Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RVS:2025:2078

Raad van State
07-05-2025
07-05-2025
202105368/1/R2, 202105526/1/R2, 202105414/1/R2 en 202105402/1/R2.
Bestuursrecht, Omgevingsrecht
Hoger beroep

Bij besluit van 3 april 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Breda Seminarie B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een retraitehotel in het voormalige klooster gelegen aan de Seminarieweg 26 te Bavel. Bij besluit van 15 mei 2019 heeft het college het door de Stichting Landschappelijke Driehoek daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, maar het besluit van 3 april 2018 herroepen voor zover dit ertoe strekt een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen te verlenen. Het college heeft de aanvraag voor die activiteit alsnog afgewezen op grond van artikel 2.20, eerste lid, van de Wabo en artikel 3, eerste lid, onder a en b, van de Wet bibob. Deze uitspraak gaat over vier zaken. Deze zaken gaan alle over de verbouwing tot hotel van een voormalig klooster aan de Seminarieweg 26 te Bavel. Bij deze verbouwing zijn diverse vennootschappen betrokken. Deze vennootschappen staan direct of indirect allemaal onder controle van [partij]. Het college heeft tegen [partij] ernstige bezwaren als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet bibob.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

202105368/1/R2, 202105526/1/R2, 202105414/1/R2 en 202105402/1/R2.

Datum uitspraak: 7 mei 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.       het college van burgemeester en wethouders van Breda,

2.       Old Willow B.V., gevestigd te Utrecht,

3.       Madeleine Holding B.V. & Madeleine Hotel B.V., gevestigd te Breda,

appellanten,

tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland­-West-­Brabant van 13 juli 2021 in zaak nrs. 19/2330, 19/2280, 20/228 en 20/229 en 19/6799, in de gedingen tussen:

Old Willow B.V.

Seminarie B.V.

en

het college van burgemeester en wethouders van Breda.

Procesverloop

Zaaknummer 202105368/1/R2

Bij besluit van 3 april 2018 heeft het college Seminarie B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een retraitehotel in het voormalige klooster gelegen aan de Seminarieweg 26 te Bavel (hierna: het perceel).

Bij besluit van 15 mei 2019 heeft het college het door de Stichting Landschappelijke Driehoek daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, maar het besluit van 3 april 2018 herroepen voor zover dit ertoe strekt een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen te verlenen. Het college heeft de aanvraag voor die activiteit alsnog afgewezen op grond van artikel 2.20, eerste lid, van de Wabo en artikel 3, eerste lid, onder a en b, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet bibob).

Bij uitspraak van 13 juli 2021 (zaak nr. 19/2330) heeft de rechtbank het daartegen door Old Willow B.V. ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 mei 2019 vernietigd en het college opgedragen om binnen drie maanden een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak hebben het college en Old Willow B.V. hoger beroep ingesteld.

Madeleine Holding B.V. en Madeleine Hotel B.V. hebben incidenteel hoger beroep ingesteld en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting en een zienswijze op het incidenteel hoger beroep ingediend.

Bij besluit van 6 oktober 2021 heeft het college opnieuw op het bezwaar van de Stichting Landschappelijke Driehoek besloten en dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Old Willow B.V. en Madeleine Holding B.V. en Madeleine Hotel B.V. hebben daarop een schriftelijke reactie gegeven.

Zaaknummer 2021005526/1/R2

Bij besluit van 3 april 2018 heeft het college Seminarie B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een retraitehotel in het voormalige klooster op het perceel.

Bij besluit van 15 mei 2019 heeft het college het door de Stichting Landschappelijke Driehoek daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, maar het besluit van 3 april 2018 herroepen voor zover dit ertoe strekt een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen te verlenen. Het college heeft de aanvraag voor die activiteit alsnog afgewezen op grond van artikel 2.20, eerste lid, van de Wabo en artikel 3, eerste lid, onder a en b, van de Wet bibob.

Bij uitspraak van 13 juli 2021 (zaak nr. 19/2280) heeft de rechtbank het daartegen door Seminarie B.V. ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben Madeleine Holding B.V. en Madeleine

Hotel B.V. hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Zaaknummer 202105414/1/R2

Op 17 mei 2019 heeft een inspecteur bouwtoezicht van de afdeling Veiligheid en Leefomgeving van de gemeente de bouwwerkzaamheden aan het pand op het perceel mondeling stilgelegd.

Bij besluit van 27 mei 2019 heeft het college deze mondelinge toepassing van bestuursdwang op schrift gesteld.

Bij besluit van 20 november 2019 heeft het college de daartegen door Seminarie B.V. en Old Willow B.V. gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 juli 2021 (zaak nr. 19/6799) heeft de rechtbank het door Seminarie B.V. en Old Willow B.V. tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben Old Willow B.V., Madeleine Holding B.V. en Madeleine Hotel B.V. hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Old Willow B.V. heeft nadere stukken ingediend.

Zaaknummer 202105402/1/R2

Bij besluit van 10 juli 2019 (primair besluit 1) heeft het college de op 3 april 2018 aan Seminarie B.V. verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een retraitehotel in het voormalig klooster gelegen op het perceel ingetrokken.

Op 11 juli 2019, bekendgemaakt op 17 juli 2019 (primair besluit 2), heeft het college de bouwwerkzaamheden op het perceel stilgelegd.

Bij besluiten van 4 december 2019 heeft het college de door Old Willow B.V. tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 juli 2021 (zaak nrs. 20/228 en 20/229) heeft de rechtbank de door Old Willow B.V. tegen de besluiten van 4 december 2019 ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft Old Willow B.V. hoger beroep ingesteld.

Madeleine Holding B.V. en Madeleine Hotel B.V. hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting en een zienswijze op het incidenteel hoger beroep gegeven.

Over alle zaken

Bij beslissing van 26 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2438, heeft de geheimhoudingskamer van de Afdeling met toepassing van artikel 8:29, derde lid, van de Awb besloten dat beperking van de kennisneming van de door het college in het geding gebrachte stukken, waarvoor het college dit verzocht heeft, gerechtvaardigd is.

De deelnemende partijen die hierdoor geen kennis hebben kunnen nemen van de betreffende stukken, hebben de Afdeling toestemming gegeven om mede op de grondslag van die betrokken stukken uitspraak te doen. Daarom heeft de Afdeling kennis genomen van deze stukken.

Madeleine Holding B.V. en Madeleine Hotel B.V. hebben verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

De Afdeling heeft de Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) aangemerkt als partij in deze procedure.

De Afdeling heeft de zaken tegelijkertijd op een zitting behandeld op 10 april 2024, waar het college, vertegenwoordigd door mr. T.N. Sanders, advocaat te Breda, Old Willow B.V., vertegenwoordigd door mr. S.P.M. Schaap, advocaat te Raalte, en Madeleine Holding B.V. en  Madeleine Hotel B.V., vertegenwoordigd door mr. T.D. Rijs, advocaat te Velp, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

Alle zaken

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).

De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 7 juli 2017. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

2.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.

3.       Deze uitspraak gaat over vier zaken. Deze zaken gaan alle over de verbouwing tot hotel van een voormalig klooster aan de Seminarieweg 26 te Bavel. Bij deze verbouwing zijn diverse vennootschappen betrokken. Deze vennootschappen staan direct of indirect allemaal onder controle van [partij]. Het college heeft tegen [partij] ernstige bezwaren als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet bibob.

4.       Op 7 juli 2017 heeft [persoon A] namens Seminarie B.V. een aanvraag om omgevingsvergunning bij het college ingediend voor het bouwen van een retraitehotel in het voormalige klooster op het perceel. Het college heeft deze aanvraag conform zijn "Bibob-Beleidslijn B5 Wabo (bouwen en wonen)" getoetst aan de Wet bibob. Na een eerste advies van het Landelijk Bureau Bibob (hierna: het LBB) van 27 oktober 2017, heeft het college Seminarie B.V. op 9 november 2017 een voornemen gestuurd om de omgevingsvergunning te weigeren, in verband met een vastgesteld ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en b, van de Wet bibob. Daarop heeft [persoon A] bij brief van 18 december 2017 een zienswijze ingediend. Na een tweede advies van het LBB van 28 februari 2018 en een gesprek met [persoon A] op 20 maart 2018, heeft het college de omgevingsvergunning op 3 april 2018 toch verleend.

De Stichting Landelijke Driehoek heeft bezwaar gemaakt tegen het verlenen van de omgevingsvergunning.

Het college heeft naar aanleiding van een bestuurswisseling op 4 april 2018 bij Seminarie B.V. en bij de enig aandeelhouder van Seminarie B.V., de Stichting Administratiekantoor Seminarie, het LBB opnieuw verzocht een onderzoek uit te voeren. Door deze bestuurswisseling werd [persoon A] uitgeschreven als bestuurder van Seminarie B.V. en van de Stichting Administratiekantoor Seminarie en is in zijn plaats Teleport B.V., een vennootschap van de in het kader van de Wet bibob bij het college al bekende [partij], ingeschreven als bestuurder van de Stichting Administratiekantoor Seminarie.

Naar aanleiding van een nieuw advies van het LBB van 3 augustus 2018, waarin is geconcludeerd dat [partij] de uiteindelijke zeggenschap heeft in Seminarie B.V., heeft het college Seminarie B.V. op 31 augustus 2018 het voornemen gestuurd om de verleende omgevingsvergunning in bezwaar alsnog te weigeren. Seminarie B.V. heeft daarop op 15 oktober 2018 haar zienswijze gegeven.

Volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel, is Old Willow B.V. op 31 oktober 2018 opgericht. Uit het dossier blijkt dat op 15 oktober 2018 een huurovereenkomst is gesloten tussen Seminarie B.V. en Old Willow B.V. (i.o.) voor het pand op het perceel. Op 17 oktober 2018 heeft [persoon B], echtgenote van [partij], namens Seminarie B.V. de overdracht van de omgevingsvergunning aan Old Willow B.V. bij de gemeente gemeld. Het college heeft het LBB opnieuw om advies gevraagd. Dit heeft geleid tot het advies van 14 februari 2019. Daaruit volgde opnieuw dat Seminarie B.V. een ernstig gevaar in de zin van artikel 3, eerste lid, onder a en b, van de Wet bibob vormt. Daarop heeft het college het besluit op bezwaar van 15 mei 2019 genomen.

De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft op 21 juni 2019 het besluit van 15 mei 2019 geschorst, naar aanleiding van een verzoek om voorlopige voorziening van Old Willow B.V. De voorzieningenrechter vond dat, gelet op de brief van 17 oktober 2018, de vergunning op die datum is overgegaan naar Old Willow B.V. Dat het college de melding van deze overgang niet kan terugvinden in de archieven, komt volgens de voorzieningenrechter voor risico van het college. Het college had volgens de voorzieningenrechter kunnen weten dat de omgevingsvergunning was overgedragen aan Old Willow B.V. en had het verzoek om advies aan het LBB daarom moeten doen over die vennootschap. De bezwaren tegen Seminarie B.V. konden volgens de voorzieningenrechter niet aan Old Willow B.V. worden tegengeworpen. Na de uitspraak van 21 juni 2019 heeft het college het besluit van 10 juli 2019, tot intrekking van de omgevingsvergunning, genomen.

De naam van Seminarie B.V. is op enig moment gewijzigd in Madeleine Holding B.V. Hierna zal daarom bij de beoordeling van de hoger beroepen over Seminarie B.V./Madeleine Holding B.V. worden gesproken.

De oordelen van de rechtbank

Zaaknummers 202105368/1/R2 en 202105526/1/R2

5.       De rechtbank heeft in de uitspraak met zaaknummer 19/2330 geoordeeld dat Old Willow B.V. procesbelang heeft bij haar beroep tegen het besluit van 15 mei 2019, omdat de op 3 april 2018 aan Seminarie B.V. verleende omgevingsvergunning op 17 oktober 2018 aan haar is overgedragen. De rechtbank heeft bij dat oordeel van belang geacht dat Old Willow B.V. een vonnis van de rechtbank van 5 februari 2020 heeft overgelegd, waarbij een aanzienlijke vordering van Seminarie B.V. op Old Willow B.V. voor een huurachterstand voor het pand is toegewezen.

De rechtbank heeft het beroep van Seminarie B.V. tegen het besluit van 15 mei 2019 in zaaknummer 19/2880 niet-ontvankelijk verklaard, omdat door de overdracht van de vergunning Seminarie B.V. naar haar oordeel vanaf 17 oktober 2018 geen belanghebbende meer is bij dat besluit.

In zaaknummer 19/2330 heeft de rechtbank het beroep van Old Willow B.V. gegrond verklaard en het besluit van 15 mei 2019 vernietigd.

Zij heeft overwogen dat dit besluit is gebaseerd op bezwaren in het kader van de Wet bibob tegen Seminarie B.V. en niet tegen Old Willow B.V.

Omdat de vergunning aan Old Willow B.V. is overgedragen en in het besluit niet is ingegaan op de relatie tussen Seminarie B.V. en Old Willow B.V. en dus ook niet op de vraag of de bezwaren inzake de Wet bibob ook aan Old Willow B.V. kunnen worden tegengeworpen, heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit een motiveringsgebrek bevat. Zij heeft verder geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het besluit niet in stand kunnen blijven. Weliswaar volgt de rechtbank het college dat de bezwaren die tegen Seminarie B.V. bestaan, ook gelden voor Old Willow B.V., maar zij is ook van oordeel dat bij het criterium ‘ernstig gevaar’ als bedoeld in artikel 3, eerste lid, zowel onder a, als onder b, van de Wet bibob, het college onvoldoende kenbaar heeft gemotiveerd dat aan dit criterium is voldaan.

Zaaknummer 202105414/1/R2

6.       De rechtbank heeft over het besluit van 20 november 2019 over het stilleggen van de bouwwerkzaamheden geoordeeld dat het college terecht heeft gesteld dat op 17 mei 2019 zonder een geldige omgevingsvergunning werd gebouwd, omdat de vergunning voor het bouwen bij het besluit van 15 mei 2019 was herroepen.

Dat bij de uitspraak van de rechtbank van 13 juli 2021 met zaaknummer 19/2330 het besluit van 15 mei 2019 is vernietigd, doet er naar het oordeel van de rechtbank niet aan af dat ten tijde van de bouwstop zonder vergunning werd gebouwd.

Het college was volgens de rechtbank dan ook bevoegd om de bouwstop op te leggen en heeft van deze bevoegdheid gebruik mogen maken.

Zaaknummer 202105402/1/R2

7.       De rechtbank heeft in de zaaknummers 20/228 en 20/229 geoordeeld dat Old Willow B.V., omdat zij vergunninghouder is geworden, belang heeft bij de procedure over de besluiten van 4 december 2019, over de intrekking van de omgevingsvergunning en het stilleggen van de bouwwerkzaamheden op 11 juli 2019.

De rechtbank heeft het beroep van Old Willow B.V. over de intrekking van de vergunning ongegrond verklaard. Daarbij heeft zij het college gevolgd in het standpunt dat [persoon A] bij de aanvraag en de onderzoeken van het LBB onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn zeggenschap in Seminarie B.V. [persoon A] heeft blijkens de uitspraak op 14 maart 2017 en op 13 september 2017 aan het LBB verklaard dat hij de enige certificaathouder was van de Stichting administratiekantoor Seminarie en dat hij daarom de zeggenschap had in Seminarie B.V. Uit een later verstrekte schenkingsovereenkomst is echter gebleken dat [persoon A] de certificaten al op de dag van oprichting van Seminarie B.V., 22 juli 2016, aan [partij] (prioriteitsaandeel) en aan diens minderjarige kinderen had geschonken.

Daarmee stelt het college naar het oordeel van de rechtbank terecht dat [partij] vanaf de oprichting van Seminarie B.V. de zeggenschap over deze B.V. had en in een zakelijk samenwerkingsverband tot deze B.V. stond en daarom ten onrechte buiten de beoordeling op grond van de Wet bibob is gebleven. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat deze informatie, als deze bekend was geweest, er hoogstwaarschijnlijk toe zou hebben geleid dat de vergunning niet was verleend wegens al tegen [partij] bestaande bezwaren.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht stelt dat er een vermoeden is dat bij de aanvraag strafbare feiten zijn gepleegd, te weten valsheid in geschrift dan wel oplichting. Bij dat oordeel heeft de rechtbank  betrokken dat volgens de LBB-onderzoeken [partij] het pand op het perceel zelf heeft aangekocht en dit via een schijnconstructie heeft doorverkocht aan Seminarie B.V., waarin hij toen al alle zeggenschap had.

Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de intrekkingsgronden in artikel 5.19, eerste lid, onder a, en artikel 5.19, vierde lid, onder b, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 3, zesde lid, van de Wet bibob, die het college aan de intrekking ten grondslag heeft gelegd. Zij heeft verder geoordeeld dat de derde wettelijke grondslag van het besluit (artikel 5.19, vierde lid onder b, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 3, eerste lid, onder a en b van de Wet bibob) daarom geen bespreking behoeft.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het besluit berust op een deugdelijke belangenafweging. Het college heeft een zwaarder gewicht mogen toekennen aan de belangen die de Wet bibob beschermt, dan aan de financiële belangen van Old Willow B.V. om het retraitehotel te bouwen en te exploiteren. Daaraan doet volgens de rechtbank niet af dat Old Willow B.V. vergunninghouder is geworden en de onjuiste gegevens niet van haar afkomstig waren. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de door [persoon A] verstrekte onjuiste gegevens aan de rechtsopvolgers van Seminarie B.V. worden toegerekend.

Over het stilleggen van de bouwwerkzaamheden heeft de rechtbank geoordeeld dat, omdat bij het besluit van 10 juli 2019 de vergunning was ingetrokken, het college op 11 juli 2019 terecht heeft geconstateerd dat er geen geldige omgevingsvergunning voor het bouwen was. Omdat door de intrekking geen concreet zicht op legalisatie bestond en geen bijzondere omstandigheden zich tegen handhaving verzetten, heeft de rechtbank ook dit beroep ongegrond verklaard.

Het oordeel van de Afdeling over de hoger beroepen

Over alle zaaknummers

- De belanghebbendheid van Madeleine Hotel B.V.

8.       Madeleine Hotel B.V. is op 15 juni 2020 opgericht. Dit is na de besluiten op bezwaar in alle zaken.

De Afdeling vindt daarom dat Madeleine Hotel B.V. in geen van de zaken belanghebbende bij de besluiten is. In deze zaken is de bezwaarprocedure van toepassing. Uiterlijk tijdens de bezwaartermijn kan aan de eis van belanghebbendheid worden voldaan. Madeleine Hotel B.V. bestond toen niet. Haar (incidentele) hoger beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk.

- Wie is de vergunninghouder?

9.       Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat Old Willow B.V. houder van de omgevingsvergunning is geworden. Het voert daartoe aan dat de namens Seminarie B.V. ingediende verklaring van 17 oktober 2018 over de overdracht van de vergunning aan Old Willow B.V. geen constitutief karakter heeft en dat de beoordeling wie vergunninghouder is, een feitelijke is. De vergunning wordt volgens het college niet overgedragen, maar gaat gelet op artikel 2.25 van de Wabo van rechtswege gelden voor ‘een ieder die het project uitvoert’. Old Willow B.V. heeft het project nooit uitgevoerd. Seminarie B.V. is altijd eigenaar gebleven en is volgens het college ook nog steeds degene die het project uitvoert.

9.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 20 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1634, r.o. 2.2, en van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1685, r.o. 3.1 en 3.2), volgt uit artikel 2.25, tweede lid, van de Wabo slechts dat de aanvrager of houder van een omgevingsvergunning verplicht is om een overdracht van de vergunning te melden. Een omgevingsvergunning is zaaksgebonden. De vergunninghouder is niet altijd degene aan wie de vergunning is verleend, maar degene die het vergunde project uitvoert.

9.2.    Seminarie B.V. is eigenaar van het pand gebleven en daarom verantwoordelijk voor het bouwen. Het is aan Old Willow B.V. om aannemelijk te maken dat zij niettemin Seminarie B.V. als vergunninghouder is opgevolgd. Dit is niet gebeurd. Behalve één melding in een controlerapport over een bouwplaatsbezoek op 11 juli 2019, waarbij door bouwpersoneel aan de controleurs is gemeld dat op dat moment in opdracht van Old Willow B.V. werd gewerkt, blijkt uit de stukken niet dat Old Willow B.V. de bouw uitvoerde. Het dossier bevat geen stuk waaruit het tegendeel blijkt. De enig aandeelhouder en bestuurder van Old Willow B.V., R.J. Oppelaar, is onbekend gebleven door nimmer ter zitting of elders te verschijnen. Het is  niet gebleken dat hij ooit daadwerkelijk bij het project betrokken is geweest.

Over de tussen Old Willow B.V. en Seminarie B.V. gesloten huurovereenkomst, overweegt de Afdeling dat weliswaar de rechtbank een vordering van Seminarie B.V. op Old Willow B.V. tot betaling van achterstallige huur heeft toegewezen, maar niet blijkt dat Old Willow B.V.  ooit daadwerkelijk huur heeft betaald. Het is aan Old Willow B.V. om aannemelijk te maken dat zij vergunninghouder is geworden. De gemachtigde van Seminarie B.V heeft in bezwaar niets gezegd over Old Willow B.V., dus ook niet dat Old Willow B.V. inmiddels vergunninghouder en dus belanghebbende zou zijn. Dit terwijl de gemachtigde van Seminarie B.V. toen ook de gemachtigde van Old Willow B.V. was.

Daarom is niet aannemelijk dat Old Willow B.V. op enig moment vergunninghouder en dus belanghebbende is geworden.

Zaaknummers 202105368/1/R2 en 202105526/1/R2

10.     De rechtbank heeft niet onderkend dat Seminarie B.V. ook na 17 oktober 2018 de vergunninghouder was.

De rechtbank heeft daarom Old Willow B.V. ten onrechte aangemerkt als belanghebbende bij het besluit van 15 mei 2019. Old Willow B.V. heeft als huurder hooguit een van Seminarie B.V. afgeleid belang.

Conclusie zaaknummer 202105368/1/R2

11.     De hoger beroepen van het college en Old Willow B.V. en het incidenteel hoger beroep van Madeleine Holding B.V. in zaaknummer 202105368/1/R2 zijn gegrond. De aangevallen uitspraak met zaaknummer 19/2330 moet worden vernietigd.

Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door Old Willow B.V. bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaren.

Het besluit van 6 oktober 2021

12.     Gelet op wat onder 11 is overwogen, is aan het besluit van 6 oktober 2021 de grondslag ontvallen. Daarom zal de Afdeling dit besluit vernietigen.

Zaaknummer 202105526/1/R2

13.     De Afdeling beoordeelt hierna of Seminarie B.V./Madeleine Holding B.V. procesbelang heeft bij haar hoger beroep in zaak nr. 202105526/1/R2. Daartoe behandelt de Afdeling eerst de hoger beroepen in de zaak die gaat over de intrekking van de omgevingsvergunning (zaak nr. 202105402/1/R2).

Zaaknummer 202105402/1/R2

14.     In deze zaak heeft Old Willow B.V. hoger beroep ingesteld. Zoals hiervoor is gezegd heeft de rechtbank Old Willow B.V. ten onrechte als vergunninghouder en belanghebbende aangemerkt bij het besluit van 15 mei 2019. Om dezelfde redenen is Old Willow B.V. geen belanghebbende bij de besluiten van 4 december 2019. De rechtbank heeft de beroepen van Old Willow B.V. tegen deze besluiten ten onrechte ontvankelijk geacht. Daarom is het hoger beroep van Old Willow B.V. gegrond. De Afdeling zal de uitspraak van de rechtbank vernietigen, voor zover daarbij de beroepen van Old Willow B.V. ongegrond zijn verklaard en deze beroepen alsnog niet-ontvankelijk verklaren.

15.     Omdat Seminarie B.V./Madeleine Holding B.V. ook na 17 oktober 2018 vergunninghouder is gebleven, heeft zij belang bij een oordeel in hoger beroep over de uitspraak van de rechtbank over de besluiten van 4 december 2019. De Afdeling zal hierna dan ook het incidenteel hoger beroep van Seminarie B.V./Madeleine Holding B.V. bespreken.

- De wettelijke grondslagen van het besluit van 10 juli 2019

16.     Het college heeft het besluit van 10 juli 2019 gebaseerd op:

- artikel 5.19, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Volgens het college is de vergunning verleend als gevolg van het verstrekken van onjuiste informatie;

- artikel 5.19, vierde lid onder b, van de Wabo, en artikel 3, zesde lid, van de Wet bibob. Volgens het college zijn er feiten en omstandigheden die redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de vergunning een strafbaar feit is gepleegd;

- artikel 5.19, vierde lid, onder b, van de Wabo, en artikel 3, eerste lid, onder a en b, van de Wet bibob. Volgens het college bestaat ernstig gevaar dat de vergunning zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen.

De gronden van het hoger beroep

- Is het besluit van 10 juli 2019 een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb?

17.     Seminarie B.V./Madeleine Holding B.V. betoogt tevergeefs dat het besluit van 10 juli 2019 een besluit is als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat aan de besluiten van 15 mei 2019 en 10 juli 2019 verschillende wettelijke bevoegdheden ten grondslag liggen. Het besluit van 15 mei 2019 berust op artikel 2.20 van de Wabo. Het besluit van 10 juli 2019 berust op artikel 5.19 van de Wabo en artikel 3 van de Wet bibob. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat sprake is van andere bevoegdheden en verschillende procedures.

Het betoog slaagt niet.

- Heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de vergunning kon worden ingetrokken?

18.     Voor zover Seminarie B.V./Madeleine Holding B.V. heeft betoogd dat er geen zakelijk samenwerkingsverband tussen haar en Old Willow B.V. bestond en er dus ook geen aan Old Willow B.V. toe te rekenen verwijtbare handelingen waren, is dit betoog niet meer relevant en kan het dus geen doel treffen, omdat de Afdeling van oordeel is dat Seminarie B.V. zelf vergunninghouder is gebleven. Dit geldt om dezelfde reden ook voor de gronden dat de rechtbank heeft miskend dat ten onrechte geen bibob-onderzoek naar Old Willow B.V. is gedaan en dat Old Willow B.V. geen bemoeienis had met het onjuist verstrekken van informatie.

Nu Seminarie B.V. vergunninghouder is gebleven, is relevant dat het besluit berust op verwijtbare handelingen die door of namens Seminarie B.V. zijn gepleegd door [persoon A], die de vergunning namens Seminarie B.V. heeft aangevraagd.

Dat deze verwijtbare handelingen zijn gepleegd, zoals het meermaals verstrekken van onjuiste informatie over de zeggenschap in Seminarie B.V. ter verkrijging van de vergunning, is door Seminarie B.V./Madeleine Holding B.V. onvoldoende weerlegd. De gedingstukken bevatten, zoals de rechtbank heeft overwogen, een e-mail van 14 maart 2017, met daarin het antwoord dat [persoon A] heeft gegeven op een vraag van een adviseur Wet bibob van de gemeente, die luidde: "Zijn er certificaathouders in de Stichting Administratiekantoor Seminarie? Zo ja, graag een overzicht van deze certificaathouders overleggen."

Dit antwoord luidt: "Er is maar een certificaathouder in de Stichting en dat is [persoon A]. Er zijn geen overige certificaathouders."

De Stichting administratiekantoor Seminarie was toen enig aandeelhouder van Seminarie B.V.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat deze door [persoon A] verstrekte informatie in strijd met de waarheid is. Onder de gedingstukken is een schenkingsovereenkomst, waaruit blijkt dat [persoon A] de certificaten van de aandelen al op de dag van oprichting van Seminarie B.V., 22 juli 2016, aan [partij] en diens minderjarige kinderen heeft geschonken. Het was dus niet [persoon A], die via de Stichting Administratie-kantoor Seminarie de volledige zeggenschap had in Seminarie B.V., maar [partij]. Het was niet in het belang van Seminarie B.V. dat deze informatie bij het college bekend zou worden, omdat tegen [partij] toen al bezwaren bestonden in het kader van de Wet bibob. Uit onder meer de uitspraken van de Afdeling van 14 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3717) en 3 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2150), blijkt dat er in de jaren voor de aanvraag al onderzoeken in het kader van de Wet bibob naar [partij] zijn uitgevoerd. Daarom was redelijkerwijs te voorzien dat het bekend worden van de juiste informatie tot gevolg zou hebben dat [partij] bij de bibob-beoordeling zou worden betrokken.

Gelet daarop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de omgevingsvergunning bij het besluit van 3 april 2018 is verleend op grond van de onjuist verstrekte informatie. Dat het college de omgevingsvergunning zou hebben geweigerd als hij de beschikking had gehad over de juiste informatie, blijkt in ieder geval uit het feit dat hij bij het besluit van 15 mei 2019 de omgevingsvergunning voor het bouwen alsnog heeft geweigerd.

De rechtbank heeft daarom terecht geconcludeerd dat is voldaan aan de intrekkingsgrond in artikel 5.19, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college heeft kunnen oordelen dat de gebleken feiten en omstandigheden redelijkerwijze doen vermoeden dat ter verkrijging van de vergunning strafbare feiten zijn gepleegd, te weten valsheid in geschrift (artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht), dan wel oplichting (artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht). Zij heeft daarbij kunnen betrekken dat uit bibob-onderzoek is gebleken dat [partij] het pand op het perceel zelf heeft aangekocht en dit via een schijnconstructie heeft doorverkocht aan Seminarie B.V., waarin hij toen ook de zeggenschap had, kennelijk met het doel om zijn eigen betrokkenheid bij het project te verhullen.

Voor zover Seminarie B.V./Madeleine Holding B.V. betoogt dat de  stellingen van het college over de omstandigheden die tot de intrekking hebben geleid, niet deugdelijk zijn onderbouwd, volgt de Afdeling dit niet. De stellingen van het college zijn voldoende onderbouwd door de adviezen van het LBB en de daarbij behorende bijlagen, zoals het hiervoor besproken e-mailbericht en de akte van schenking. Aan de in artikel 5.19, eerste lid, aanhef en onder a, en in artikel 5.19, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wabo en artikel 3, zesde lid, van de Wet bibob genoemde intrekkingsgronden voor de vergunning is dus voldaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat daarom de derde wettelijke grondslag van het besluit geen bespreking behoeft.

Het betoog slaagt niet.

- De belangenafweging

19.     Seminarie B.V./Madeleine Holding B.V. betoogt dat het besluit tot intrekking van de vergunning geen deugdelijke belangenafweging bevat. Zij voert aan dat de rechtbank de afweging van de betrokken belangen in het besluit te terughoudend heeft getoetst en dat zij ten onrechte heeft geoordeeld dat het college aan de belangen die de Wet bibob beoogt te beschermen, een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen dan aan haar belang om het retraitehotel op het perceel te kunnen bouwen en exploiteren.

19.1.  Anders dan Seminarie B.V./Madeleine Holding B.V. betoogt, heeft de rechtbank de belangenafweging correct beoordeeld. Het college mocht aan de belangen die de Wet bibob beoogt te beschermen, een zwaarder gewicht toekennen dan aan het belang van Seminarie B.V./Madeleine Holding B.V. om het retraitehotel op het perceel te kunnen bouwen en exploiteren. Het college  heeft daarbij mogen betrekken dat het dossier aanwijzingen bevat die redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de omgevingsvergunning een strafbaar feit is gepleegd. Ook is van belang dat al eerder is gebleken dat [partij] zich van schijnconstructies heeft bediend om financieel voordeel te behalen.

Het betoog slaagt niet.

20.     Het hoger beroep van Seminarie B.V./Madeleine Holding B.V. over de intrekking van de vergunning is ongegrond.

Daarom heeft Seminarie B.V./Madeleine Holding B.V. geen belang meer bij een oordeel van de Afdeling over de rechtbankuitspraak over de gedeeltelijke herroeping van de omgevingsvergunning in zaaknummer 202105526/1/R2. Dit hoger beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

- De bouwstop

21.     Seminarie B.V./Madeleine Holding B.V. betoogt dat de rechtbank ten onrechte de bouwstop in stand heeft gelaten, omdat de intrekking van de vergunning onrechtmatig was. Dit betoog faalt, omdat de vergunning terecht is ingetrokken.

Conclusie zaaknummer 202105402/1/R2

22.     Het hoger beroep van Old Willow B.V. is gegrond. De Afdeling zal de uitspraak van de rechtbank vernietigen, voor zover zij de beroepen van Old Willow B.V. ontvankelijk en ongegrond heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen van Old Willow B.V. niet-ontvankelijk verklaren.

Het incidenteel hoger beroep van Seminarie B.V./Madeleine Holding B.V. is ongegrond. De uitspraak zal daarom voor het overige worden bevestigd.

Zaaknummer 202105414/1/R2

- Bouwstop opgelegd bij het besluit van 17 mei 2019

23.     In deze zaak hebben Old Willow B.V., Madeleine Holding B.V. en Madeleine Hotel B.V. hoger beroep ingesteld. Nu Seminarie B.V. vergunninghouder is gebleven, is Old Willow B.V. geen belanghebbende bij de bouwstop van 17 mei 2019.

De rechtbank heeft het beroep van Old Willow B.V. tegen het besluit van 20 november 2019 dus ten onrechte ontvankelijk geacht.

De rechtbank heeft de beroepen van Seminarie B.V./Madeleine Holding B.V. terecht ongegrond verklaard, omdat er op 17 mei 2019 geen geldige vergunning om te bouwen was.

Conclusie zaaknummer 202105414/1/R2

24.     Het hoger beroep van Old Willow B.V. is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, voor zover zij het beroep van Old Willow B.V. ontvankelijk en ongegrond heeft verklaard.

Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van Old Willow B.V. niet-ontvankelijk verklaren.

Het hoger beroep van Seminarie B.V./Madeleine Holding B.V. is ongegrond. De uitspraak zal daarom voor het overige worden bevestigd.

Proceskosten

25.     Het college moet de proceskosten van Madeleine Holding B.V. die verband houden met de behandeling van het hoger beroep in zaak nr. 202105368/1/R2 vergoeden.

Het college moet ook de proceskosten van Old Willow B.V. die verband houden met de behandeling van de hoger beroepen in de zaak nrs. 202105368/1/R2, 202105402/1/R2 en 202105414/1/R2 vergoeden.

De zaken worden daarbij als samenhangende zaken beschouwd als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Verzoek om schadevergoeding overschrijding redelijke termijn

26.     Madeleine Holding B.V. heeft bij brief van 18 januari 2024 verzocht om vergoeding van schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).

27.     De Afdeling komt tot de conclusie dat het bovenstaande verzoek moet worden toegewezen. Zij geeft hierna aan hoe zij tot dat oordeel komt en tot welke schadevergoeding dat leidt.

28.     In dit geval wordt schadevergoeding verzocht voor meer zaken van dezelfde belanghebbende, die vanaf de beroepsfase tegelijk zijn behandeld. Alle zaken gaan over hetzelfde onderwerp. Daarom is niet aannemelijk dat doordat het om meer zaken gaat, extra spanning en frustratie is veroorzaakt. Dat betekent dat voor de zaken gezamenlijk slechts eenmaal het forfaitaire bedrag aan schadevergoeding wordt gehanteerd. Nu de rechtsmiddelen waarmee de procedure in de betrokken zaken is ingeleid, niet tegelijkertijd zijn aangewend, zal ter bepaling van de mate van overschrijding van de redelijke termijn worden gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel.

29.     Madeleine Holding B.V. betoogt terecht dat de procedure niet binnen een redelijke termijn is afgerond. De redelijke termijn bij een procedure als deze bedraagt namelijk vier jaar, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste zes maanden, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar mag duren. In dit geval is de redelijke termijn aangevangen op 14 mei 2018 met de ontvangst door het college van het bezwaarschrift tegen het besluit van 3 april 2018. Vanaf die datum tot heden, de dag waarop de Afdeling uitspraak doet, zijn afgerond zeven jaar verstreken.

Dat betekent dat de redelijke termijn met afgerond 3 jaar is overschreden en dat Madeleine Holding B.V. recht heeft op een schadevergoeding van € 3000,-. De overschrijding is mede aan de Afdeling toe te rekenen, omdat de behandeling van het hoger beroep drie jaar en afgerond tien maanden heeft geduurd. De Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) moet daarom een schadevergoeding betalen van € 1.833,33. De overschrijding is mede aan de rechtbank toe te rekenen omdat de behandeling van de beroepen twee jaar en twee maanden heeft geduurd. De Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) moet daarom een schadevergoeding betalen van € 666,67. De overschrijding is ook toe te rekenen aan het college van burgemeester en wethouders van Breda, omdat de behandeling van de bezwaren een jaar heeft geduurd. De gemeente Breda moet daarom een schadevergoeding betalen van € 500,00.

30.     De Staat moet de proceskosten van het verzoek vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

Zaaknummer 202105368/1/R2

I.        verklaart het incidenteel hoger beroep van Madeleine Hotel B.V. niet-ontvankelijk;

II.       verklaart de hoger beroepen van het college en Old Willow B.V en het incidenteel hoger beroep van Madeleine Holding B.V. gegrond;

III.      vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 juli 2021 in zaak nr. 19/2330;

IV.      verklaart het door Old Willow B.V. bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;

V.       vernietigt het besluit van het college van 6 oktober 2021, kenmerk 1636486;

Zaaknummer 202105402/1/R2

VI.      verklaart het incidenteel hoger beroep van Madeleine Hotel B.V. niet-ontvankelijk;

VII.     verklaart het hoger beroep van Old Willow B.V. gegrond;

VIII.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 juli 2021 in zaak nrs. 20/228 en 20/229, voor zover daarbij de beroepen van Old Willow B.V. ongegrond zijn verklaard;

IX.      verklaart de bij de rechtbank door Old Willow B.V. ingestelde beroepen niet-ontvankelijk;

X.       bevestigt de uitspraak voor het overige;

Zaaknummer 202105526/1/R2

XI.      verklaart het hoger beroep van Madeleine Hotel B.V. en Madeleine Holding B.V. niet-ontvankelijk;

Zaaknummer 202105414/1/R2

XII.     verklaart het hoger beroep van Madeleine Hotel B.V. niet-ontvankelijk;

XIII.    verklaart het hoger beroep van Old Willow B.V. gegrond;

XIV.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 juli 2021 in zaak nr. 19/6799, voor zover daarbij het beroep van Old Willow B.V. ongegrond is verklaard;

XV.     verklaart het bij de rechtbank door Old Willow B.V. ingestelde beroep niet-ontvankelijk;

XVI.    bevestigt de uitspraak voor het overige.

Alle zaaknummers

XVII.   veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Breda tot vergoeding van de bij Old Willow B.V. voor de behandeling van de hoger beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2267,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

XVIII.  veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Breda tot vergoeding van de bij Madeleine Holding B.V. voor de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

XIX.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Breda aan Old Willow B.V. het door haar betaalde griffierecht in de zaken nrs. 202105368/1/R2, 202105402/1/R2 en 202105414/1/R2, tot een bedrag van € 1623,00 voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt;

Schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

XX.     veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot betaling van een schadevergoeding aan Madeleine Holding B.V. van € 1.833,33;

XXI.    veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling van een schadevergoeding aan Madeleine Holding B.V. van € 666,67;

XXII.   veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Breda tot betaling van een schadevergoeding aan Madeleine Holding B.V. van € 500,00;

XXIII.  veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot vergoeding van bij Madeleine Holding B.V. in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 453,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, mr. D.A. Verburg en mr. M.M. Kaajan, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.

w.g. Verheij

voorzitter

w.g. Bolleboom

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025

641

 

BIJLAGE

 

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1:2, eerste lid:

Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Artikel 6:19, eerste lid:

Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.20, eerste lid:

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of b, of in artikel 2.1, eerste lid, onder e, met betrekking tot een inrichting kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning in andere gevallen dan bedoeld in artikel 2.10, artikel 2.11, onderscheidenlijk artikel 2.14 slechts weigeren in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, met dien verstande dat voor de toepassing van artikel 3 van die wet, voor zover het deze wet betreft, onder betrokkene mede wordt verstaan degene die op grond van feiten en omstandigheden redelijkerwijs met de aanvrager van de omgevingsvergunning gelijk kan worden gesteld.

Tweede lid:

Voordat toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

Artikel 2.25, eerste lid:

Een omgevingsvergunning geldt voor eenieder die het project uitvoert waarop zij betrekking heeft. De vergunninghouder draagt ervoor zorg dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften worden nageleefd.

Tweede lid:

Indien een omgevingsvergunning zal gaan gelden voor een ander dan de aanvrager of de vergunninghouder, meldt de aanvrager, onderscheidenlijk de vergunninghouder dat ten minste een maand voordien aan het bevoegd gezag, onder vermelding van de bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gegevens.

Artikel 5.19, eerste lid:

Het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning of ontheffing te verlenen, kan de vergunning of ontheffing geheel of gedeeltelijk intrekken, indien:

a. de vergunning of ontheffing ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

b. niet overeenkomstig de vergunning of ontheffing is of wordt gehandeld;

c. de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften of beperkingen niet zijn of worden nageleefd;

d. de voor de houder van de vergunning of ontheffing als zodanig geldende algemene regels niet zijn of worden nageleefd.

Derde lid:

Een bestuursorgaan gaat niet tot intrekking als bedoeld in het eerste of tweede lid over dan nadat het de betrokkene de gelegenheid heeft geboden binnen een daartoe te bepalen termijn zijn handelen alsnog in overeenstemming te brengen met de vergunning of ontheffing, onderscheidenlijk de voorschriften of algemene regels, bedoeld in het eerste of tweede lid, na te leven.

Vierde lid:

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning tevens geheel of gedeeltelijk intrekken:

a. in gevallen als bedoeld in artikel 2.25, derde lid, indien het project niet overeenkomstig het krachtens dat artikellid bepaalde wordt uitgevoerd door een ander dan degene aan wie de vergunning is verleend;

b. in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur; artikel 2.20, tweede lid, is in dat geval van overeenkomstige toepassing.

Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

Artikel 3, eerste lid:

Voor zover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, kunnen zij weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:

a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of

b. strafbare feiten te plegen.

Zesde lid:

Eenzelfde bevoegdheid tot weigering dan wel intrekking als bedoeld in het eerste lid hebben bestuursorganen, indien feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde dan wel gegeven beschikking een strafbaar feit is gepleegd. De weigering dan wel intrekking vindt slechts plaats, indien deze tenminste evenredig is met, ingeval van vermoedens, de ernst daarvan en met de ernst van het strafbare feit.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.