202203873/1/R4.
Datum uitspraak: 9 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Coöperatie Airport Business Center Amsterdam (h.o.d.n. RichPort),
Coöperatie Park Data Hub 3.0,
Forward Business Parks 2000 N.V.,
Chipshol IV B.V.,
[appellante A],
Stichting Parkmanagement Schipholregio,
[appellante B],
appellanten (hierna: RichPort en andere),
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 mei 2022 in zaak nr. 20/2013 in het geding tussen onder meer:
RichPort en andere,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2018 heeft het college aan Schiphol Nederland B.V. een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een tijdelijke grondopslagvoorziening op de locatie Haarlemmermeer, sectie AK, nr. 3016, voor een periode tot 1 januari 2024.
Bij besluit van 29 april 2020 heeft het college het door onder meer Vastgoed Rietveld daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, het door RichPort en de vijf andere bedrijven gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 12 juli 2018 onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 16 mei 2022 heeft de rechtbank onder meer het door RichPort en andere daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben RichPort en andere hoger beroep ingesteld.
Schiphol en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2025, waar RichPort en andere, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. van Schie, advocaat in Haarlem, [gemachtigde A], [gemachtigde B], [gemachtigde C] en [gemachtigde D], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.P. Kamp, advocaat in Amsterdam, M. Spronk en E. Koster, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Schiphol, vertegenwoordigd door mr. F. Onrust, advocaat in Amsterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Schiphol heeft op 20 december 2017 een aanvraag ingediend voor het realiseren en in gebruik nemen van een definitieve tijdelijke opslagvoorziening (hierna: de DTOP). De DTOP was bedoeld voor het tijdelijk opslaan van maximaal 200.000 m3 grond die vrijkwam bij bouw- en aanlegwerkzaamheden op het terrein van de inrichting van Schiphol. Van deze grond is vastgesteld dat die verontreinigd kan zijn met perfluoroctaansulfonzuur (PFOS), een brandvertragend middel dat in hoge concentraties schadelijk kan zijn voor de volksgezondheid. Schiphol had eerder al verschillende tijdelijke opslagvoorzieningen voor deze grond binnen haar inrichting gerealiseerd en daar ook al eerder vergunningen voor gekregen. Op het moment van het doen van de aanvraag voor de DTOP bestonden er echter nog geen mogelijkheden om deze grond te reinigen of te verwerken in andere projecten. In afwachting van de uitkomst van onderzoek naar die mogelijkheden zocht zij binnen haar inrichting naar een nieuwe locatie met meer opslagcapaciteit om alle verontreinigde grond tijdelijk op eigen terrein op te slaan en daarmee te voorkomen dat bouwprojecten binnen Schiphol vertraging op zouden lopen. Zij heeft hiervoor de DTOP aangevraagd op de locatie Haarlemmermeer, kadastraal perceel nr. AK 3016 (hierna: de DTOP-locatie). De DTOP-locatie ligt ingesloten tussen de N201, Koolhovenlaan, Fokkerweg en Sikorskylaan.
Het college heeft op 12 juli 2018 de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk realiseren en gebruiken van de DTOP met onder andere lichtmasten, erfafscheiding, wielwasinstallatie, keerwanden, slagbomen, kelder, waterbassin, directiekeet, verholen goot en in- en uitrit. De omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van een bouwwerk, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, als bedoeld in dat artikellid, aanhef en onder c, en het milieuneutraal veranderen en in werking hebben van een inrichting, als bedoeld in dat artikellid, aanhef en onder e, in samenhang met artikel 3.10, derde lid, van de Wabo. De omgevingsvergunning is ook verleend voor het uitvoeren van een werk, of van werkzaamheden, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, en het maken van een uitrit, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo.
Omdat de DTOP in strijd was met de op de DTOP-locatie geldende bestemming "Agrarisch", heeft het college de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. De vergunning is verleend voor een periode tot 1 januari 2024. Na die datum is de DTOP met alle bijbehorende voorzieningen verwijderd en op dit moment wordt er geen grond meer opgeslagen op de DTOP-locatie.
RichPort en andere zijn gevestigd nabij de DTOP-locatie en verzetten zich tegen de opslag van de verontreinigde grond op die plek.
Bij het besluit van 29 april 2020 op hun bezwaren heeft het college het besluit van 12 juli 2018 in stand gelaten en de motivering daarvan aangevuld. De rechtbank heeft hun beroep daartegen ongegrond verklaard.
2. Het college en Schiphol stellen dat RichPort en andere geen belang meer hebben bij een beoordeling van hun hoger beroep, omdat de looptijd van de omgevingsvergunning inmiddels is verstreken en de infrastructuur ten behoeve van de DTOP en de opgeslagen grond ook al zijn verwijderd van de DTOP-locatie. Schiphol heeft daarbij toegelicht dat zij geen plannen heeft om in de toekomst op de DTOP-locatie opnieuw een grondopslagvoorziening te realiseren.
2.1. RichPort en andere stellen dat zij nog wel belang hebben bij een beoordeling van hun hoger beroep. Zij hebben op de zitting gesteld dat zij schade hebben geleden door de tijdelijke omgevingsvergunning, omdat de aanwezigheid van de DTOP het vestigingsklimaat in het aanliggende bedrijvenpark waar zij zijn gevestigd, negatief heeft beïnvloed. Zij hebben hiertoe gesteld dat zij de nabij de DTOP-locatie gelegen gronden niet hebben kunnen verkopen of verhuren, omdat geïnteresseerde partijen zijn afgehaakt vanwege de aanwezigheid van de DTOP. Verder hebben zij gesteld schade te hebben geleden in de vorm van kosten die ze hebben gemaakt voor het uitvoeren van een nulmeting van de bodemkwaliteit.
2.2. De Afdeling beoordeelt de vraag of RichPort en andere nog belang hebben bij de behandeling van hun hoger beroep naar de stand van zaken ten tijde van deze uitspraak. De geldingsduur van de omgevingsvergunning voor de DTOP is inmiddels verstreken. Dit betekent dat RichPort en andere in beginsel geen belang meer hebben bij de behandeling van hun hoger beroep. Dit kan anders zijn als een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning kan worden betrokken bij eventuele toekomstige aanvragen voor een omgevingsvergunning en de toetsing daarvan. Ook kan belang bij een beoordeling van hun hoger beroep bestaan indien RichPort en andere stellen schade te hebben geleden en enigszins aannemelijk is dat schade is geleden als gevolg van de omgevingsvergunning.
2.3. De situatie dat een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning voor de DTOP zou kunnen worden betrokken bij eventuele toekomstige aanvragen, doet zich niet voor. Schiphol heeft namelijk toegelicht geen plannen te hebben om op de DTOP-locatie later opnieuw een grondopslagvoorziening te realiseren. Bovendien ligt het, gezien de ontwikkelingen met betrekking tot het reinigen van met PFOS verontreinigde grond en de huidige plannen van Schiphol met de verontreinigde grond en met de DTOP-locatie, ook niet voor de hand dat in de toekomst de wens zal ontstaan om op die plek opnieuw eenzelfde opslagvoorziening te realiseren.
Hoewel RichPort en andere stellen schade te hebben geleden als gevolg van de omgevingsvergunning voor de DTOP, acht de Afdeling dat niet aannemelijk. Zij hebben hun stelling dat de DTOP het vestigingsklimaat op de nabij gelegen gronden negatief heeft beïnvloed en dat zij die gronden daardoor niet hebben kunnen verkopen of verhuren, niet onderbouwd. Over de kosten die RichPort en andere hebben gemaakt voor de door hen uitgevoerde nulmeting van de bodemkwaliteit, overweegt de Afdeling dat dat geen schade is die het gevolg is van de verleende omgevingsvergunning. Zij hoefden die nulmeting niet uit te voeren, maar hebben er zelf voor gekozen om dat te doen en daar kosten voor te maken.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat RichPort en andere geen belang hebben bij een beoordeling van hun hoger beroep.
3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, voorzitter, en mr. G.O. van Veldhuizen en mr. A.B. Blomberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Besselink
voorzitter
w.g. Kors
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025
687-1098