

Bij de vereniging en anderen gaat het volgens Windpark Jacobahaven in essentie alleen om eigenaren van recreatiewoningen. De twee reguliere woningen liggen op zeer ruime afstand van het windpark. De windturbinebepalingen zagen niet op de bescherming van recreatiewoningen. De bewoners en eigenaren van recreatiewoningen kunnen zich daarom niet op het Nevele-arrest en de daarop volgende rechtspraak beroepen. Er is wel gekeken of er sprake blijft van een acceptabel leefmilieu voor deze woningen en daarover is geconcludeerd dat dat het geval is.

15.1.  Het college betoogt dat de rechtbank geen blijk heeft gegeven van een juiste uitleg van artikel 2.33, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. In dit artikel is bepaald dat het college een omgevingsvergunning intrekt, als de uitvoering van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie dit vereist. Het college geeft aan bij de behandeling van het intrekkingsverzoek te hebben onderzocht of een norm uit het Unierecht intrekking van de omgevingsvergunning vereist. Dat bleek niet het geval te zijn. De rechtbank heeft nagelaten om te beoordelen of het Unierecht intrekking van de omgevingsvergunning vereist. Het oordeel dat de omgevingsvergunning in strijd is met het Unierecht (wat daar ook van zij), betekent op zichzelf niet dat het Unierecht ook intrekking van de omgevingsvergunning vereist.

Volgens het college is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de omgevingsvergunning in strijd is met het Unierecht. Alleen de windturbinebepalingen zijn in strijd met het Unierecht. Volgens het college voldoen het windpark Jacobahaven en de omgevingsvergunning aan de Unierechtelijke regels over het verrichten van een milieubeoordeling. Hiervoor heeft namelijk een milieueffectrapportage plaatsgevonden. Daarom is geen sprake van een vergelijkbare situatie met het Nevele-arrest en het Derrybrien-arrest. Voor zover in de omgevingsvergunning is verwezen naar de windturbinebepalingen, is dit hooguit een zorgvuldigheids- of een motiveringsgebrek en daarmee geen Unierechtelijk, maar een nationaalrechtelijk gebrek.

Verder meent het college dat op grond van het beginsel van loyale samenwerking het uitsluitend aan de regering en de minister is om de schending van het Unierecht ten aanzien van de windturbinebepalingen ongedaan te maken, omdat zij het bevoegd gezag zijn ten aanzien van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer. Uit Kamerbrieven volgt dat de staatssecretaris en de minister een milieubeoordeling laten maken over de windturbinebepalingen. Het gaat te ver om te concluderen dat Nederlandse bestuursorganen vooruitlopend op de resultaten van die milieubeoordeling toestemmingsbesluiten die uitgaan van de windturbinebepalingen moeten herzien en eigen normen moeten vaststellen. Zo’n verplichting vloeit niet voort uit rechtspraak van het Hof over het beginsel van loyale samenwerking.

Het Unierecht vereist volgens het college geen intrekking van de omgevingsvergunning. Dit volgt niet uit de rechtspraak van het Hof over het beginsel van loyale samenwerking. Dat beginsel brengt alleen mee dat het bestuursorgaan in bijzondere omstandigheden gehouden is om een onherroepelijk besluit opnieuw te onderzoeken. Het college was daartoe niet gehouden. Het college wijst op het Byankov-arrest. Daarin verduidelijkt het Hof dat een bestuursorgaan pas gehouden is tot een onderzoek naar de herziening van een onherroepelijk besluit, wanneer dit gelet op de bijzonderheden - en gelet op de vier voorwaarden uit het Kühne & Heitz-arrest - van het betreffende geval en de betrokken belangen nodig is om een evenwicht te bereiken tussen het vereiste van rechtszekerheid en het vereiste van rechtmatigheid uit het oogpunt van het Unierecht.

Het college stelt zich verder op het standpunt dat niet is voldaan aan de vier cumulatieve voorwaarden uit het Kühne & Heitz-arrest. Subsidiair stelt het college zich op het standpunt dat als wel aan die voorwaarden is voldaan, het Unierecht nog steeds geen intrekking van de omgevingsvergunning voor windpark Jacobahaven vergt. De verplichting strekt er dan alleen toe opnieuw te onderzoeken en aan de hand van de resultaten van dat herstelonderzoek te bepalen, in hoeverre het college, zonder de belangen van derden te schaden, op dit besluit moet terugkomen. Dat onderzoek is bij het herstelbesluit van 26 augustus 2024 verricht. Daaruit volgt volgens het college dat er geen aanleiding is om op de omgevingsvergunning terug te komen.

Het college heeft bezwaar tegen de opdracht van de rechtbank dat het college een nieuw besluit moet nemen.

Oordeel van de Afdeling

- Twee uitspraken in vergelijkbare zaken over andere windparken

16.     De Afdeling heeft in twee uitspraken in vergelijkbare zaken over andere windparken eerder geoordeeld. Het gaat om de uitspraken inzake windpark De Rietvelden van 18 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3745 (hierna: de Rietvelden-uitspraak) en inzake windpark Windplan Blauw van 18 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3744 (hierna: de Blauw-uitspraak. Die zaken gingen over de afwijzing van een verzoek om een onherroepelijke omgevingsvergunning voor een windpark in te trekken. In deze twee uitspraken heeft de Afdeling een beoordelingskader voor de heroverweging en intrekking van een onherroepelijke omgevingsvergunning in het licht van het Unierecht uiteengezet voor de beantwoording van de vragen of 1) aan de omgevingsvergunning een Unierechtelijk gebrek kleeft, omdat voor de windturbinebepalingen geen voorafgaande milieubeoordeling in de zin van de SMB-richtlijn is verricht en bij de omgevingsvergunningverlening van de werking van die windturbinebepalingen is uitgegaan, en 2) of het Unierecht meebrengt dat de inmiddels onherroepelijke omgevingsvergunning daarom moet worden heroverwogen of ingetrokken.

16.1.  De Afdeling overwoog in deze twee uitspraken dat het in die twee zaken ging om een omgevingsvergunning waarbij op het moment van verlening door het bevoegd gezag voor de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid of van de gevolgen voor het milieu is uitgegaan van de rechtstreekse werking van de toenmalige windturbinebepalingen. Oftewel, het ging om een omgevingsvergunning waarvoor de windturbinebepalingen kaderstellend waren als is bedoeld in de Delfzijl-tussenuitspraak, onder 39 tot en met 45, 49 en 60. Over deze windturbinebepalingen is in die Delfzijl-tussenuitspraak geoordeeld dat daarvoor ten onrechte geen voorafgaande milieubeoordeling als bedoeld in de SMB-richtlijn is verricht. Het ging dus niet om een omgevingsvergunning die gebaseerd is op door het bevoegd gezag gekozen eigen normen in plaats van op de windturbinebepalingen en aan welke normen een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering ten grondslag is gelegd, zoals aan de orde was in de Afdelingsuitspraak van 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1433 (de Delfzijl-einduitspraak).

16.2.  Voor zover dat voor de beoordeling relevant is, zal in deze uitspraak naar overwegingen uit de Rietvelden-uitspraak en de Blauw-uitspraak worden verwezen.

- Beoordelingskader Rietvelden-uitspraak en Blauw-uitspraak

17.     Omdat dit op zitting met partijen is besproken en partijen hierover verdeeld zijn, ziet de Afdeling aanleiding om het volgende te overwegen. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het beoordelingskader zoals uiteen is gezet in de Rietvelden-uitspraak en de Blauw-uitspraak met betrekking tot de intrekking of heroverweging van onherroepelijke omgevingsvergunningen, in deze zaak niet zou gelden. Voor zover de vereniging en anderen wijzen op de onderdelen uit de juridische uitwerking van Vos & De Lange advocaten van 11 oktober 2024 inzake het windpark Beuningen met zaaknummer 202200497/1/R4, verwijst de Afdeling naar wat zij hierover in de uitspraak van 30 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1862 (Windpark De Drentse Monden en Oostermoer), onder 13 tot en met 13.8, heeft overwogen. De Afdeling ziet geen aanleiding om in deze zaak hierover anders te oordelen.

- Geen beroep op windturbinebepalingen voor wat betreft recreatiewoningen

18.     De Afdeling begrijpt het betoog van Windpark Jacobahaven zo dat zij meent dat de vereniging en anderen geen beroep kunnen doen op het Nevele-arrest in relatie tot de windturbinebepalingen, omdat de windturbinebepalingen geen betrekking hadden op recreatiewoningen en het de vereniging in essentie alleen gaat om eigenaren van recreatiewoningen.

De Afdeling heeft op de zitting met partijen vastgesteld dat tot de vereniging en anderen in ieder geval twee eigenaren van burgerwoningen horen waarop de windturbinebepalingen van toepassing waren.

Al daarom slaagt het betoog van Windpark Jacobahaven niet.

- Unierechtelijk gebrek aan omgevingsvergunning

19.     Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de omgevingsvergunning van 31 oktober 2019 niet verenigbaar is met het Unierecht. Daartoe overweegt de Afdeling het volgende.

Het Unierechtelijk gebrek dat kleeft aan de windturbinebepalingen, werkt door in een omgevingsvergunning, als het bevoegd gezag bij de verlening ervan voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van één of meer van de milieueffecten waarop de windturbinebepalingen betrekking hadden (geluid, (externe) veiligheid, slagschaduw en lichtschittering), is uitgegaan van de windturbinebepalingen. Alleen als de omgevingsvergunning is gebaseerd op door het bevoegd gezag gekozen eigen normen in plaats van de windturbinebepalingen en aan die eigen normen een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering ten grondslag is gelegd, kan geoordeeld worden dat de windturbinebepalingen niet kaderstellend zijn geweest voor de omgevingsvergunning en het Unierechtelijk gebrek dus niet doorwerkt in die omgevingsvergunning.

19.1.  Die situatie doet zich hier niet voor, anders dan Windpark Jacobahaven betoogt. Windpark Jacobahaven betoogt dat aan het windpark wel een eigen, actuele en op de locatie toegespitste milieuafweging ten grondslag heeft gelegen, omdat het gaat om een opschaling van het op deze locatie al aanwezige windpark. Aan het al aanwezige windpark heeft volgens haar een eigen, zelfstandige milieuafweging ten grondslag gelegen, die heeft geleid tot normen voor geluid en slagschaduw waaraan het windpark nog steeds voldoet. Bij de voorbereiding van de omgevingsvergunning heeft het college geëist dat het te bouwen nieuwe windpark niet mocht leiden tot een verslechtering van de bestaande situatie. Daarmee is dus volgens Windpark Jacobahaven voortgebouwd op de eerdere, zelfstandige milieubeoordeling die aan het daarvoor bestaande windpark ten grondslag is gelegd. De Afdeling overweegt dat dit alles niet wegneemt dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning er voor de beoordeling van de activiteiten met gevolgen voor het milieu vanuit is gegaan dat de windturbines van het windpark moeten voldoen aan de windturbinebepalingen. Dit blijkt uit paragraaf 4. Inhoudelijke overwegingen milieu en in het bijzonder paragraaf 4.1 van de motivering van de omgevingsvergunning. Uit die motivering blijkt dus dat de windturbinebepalingen kaderstellend zijn geweest voor de omgevingsvergunningverlening. Dat aan de omgevingsvergunning ook voorwaarde N over het over te leggen geluidsrapport, slagschaduwrapport en externe veiligheidsrapport in geval van wijziging van de windturbines en voorwaarde P over de stilstandvoorziening in verband met slagschaduw zijn verbonden, doet daaraan niet af. Uit de paragrafen 4.1 en 4.4. van de motivering van de omgevingsvergunning volgt namelijk dat deze voorwaarden zijn opgenomen om aan de normen uit de windturbinebepalingen te voldoen. Dat volgt ook uit de bewoordingen van voorwaarde N. Daar staat in dat bij een verandering of wijziging van de windturbines een geluidrapport moet worden overgelegd, waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer voor wat betreft de woning [locatie 3], en een rapportage waaruit blijkt dat een stilstandvoorziening ter voorkoming of beperking van slagschaduwhinder aanwezig is met de daarbij behorende toetsing aan de normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.

19.2.  Het oordeel van de rechtbank dat erop neerkomt dat het gebrek dat kleeft aan de windturbinebepalingen doorwerkt in de omgevingsvergunning in de omgevingsvergunning van 31 oktober 2019, is juist. De Afdeling verwijst naar de Rietvelden-uitspraak, onder 16.2 en 16.3, en de Blauw-uitspraak, onder 17.2 en 17.3. Daarin overweegt de Afdeling waarom zo’n omgevingsvergunning zoals die ook in deze zaak aan orde is, niet verenigbaar is met het Unierecht. Dit volgt namelijk uit het Nevele-arrest, in het bijzonder punt 95 in samenhang met punt 83 in het licht van de prejudiciële vraag geformuleerd in punt 80.

Naar het oordeel van de Afdeling is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat aan het besluit van 12 november 2021 een motiveringsgebrek kleeft.

De betogen van Windpark Jacobahaven en het college slagen in zoverre niet. Overigens heeft het college op de zitting van 18 maart 2025 inmiddels ook het standpunt ingenomen dat de omgevingsvergunning van 31 oktober 2019 niet verenigbaar is met het Unierecht.

- Unierechtelijke plicht tot heroverweging en/of intrekking van de omgevingsvergunning?

20.     Maar anders dan de rechtbank is de Afdeling wel van oordeel dat er geen Unierechtelijke plicht tot heroverweging en/of intrekking van de onherroepelijke omgevingsvergunning van 31 oktober 2019 bestond. Anders dan de rechtbank overweegt, kan zo’n beginselplicht niet worden afgeleid uit het Derrybrien-arrest. De Afdeling verwijst naar de Rietvelden-uitspraak, onder 16.6, en de Blauw-uitspraak, onder 17.6.

20.1.  Terecht heeft de rechtbank gewezen op het in het Unierecht van belang zijnde rechtszekerheidsbeginsel en onder verwijzing naar het Kühne & Heitz-arrest overwogen dat uit de rechtspraak van het Hof volgt dat bestuursorganen in bijzondere omstandigheden gehouden kunnen zijn om een onherroepelijk geworden besluit te onderzoeken. Maar de rechtbank gaat er kennelijk vanuit dat die bijzondere omstandigheden hier aanwezig zijn. Dat is niet het geval. De Afdeling verwijst naar de Rietvelden-uitspraak, onder 16.15, en de Blauw-uitspraak, onder 17.19.

20.2.  Voor wat betreft het beoordelingskader uit het Kühne & Heitz-arrest overweegt de Afdeling dat als aan de vier cumulatieve voorwaarden uit dit arrest is voldaan, het bestuursorgaan gehouden is om een definitief besluit opnieuw te onderzoeken om rekening te houden met uitlegging die het Hof inmiddels aan relevante bepalingen van het Unierecht heeft gegeven. De Afdeling verwijst naar de Rietvelden-uitspraak, onder 16.8, 16.9 en 16.11, en naar de Blauw-uitspraak, onder 17.8, 17.9 en 17.11.

Het beoordelingskader uit het Kühne & Heitz-arrest is relevant, omdat Communicatie Platform De Banjaard en een groot aantal van de natuurlijke personen die om intrekking van de omgevingsvergunning van 31 oktober 2019 hebben verzocht, ook zelf bij de Afdeling tegen die omgevingsvergunning hebben geprocedeerd. Zie hierover ook de Blauw-uitspraak, onder 17.17. Die procedure heeft geleid tot de Afdelingsuitspraak van 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2821.

20.3.            In dit geval is niet aan de derde voorwaarde uit het Kühne & Heitz-arrest voldaan. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 25 november 2020 over het "Bestemmingsplan Windpark Jacobahaven" en de omgevingsvergunning niet (bij exceptieve toetsing) geoordeeld over de verenigbaarheid van de windturbinebepalingen met de SMB-richtlijn. De Afdeling hoefde daarover ook niet te oordelen, omdat de betogen daartoe geen aanleiding gaven. Daartoe overweegt de Afdeling het volgende. Communicatie Platform De Banjaard en anderen hebben in hun beroepschrift van 31 december 2019, onder de punten 12 tot en met 19, betoogd dat in strijd met het Verdrag van Aarhus en de SMB-richtlijn zij geen reële mogelijkheid tot inspraak hebben gehad bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. In punt 15 van dat beroepschrift hebben zij zich in dat kader ook beroepen op het D’Oultremont-arrest. In haar uitspraak van 25 november 2020, onder 7.1-7.3, heeft de Afdeling het betoog over het Verdrag van Aarhus en de SMB-richtlijn beoordeeld. Onder 7.3 heeft de Afdeling over het beroep op het D’Oultremont- arrest overwogen: "Onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 oktober 2016, D’Oultremont e.a., ECLI:EU:C:2016:816, voeren De Banjaard en anderen aan dat ook sprake is van strijd met de considerans en artikel 6 van de Richtlijn 2001/42/EG betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's. Zij hebben echter niet geconcretiseerd en beargumenteerd waarin die strijd is gelegen. Het arrest van 27 oktober 2016 gaat niet over de uitleg van voormeld artikel 6." Communicatie Platform De Banjaard en anderen hebben in hun beroepschrift van 31 december 2019 of in hun aanvullingen daarop van 2 januari 2020 en 15 juli 2020 niet betoogd dat voor de windturbinebepalingen in strijd met de SMB-richtlijn geen milieubeoordeling is verricht of dat de windturbinebepalingen anderszins in strijd zouden zijn met het Unierecht.

Dat Communicatie Platform De Banjaard en anderen bij brief van 15 juli 2020 een perscommuniqué van het HvJEU over het Nevele-arrest hebben overgelegd ten behoeve van de zitting op 30 juli 2020 bij de Afdeling over het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning, maakt dit niet anders. In de brief van 15 juli 2020 is dit stuk niet nader toegelicht. Ook is niet gebleken - en door het college en Windpark Jacobahaven wordt dit ook betwist - dat Communicatie Platform De Banjaard en anderen op de zitting van 30 juli 2020 een beroep op dit perscommuniqué hebben gedaan en daarbij het standpunt hebben ingenomen dat daaruit volgt dat de windturbinebepalingen in strijd zijn met de SMB-richtlijn.

Dit betekent dat uitgaande van het Kühne & Heitz-arrest er geen verplichting voor het college bestond om de omgevingsvergunning te heroverwegen of in te trekken.

De Afdeling volgt de vereniging en anderen niet in hun betoog dat het in strijd zou zijn met een goede procesorde om het betoog van het college uit zijn stuk van 15 november 2024 dat niet aan de vier cumulatieve voorwaarden van het Kühne & Heitz-arrest is voldaan, te beoordelen. Daargelaten dat het college dit arrest in zijn hoger-beroepschrift van 15 juni 2023 al heeft genoemd, heeft het college zich in dit hoger-beroepschrift onder verwijzing naar rechtspraak van het Hof, waaronder het Kühne & Heitz-arrest, op het standpunt gesteld dat het Unierecht niet verplicht tot intrekking van de onherroepelijke omgevingsvergunning. Het standpunt van het college dat er gezien het Kühne & Heitz-arrest geen reden is om de omgevingsvergunning te herzien of in te trekken is, anders dan de vereniging en anderen betogen, dus al ingenomen in het hoger beroepschrift. Dat standpunt is vervolgens nader uitgewerkt in het stuk van 15 november 2024. De Afdeling acht dat niet in strijd met een goede procesorde.

20.4.  Het betoog van Windpark Jacobahaven dat de Afdeling in haar uitspraak van 25 november 2020 heeft geoordeeld dat het Nevele-arrest niet leidt tot aantasting van de omgevingsvergunning, mist feitelijke grondslag. De Afdeling is in haar uitspraak van 25 november 2020 namelijk niet ingegaan op het Nevele-arrest.

Het betoog van Windpark Jacobahaven slaagt in zoverre niet.

20.5.  Er bestaat geen Unierechtelijke plicht tot heroverweging en/of intrekking van de onherroepelijke omgevingsvergunning van 5 september 2017 uitgaande van het Byankov-arrest en in lijn met het Byankov-arrest door het Hof gewezen andere arresten. De Afdeling verwijst naar wat zij hierover in de Rietvelden-uitspraak en in de Blauw-uitspraak heeft overwogen.

Het betoog van Windpark Jacobahaven slaagt niet. Het betoog van het college slaagt.

- Nieuwe mer-beoordeling

21.     Met het college is de Afdeling van oordeel dat het oordeel van de rechtbank dat omdat er geen milieubeoordeling op grond van de SMB-richtlijn is uitgevoerd voor de windturbinebepalingen, deze schending moet worden hersteld door de mer-beoordeling voor windpark Noord-Beveland in het uiterste geval opnieuw te verrichten, niet juist is, daargelaten dat voor het windpark Jacobahaven in het verleden geen mer-beoordeling, maar een milieueffectrapportage is verricht. De Afdeling wijst naar wat zij hierover heeft geoordeeld in de Delfzijl-tussenuitspraak, onder 17.5, in haar uitspraak van 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1446 (windpark Karolinapolder), onder 32.2, en in haar uitspraak van 29 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:340 (windpark Goyerbrug), onder 16.1.

Het betoog van het college slaagt.

- Conclusie

22.     Gelet op wat de Afdeling hiervoor onder 19 tot en met 19.2 heeft overwogen, is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de omgevingsvergunning van 31 oktober 2019 niet verenigbaar is met het Unierecht en dat aan het besluit van 21 november 2021 een motiveringsgebrek kleeft. Maar gelet op wat de Afdeling onder 20 tot en met 20.3 en 20.5 en onder 21 heeft overwogen, is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat er een Unierechtelijke verplichting tot heroverweging of intrekking van de omgevingsvergunning bestond. Omdat het betoog van het college in zoverre slaagt, ziet de Afdeling verder geen aanleiding om de overige betogen van het college, zoals vermeld onder 15.1, te beoordelen.

- REIKWIJDTE VERZOEK EN DE TOW

Oordeel van de rechtbank

23.     Hoewel in het verzoek van de vereniging en anderen expliciet om intrekking van de verleende omgevingsvergunning wordt verzocht, is de rechtbank van oordeel dat het college het verzoek niet zo beperkt mocht opvatten. Volgens het in artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde beginsel van loyale samenwerking, zijn lidstaten verplicht de (onwettige) gevolgen van een schending van het Unierecht ongedaan te maken. Hoewel er sprake is van een onherroepelijke vergunning en rechtszekerheid van de vergunninghouder ook een belangrijke rol speelt in het Unierecht, zijn de bevoegde autoriteiten verplicht om alle noodzakelijke maatregelen te treffen om een verzuim van een milieubeoordeling te herstellen. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat het college het verzoek zo breed mogelijk had moeten opvatten. Als het college tot de conclusie komt dat intrekking niet mogelijk of noodzakelijk was, had het college moeten beoordelen of er nadere voorschriften aan de vergunning hadden moeten worden verbonden.

De rechtbank is, zoals hiervoor onder 14 al is uiteengezet, van oordeel dat de Tow in strijd is met de SMB-richtlijn, omdat voor de Tow geen milieubeoordeling is verricht.

Betoog van het college

24.     Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het verzoek van de vereniging en anderen ruimer had moeten opvatten dan alleen gericht op intrekking van de omgevingsvergunning en ook had moeten beoordelen of het Unierecht noopte tot het verbinden van nadere voorwaarden aan die vergunning of tot het treffen van andere maatregelen. Het college betoogt dat het gehouden was om op grondslag van het verzoek te beslissen. Het college meent op grond van paragraaf 2.6 van de Wabo ook niet bevoegd te zijn om ambtshalve tot het treffen van andere maatregelen over te gaan.

Oordeel van de Afdeling

25.     Overweging 4.5 van de uitspraak van de rechtbank waartegen dit betoog is gericht, maakt deel uit van de overwegingen van de rechtbank over de vraag of de strijdigheid van de windturbinebepalingen met het Unierecht noopte tot heroverweging van de omgevingsvergunning van 31 oktober 2019. De betogen zijn verder gericht tegen overweging 5.4 en 5.6 en de conclusie van de rechtbank dat het college gehouden is om te beoordelen of nadere maatregelen getroffen moeten worden. Zoals de Afdeling hiervoor onder 20 tot en met 20.3 en 20.5 heeft overwogen, is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat er een Unierechtelijke verplichting tot heroverweging of intrekking van de omgevingsvergunning bestond. Alleen al daarom is ook de overweging van de rechtbank dat in het kader van die heroverweging niet alleen beoordeeld had moeten worden of aanleiding bestond voor intrekking van de omgevingsvergunning, maar ook of aanleiding bestond om nadere voorwaarden aan die vergunning te verbinden of andere maatregelen te treffen, onjuist. Het college wijst er overigens terecht op dat het verzoek alleen strekte tot intrekking van de omgevingsvergunning

Het betoog slaag niet.

INCIDENTEEL HOGER BEROEP

Betoog van de vereniging en anderen

26.     De vereniging en anderen betogen dat zij de rechtbank niet alleen verzocht hebben om haar beroep gegrond te verklaren en het besluit van 12 november 2021 te vernietigen, maar ook om een voorlopige voorziening te treffen waarbij de omgevingsvergunning wordt geschorst in afwachting van de nieuwe besluitvorming en/of een inhoudelijk oordeel op het door Windpark Jacobahaven en het college ingestelde hoger beroep.

Oordeel van de Afdeling

27.     Dit hoger beroep richt zich alleen tegen het nalaten van de rechtbank om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb te treffen. De Afdeling overweegt dat op grond van artikel 8:104, vierde lid, van de Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen een door de rechtbank op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb getroffen voorlopige voorziening. De Afdeling is van oordeel dat dit ook geldt voor het weigeren of nalaten om zo’n voorlopige voorziening te treffen. De Afdeling is daarom onbevoegd om van dit incidenteel hoger beroep kennis te nemen.

VOORZORGSBEGINSEL

28.     Zoals hiervoor onder 25 is overwogen, is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat er een Unierechtelijke verplichting tot heroverweging of intrekking van de omgevingsvergunning van 31 oktober 2019 bestond vanwege de strijdigheid van de windturbinebepalingen met de SMB-richtlijn. Als gevolg van dit onjuiste oordeel heeft de rechtbank niet onderkend dat, hoewel aan het besluit van 12 november 2021 in zoverre een motiveringsgebrek kleefde, het college in zoverre terecht heeft geweigerd om de omgevingsvergunning in te trekken. Een nieuw besluit van het college hierover was niet nodig en de rechtbank had daarom aanleiding moeten zien om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het besluit van 12 november 2021 in stand konden blijven. De Afdeling zal dit alsnog doen en zal in dat kader het door de rechtbank onbesproken betoog van de vereniging over strijd met artikel 191, tweede lid, van het VWEU alsnog bespreken.

Betoog van de vereniging en anderen

29.     De vereniging en anderen hebben in beroep betoogd dat het college de omgevingsvergunning ten onrechte niet heeft ingetrokken wegens strijd met het in artikel 191, tweede lid, van het VWEU neergelegde voorzorgsbeginsel.

Oordeel van de Afdeling

30.     Zoals het Hof heeft geoordeeld in zijn arrest van 4 maart 2015, ECLI:EU:C:2015:140, punten 39 tot en met 41, beperkt artikel 191, tweede lid, van het VWEU zich ertoe de algemene doelstellingen van de Unie op milieugebied te omschrijven. Deze bepaling kan niet door particulieren worden ingeroepen om de toepassing van een nationale regeling uit te sluiten of door de bevoegde instanties op milieugebied worden gebruikt om preventie- en herstelmaatregelen op te leggen wanneer een nationale rechtsgrondslag ontbreekt.

Het voorgaande betekent niet alleen dat artikel 191, tweede lid, van het VWEU geen rechtstreekse grondslag kan bieden voor intrekking van een omgevingsvergunning. Het betekent ook dat die bepaling op zichzelf niet kan leiden tot het oordeel dat een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie intrekking van een omgevingsvergunning vereist. Ook gelezen in samenhang met artikel 2.33, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, kan artikel 191, tweede lid, van het VWEU daarom geen grondslag voor intrekking bieden.

Het betoog slaagt niet.

CONCLUSIE

31.     Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat aan het besluit van 12 november 2021 een motiveringsgebrek kleeft en dat besluit om die reden terecht vernietigd. Maar er kleven geen andere gebreken aan dat besluit en het door de rechtbank vastgestelde motiveringsgebrek doet er niet aan af dat het college terecht heeft geweigerd om de omgevingsvergunning in te trekken. De rechtbank heeft dat niet onderkend en heeft daardoor ten onrechte een opdracht gegeven tot het nemen van een nieuw besluit, in plaats van te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.

32.     Het hoger beroep van het college is gegrond. Het hoger beroep van Windpark Jacobahaven is ongegrond. De Afdeling is onbevoegd om kennis te nemen van het incidenteel hoger beroep van de vereniging en anderen.

De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, voor zover het de opdracht betreft om een nieuw besluit te nemen en voor zover de rechtbank heeft nagelaten te bepalen dat de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit in stand blijven. De uitspraak van de rechtbank moet voor het overige worden bevestigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling alsnog bepalen dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van 12 november 2021 in stand blijven.

33.     Dit betekent dat aan het ter uitvoering van de rechtbankuitspraak genomen besluit van 26 augustus 2024 de grondslag is komen te ontvallen. Dit besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Aan een bespreking van de gronden die de vereniging en anderen tegen dit besluit hebben aangevoerd, komt de Afdeling niet toe.Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

VERZOEK OM EEN VOORLOPIGE VOORZIENING OP GROND VAN ARTIKEL 8:72, VIJFDE LID, VAN DE AWB

34.     De vereniging en anderen hebben op de zitting van 20 maart 2025 verzocht om een voorlopige voorziening als is bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, te treffen.

Gelet op de hierboven weergegeven conclusie dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van het college in stand blijven, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het treffen van een voorziening.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart zich onbevoegd om van het incidenteel hoger beroep van Communicatie Platform De Banjaard en anderen kennis te nemen;

II.       verklaart het hoger beroep van Windpark Jacobahaven B.V. ongegrond;

III.      verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland gegrond;

IV.      vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland¬-West¬-Brabant van 2 mei 2023 in zaak nr. 21/5715, voor zover het de opdracht betreft om een nieuw besluit te nemen en voor zover de rechtbank heeft nagelaten te bepalen dat de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland van 12 november 2021 in stand blijven;

V.       bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;

VI.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland van 12 november 2021 in stand blijven;

VII.     vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland van 26 augustus 2024.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van L.M. Jacquemijns, griffier.

w.g. Minderhoud

voorzitter

w.g. Jacquemijns

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025

462

 

BIJLAGE

 

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Artikel 191

[…]

2. De Unie streeft in haar milieubeleid naar een hoog niveau van bescherming, rekening houdend met de uiteenlopende situaties in de verschillende regio’s van de Unie. Haar beleid berust op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden, en het beginsel dat de vervuiler betaalt.

[...]

SMB-richtlijn

Artikel 1

Deze richtlijn heeft ten doel te voorzien in een hoog milieubeschermingsniveau en bij te dragen tot de integratie van milieuoverwegingen in de voorbereiding en vaststelling van plannen en programma's, met het oog op de bevordering van duurzame ontwikkeling, door ervoor te zorgen dat bepaalde plannen en programma's die aanzienlijke effecten op het milieu kunnen hebben overeenkomstig deze richtlijn aan een milieubeoordeling worden onderworpen.

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) "plannen en programma's": plannen en programma's, met inbegrip van die welke door de Gemeenschap worden medegefinancierd, alsook de wijzigingen ervan,

- die door een instantie op nationaal, regionaal of lokaal niveau worden opgesteld en/of vastgesteld of die door een instantie worden opgesteld om middels een wetgevingsprocedure door het parlement of de regering te worden vastgesteld en

- die door wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn voorgeschreven;

b) "milieubeoordeling": het opstellen van een milieurapport, het raadplegen, het rekening houden met het milieurapport en de resultaten van de raadpleging bij de besluitvorming, alsmede het verstrekken van informatie over het besluit, overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 9;

[…]

Artikel 3

Werkingssfeer

[…]

2. Onverminderd lid 3, wordt een milieubeoordeling gemaakt van alle plannen en programma's

a) die voorbereid worden met betrekking tot landbouw, bosbouw, visserij, energie, industrie, vervoer, afvalstoffenbeheer, waterbeheer, telecommunicatie, toerisme en ruimtelijke ordening of grondgebruik en die het kader vormen voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor de in bijlagen I en II bij Richtlijn 85/337/EEG genoemde projecten, of

[…]

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,

[...]

e. 1°.het oprichten,

2°.het veranderen of veranderen van de werking of

3°.het in werking hebben

van een inrichting of mijnbouwwerk,

[...]

Artikel 2.33

1. Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in, voor zover:

a. de uitvoering van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie dat vereist;

[…]

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.