202501872/1/A2.
Datum uitspraak: 2 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats] (Ierland),
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 2 september 2024 hebben de examinatoren de scriptie van [appellant] met het eindcijfer 8 beoordeeld.
Bij beslissing van 17 februari 2025 is het door [appellant] hiertegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 5 juni 2025 waar het CBE, vertegenwoordigd door mr. K. Hardenberg, is verschenen. Ook is één van de examinatoren, prof. dr. M.C. Michel, verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is in 2021 begonnen aan de tweejarige research master Language and Communication Technologies (hierna: de master). Die master bestaat uit twee studiejaren waarvoor hij één jaar in Tsjechië aan de Charles University studeerde en het tweede studiejaar in Nederland aan de Rijkuniversiteit Groningen. In november 2022 benaderde [appellant] prof. dr. Michel voor de begeleiding van zijn masterscriptie. Vanwege de omvang van het project in zowel linguïstisch onderzoek, als het programmeren van een computerapplicatie is er enige tijd overheen gegaan. [appellant] rondde zijn scriptie in juli 2024 af. Deze werd door twee examinatoren op 2 september 2024 met het eindcijfer 8 beoordeeld.
Besluitvorming
2. Het CBE heeft het administratief beroep van [appellant] gericht tegen die beoordeling ongegrond verklaard. Aan deze beslissing heeft het ten grondslag gelegd dat het enkel kan beoordelen of er enige rechtsregel of rechtsbeginsel is overtreden. Dat is niet het geval naar het oordeel van het CBE. Er is verschillende keren feedback gegeven. Beide beoordelaars hebben door middel van het formulier een beoordeling gegeven. Dit formulier is voorzien van een motivering waarmee de beoordelingen ook inzichtelijk zijn. Bovendien liggen die beoordelingen ook niet ver uit elkaar.
Gronden van beroep
3. Ook in beroep stelt [appellant] dat de beoordeling onjuist is. Het resultaat dat hij heeft behaald had hoger moeten zijn waardoor hij summa cum laude zou afstuderen. Prof. dr. Michel, de eerste beoordelaar en tevens begeleider van zijn scriptietraject, heeft namelijk een deel van zijn scriptie niet beoordeeld. Het betrof een computerprogramma dat zij had kunnen testen. Bovendien heeft diezelfde begeleider, volgens [appellant], tegenstrijdige belangen gehad bij het beoordelen van zijn scriptie. De begeleider heeft gedurende zijn scriptieonderzoek een paper gepubliceerd over zijn onderwerp. In dat paper stelde zij dat er niet eerder onderzoek was gedaan. [appellant] ziet in die stelling een academische misstand. Daarnaast heeft de tweede beoordelaar aangegeven een hoger cijfer te willen geven, aldus [appellant]. Die tweede beoordelaar had ook een hoger cijfer dan de eerste gegeven, het eindcijfer is een compromis. Tot slot betoogt [appellant] dat de behandeling van zijn administratief beroep bij het CBE niet goed is verlopen. De vertegenwoordiger van de examencommissie had onpartijdig moeten zijn, wat hij niet was. Ook is zijn tweede beoordelaar in die procedure niet gehoord wat volgens [appellant] wel noodzakelijk was.
Beoordeling van het beroep
4. Op grond van artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen beslissingen over het beoordelen van het kennen en kunnen van een student die ten aanzien hiervan is getoetst geen beroep worden ingesteld. Dit betekent in deze situatie dat de Afdeling geen oordeel kan geven over de inhoud en hoogte van de beoordeling door de beoordelaars. Wel kan de Afdeling beoordelen of is voldaan aan de voorschriften van procedurele aard die bij of krachtens de Awb, de WHW of enige andere wet in formele zin zijn gesteld. In dat kader overweegt de Afdeling als volgt.
4.1. Het masterprogramma dat [appellant] heeft doorlopen is een zogenaamd dual degree in het Erasmus Mundus programma. Dat betekent dat er twee diploma’s worden behaald aan twee universiteiten. Op de zitting heeft het CBE toegelicht dat het in een dergelijk programma niet ongebruikelijk is dat elk van de beoordelaars een ander expertise heeft die mogelijk niet de gehele lading van een thesis dekt. In dit geval heeft de eerste beoordelaar vooral kennis van taalontwikkeling in de digitale omgeving, de kennis van de tweede beoordelaar ziet meer op het ontwikkelen en programmeren van digitale tools die daarbij ondersteunen. Dat de eerste beoordelaar niet de kennis had om een programma te beoordelen, is vanaf het eerste moment met [appellant] besproken en duidelijk geweest. Hij is hiermee akkoord gegaan voorafgaand aan de begeleiding van de scriptie.
4.2. Uit de overgelegde beoordelingsformulieren blijkt dat bij de beoordeling gebruik is gemaakt van de hiervoor voorgeschreven formulieren. Deze formulieren bevatten het toetsingskader en geven aan naar welk cijfer de ingevulde resultaten zich vertalen. De beide beoordelaars hebben deze formulieren afzonderlijk ingevuld. Dit heeft geleid tot een 7,8 en een 8,2. Vervolgens hebben de beoordelaars overlegd en zijn zij tezamen tot het cijfer 8 gekomen. Geen van beiden heeft een op zichzelf staande beoordeling gegeven die het door [appellant] betoogde hogere resultaat ondersteunt. De beoordelingsformulieren zijn voorzien van de resultaten met motivering. De beoordeling is dan ook naar het oordeel van de Afdeling op basis van de voorgeschreven procedure correct verlopen.
4.3. De feedback die door beide beoordelaars is gegeven is niet alleen positief. Zij hebben beiden ook kritiekpunten opgenomen. [appellant] heeft veel zelfstandig gewerkt, wat resulteerde in lange periodes van stilte waarna er ineens een product was waarbij hij zich vervolgens niet altijd liet bijsturen. [appellant] betoogt ook dat bij de start van het scriptietraject zijn ideeën als innovatief zijn bestempeld en als uitgangspunt voor meerdere Phd-trajecten zouden kunnen dienen. Dat is te volgen zonder dat het iets af doet aan de beoordeling. In de beoordeling staat namelijk ook dat [appellant] veel vragen en kennis presenteert, maar dit vervolgens niet omzet in voldoende concrete en gestructureerde antwoorden op de onderzoeksvragen.
4.4. Wat [appellant] betoogt over academisch wangedrag en tegenstrijdige belangen bij de beoordelaar gaat het bestek van deze procedure te buiten.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O van Loon, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025
284-1043